[D66] dNBg: De overwinning van het hyperkapitalisme
R.O.
jugg at ziggo.nl
Mon Sep 21 12:52:15 CEST 2020
(Gematigden...)
đ De overwinning van het hyperkapitalisme đ Nico Wilterdink
By
nederlandseboekengids.com
24 min
View Original
<https://getpocket.com/redirect?url=https%3A%2F%2Fwww.nederlandseboekengids.com%2F20200921-nico-wilterdink%2F>
*Wat kan en moet er in de plaats van het huidige hyperkapitalisme
komen?* *Nico Wilterdink*
<https://www.nederlandseboekengids.com/auteurs#NicoWilterdink>
*bespreekt de voorstellen van economen Thomas Piketty, Branko Milanovic
en Joseph Stiglitz. Kapitalisme blijft in enigerlei vorm bestaan,
verwachten zij.* *Wat de mogelijkheid van hervormingen betreft zijn ze
niet allemaal even optimistisch.*
------------------------------------------------------------------------
* Abonnees lezen meer. Neem ook een abonnement
<https://www.nederlandseboekengids.com/abonnementen/>! *
------------------------------------------------------------------------
Thomas Piketty, Kapitaal en ideologie Thomas Piketty, Kapitaal en ideologie
<http://mindbus.go2cloud.org/aff_c?offer_id=5&aff_id=403&url=https%3A%2F%2Fwww.athenaeum.nl%2Fboek%2F9789044543179%3Futm_source%3D%7baffiliate_id%7d>
Branko Milanovic, Capitalism, Alone: The Future of the System that Rules
the World Branko Milanovic, Capitalism, Alone: The Future of the System
that Rules the World
<http://mindbus.go2cloud.org/aff_c?offer_id=5&aff_id=403&url=https%3A%2F%2Fwww.athenaeum.nl%2Fboek%2F9780674987593%3Futm_source%3D%7baffiliate_id%7d>
Joseph E. Stiglitz, People, Power, and Profits: Progressive Capitalism
for an Age of Discontent Joseph E. Stiglitz, People, Power, and Profits:
Progressive Capitalism for an Age of Discontent
<http://mindbus.go2cloud.org/aff_c?offer_id=5&aff_id=403&url=https%3A%2F%2Fwww.athenaeum.nl%2Fboek%2F9780241399231%3Futm_source%3D%7baffiliate_id%7d>
Het neoliberalisme is niet meer wat het geweest is. Dat wil zeggen, de
vanzelfsprekendheid waarmee de uitgangspunten van die leer â de
superioriteit van het liberale kapitalisme, het probleemoplossende
vermogen van de vrije markt, de verstorende werking van staatsingrijpen
â decennialang werden aangehangen en nagevolgd, is inmiddels wel
verdwenen. De financieel-economische crisis van 2008, de voortdurende
vergroting van sociaal-economische ongelijkheid, het
âmigratievraagstukâ, de opkomst van China, de dreigende
klimaatverandering en nu de coronapandemie hebben deze legitimatie van
het vrijemarktkapitalisme en daarmee dat stelsel zelf ernstig verzwakt.
Maar wat kan en wat moet ervoor in de plaats komen? Welke hervormingen
zijn nodig, wenselijk, haalbaar? En welke voorstellen voor verandering
zijn onvruchtbaar, onwenselijk of zelfs gevaarlijk? De interessantste
ideeën hierover worden momenteel geformuleerd door beoefenaren van de
discipline die het neoliberale marktdenken vormgaf, de economie.
Economen hebben het voordeel dat ze precies weten waar ze het over
hebben als ze de eenzijdigheden en onhoudbare aannames van dat denken
laten zien. Thomas Piketty, Branko Milanovic en Joseph Stiglitz behoren
tot de meest vooraanstaande en invloedrijke vertolkers van deze kritiek.
Alle drie gaan ze ver voorbij de conventionele grenzen van hun
vakgebied. Alle drie richten ze zich tot zowel vakgenoten als een breder
publiek. En bij alle drie staat de thematiek van economische
ongelijkheid centraal. Hun meest recente boeken sluiten in al deze
opzichten aan op eerder werk, maar zijn stuk voor stuk ook vernieuwend.
