[D66] Lenin: Het parlement als “praatwinkel”

René Oudeweg roudeweg at gmail.com
Sat Sep 6 22:41:42 CEST 2025


[beter...]

Lenin en de kritiek op het parlementarisme

Het parlementaire stelsel, dat in de negentiende eeuw uitgroeide tot hét 
kenmerk van liberale staten, werd door Vladimir Iljitsj Lenin met een 
mengeling van scepsis, afkeer en strategisch opportunisme 
tegemoetgetreden. Zijn kritiek wortelt in de marxistische diagnose van 
de burgerlijke staat als instrument van klassenheerschappij, maar wordt 
door Lenin in de context van de Russische revolutie verscherpt en 
praktisch uitgewerkt. Waar klassieke marxisten als Kautsky nog geloof 
hechtten aan de mogelijkheid dat het parlement als arena van 
klassenstrijd kon fungeren, ontmaskerde Lenin het parlementarisme als 
schijn—een façade van democratie die in werkelijkheid de dominantie van 
de bourgeoisie verhulde en bestendigde.

Het parlement als “praatwinkel”

In zijn geschriften, met name in Staat en Revolutie (1917) en De linkse 
stroming, een kinderziekte in het communisme (1920), spreekt Lenin met 
nauwelijks verhulde minachting over het parlement. Hij noemt het een 
“praatwinkel” (bol’shaya boltovnya), waar volksvertegenwoordigers 
eindeloos debatteren zonder de materiële machtsstructuren van de 
samenleving aan te tasten. Voor Lenin is dit geen toevallige 
tekortkoming, maar een noodzakelijke eigenschap van een instelling die 
ontworpen is om de kapitalistische orde te legitimeren. Het parlement 
kanaliseert volkswil en woede in formele procedures, waardoor de 
heersende klasse tijd en ruimte wint om de bestaande 
productieverhoudingen intact te laten.

Democratie en klasseninhoud

Lenin benadrukt dat er niet zoiets bestaat als een neutrale democratie. 
Elke staatsvorm heeft een klasseninhoud: zij dient óf de heersende 
klasse, óf de onderdrukte klasse. Het burgerlijk parlementarisme is in 
zijn ogen een vorm van “democratie voor de rijken”, die weliswaar 
algemeen kiesrecht kan toestaan, maar die door eigendomsverhoudingen, 
mediaconcentratie en economische macht steeds de belangen van de 
bourgeoisie borgt. Tegenover dit model stelt Lenin de arbeidersraden of 
sovjets: organen die niet slechts beraadslagen, maar ook uitvoerende 
macht in handen hebben, en die rechtstreeks geworteld zijn in de 
productieprocessen en de massa’s.

Revolutionaire strategie en tactisch gebruik

Ondanks zijn fundamentele kritiek pleit Lenin niet voor een principiële 
boycot van parlementaire instellingen. In De linkse stroming wijst hij 
linkse communisten die weigerden deel te nemen aan verkiezingen terecht. 
Het parlement kan tijdelijk als tribune dienen, als platform om de 
illusie van parlementaire democratie te ondermijnen en de revolutionaire 
boodschap te verspreiden. Het gaat erom de massa’s te tonen dat ware 
macht niet ligt in wetgevende kamers, maar in de directe organisatie van 
de arbeidersklasse. De deelname is dus tactisch, nooit principieel; de 
horizon blijft de opheffing van het parlementarisme als zodanig.

Actualiteit van Lenins kritiek

Hoewel Lenin schreef in een specifieke historische constellatie, klinkt 
zijn kritiek nog steeds door in hedendaagse debatten over 
representatieve democratie. Het wantrouwen tegenover de “praatcultuur” 
van parlementen, de kloof tussen volkswil en politieke besluitvorming, 
en de rol van geld en media in het democratisch proces zijn terugkerende 
thema’s. Waar liberalen het parlement zien als hoogtepunt van politieke 
rationaliteit, zag Lenin er een mechanisme van beheersing in, dat pas 
werkelijk doorbroken kan worden wanneer de arbeidersklasse haar eigen 
organen van macht vestigt.


More information about the D66 mailing list