Hier bespreek ik vooral het omvangrijkste, uitdagendste en meest
ambitieuze van deze drie werken, /Kapitaal en ideologie/ van Thomas
Piketty. Werd deze Franse econoom op grond van zijn vorige grote boek,
/Kapitaal in de eenentwintigste eeuw/, door sommigen al onthaald als âde
nieuwe Marxâ, het is met dit nieuwe boek dat hij in zekere zin (maar
niet in theoretisch opzicht, zoals hieronder zal blijken) echt in de
voetsporen van zijn negentiende-eeuwse voorganger treedt. Zoals Marx met
zijn analyses van het kapitalisme de noodzakelijke overgang naar het
socialisme wilde bespoedigen, zo beoogt Piketty honderdvijftig jaar
later ertoe bij te dragen dat het huidige âhyperkapitalismeâ overwonnen
wordt om plaats te maken voor een grensoverschrijdend âparticipatief
socialismeâ. (1) En zoals bij Marx de studie van de economie deel
uitmaakte van een algemene maatschappijtheorie, zo is nu bij Piketty de
economische analyse verbreed tot een omvattend historisch en
sociaal-wetenschappelijk perspectief.
Theoretische wending
Net als Pikettyâs vorige boek â maar in nog sterkere mate â imponeert
/Kapitaal en ideologie/ door de enorme hoeveelheid kwantitatieve
gegevens die erin verwerkt zijn. Tientallen grafieken en staafdiagrammen
geven niet alleen trends in de verdeling van inkomens en vermogens weer,
maar bijvoorbeeld ook veranderingen in gezondheidszorg en onderwijs, de
aanhang van politieke partijen, de percentages adel en geestelijkheid in
pre-industrieel Europa, de religieuze samenstelling van de bevolking van
India en de omvang van de slavenbevolking in verschillende perioden en
gebieden. Zoals uit deze voorbeelden blijkt, is het onderzoek ook naar
tijd en ruimte sterk uitgebreid â van trends in voornamelijk West-Europa
en Noord-Amerika vanaf de negentiende eeuw tot ontwikkelingen die zich
over vele eeuwen en de hele wereld uitstrekken.
Deze verruiming gaat samen met een opvallende theoretische wending. De
âfundamentele wetten van het kapitalismeâ uit Pikettyâs vorige boek zijn
hier verdwenen. Naar de beroemde formule /r > g/ (als het rendement op
kapitaal groter is dan de economische groei leidt dat onontkoombaar tot
meer vermogensongelijkheid) wordt zelfs niet gehint, wat de vraag
oproept wat de bedenker ervan daar nu zelf van vindt. (2) Niet
economische wetmatigheden, maar ideologische en politieke veranderingen
worden nu als basis van ongelijkheid aangewezen. âDe ongelijkheid is
niet economisch of technologisch: ze is ideologisch en politiek,â stelt
Piketty al meteen in de inleiding. Daarmee keert hij zich diametraal
tegen de marxiaanse stelling dat de economische âonderbouwâ de motor van
maatschappelijke ontwikkelingen is. Ondanks de ideologische verwantschap
en de vergelijkbare inzet is Piketty in zijn theoretische uitgangspunten
on- of zelfs anti-marxistisch. Daar zijn goede redenen voor, maar hij
schiet hierin door. Zoals Marx het idealisme van Hegel op zijn kop
zette, zo draait Piketty het materialisme van Marx om, zonder overigens
een woord aan de marxistische theorie te wijden. De ene eenzijdigheid is
vervangen door de andere.
Dit anti-materialisme toont zich in de manier waarop Piketty
opeenvolgende ongelijkheidsregimes onderscheidt en de overgang van het
ene naar het andere regime beschrijft â van de vroegere
standensamenlevingen naar de âbezitterssamenlevingenâ van de negentiende
eeuw, vandaar naar de meer egalitaire samenlevingen in de twintigste
eeuw, en ten slotte naar het mondiale, door groeiende ongelijkheid
gekenmerkte âhyperkapitalismeâ aan het einde van die eeuw. Bij al deze
overgangen waren ideologische en politieke veranderingen volgens Piketty
doorslaggevend.
Driestandenlogica
Pikettyâs âidealismeâ blijkt wel het duidelijkst uit zijn interpretatie
van de ongelijkheidsregimes van pre-industriële samenlevingen. De
Europese samenlevingen van de middeleeuwen tot in de achttiende eeuw
typeert hij als âdriedeligâ (/ternaire/), dat wil zeggen, opgebouwd uit
drie standen: de geestelijkheid, de adel en de âderde standâ van
werkenden. Die driedeling correspondeerde met een ideologische
voorstelling die de ongelijkheid van macht en privileges legitimeerde
als berustend op een functionele taakverdeling in een van God gegeven
orde. Tegelijk was ze â dat zegt Piketty er niet duidelijk bij â een
vergaande vereenvoudiging van de feitelijke verhoudingen. De drie
standen overlapten elkaar in machtskansen en welstand, en binnen elk
ervan waren de verschillen groot. Dat gold het sterkst voor de derde
stand, die de overgrote meerderheid van de bevolking uitmaakte (volgens
cijfers in het boek: 94,9 procent van de volwassen mannelijke bevolking
van Frankrijk in 1380, oplopend tot 97,6 procent in 1780) en die naast
schatrijke kooplieden en machtige stedelijke magistraten ook
ambachtslieden, dagloners en massaâs arme boeren omvatte.
Het is merkwaardig dat Piketty hier zo weinig aandacht voor heeft, alsof
economische ongelijkheid pas echt belangrijk werd in latere
samenlevingen. Ook geeft hij een eenzijdig en incompleet beeld van de
dynamiek van deze standensamenlevingen. Hij wijst op de ontwikkeling van
de verbrokkelde feodale structuur in de middeleeuwen naar de âabsoluteâ
monarchie van het ancien régime, maar zegt vrijwel niets over de grote
technologische en economische veranderingen die in diezelfde periode
plaatsvonden: de uitbreiding van markten, de opkomst van de
geldeconomie, de vorming van steden, de technologische vernieuwingen die
aanzetten gaven tot de industriële revolutie, en de gevolgen van al die
ontwikkelingen voor de klassenverhoudingen. Hij concentreert zich
bovendien sterk op Frankrijk, en veronachtzaamt gebieden als Noord- en
Midden-Italië en de Nederlanden waar die ontwikkeling heel anders
verliep. In de Nederlandse Republiek bijvoorbeeld was de stedelijke
bourgeoisie al lang en breed de dominante klasse geworden. Natuurlijk
kan lang niet alles behandeld worden, maar dit is wel erg selectief.
Piketty meent dat de driestandenstructuur kenmerkend was voor âvrijwel
alle oude samenlevingenâ. We mogen aannemen dat hij met deze uitspraak
niet doelt op de samenlevingen die hij in zijn hele boek buiten
beschouwing laat: jagers-verzamelaarsgroepen en de nog weinig
gedifferentieerde landbouwsamenlevingen die voorafgingen aan complexe
agrarische samenlevingen met steden, schrift en een staatsstructuur.
Maar ook als we ons bij âoude samenlevingenâ tot de laatste beperken, is
het een boude bewering. Als voorbeelden van driestandensamenlevingen
noemt Piketty, naast Frankrijk, Spanje en Engeland in de late
middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, pre-industrieel Zweden (hoewel
daar vier standen werden onderscheiden), India (hoewel daar sprake was
van vier hoofdkasten en een grote categorie kastelozen) en het Chinese
keizerrijk (hoewel de âgeestelijkeâ elite, de Mandarijnen, daar tevens
de klasse van de bestuurders vormde, die grotendeels gerekruteerd werd
uit de klasse van landeigenaren). Waarom de standen- of kastenordening
in die verschillende maatschappijen allemaal in het keurslijf van
dezelfde driedeling moeten worden geperst is niet helemaal duidelijk.
Mogelijk vond Piketty de âlogicaâ van deze hiĂ«rarchische indeling
aantrekkelijk omdat ze spoort met zijn eigen theorie. Hierin werkt hij
met eenzelfde soort driedeling van ideeën, politiek en economie, waarin
de economie (de derde stand) ondergeschikt is gemaakt aan de politiek
(de tweede stand) en de ideeën (de eerste stand, waar de auteur zelf toe
behoort).
------------------------------------------------------------------------
/Hebben Marx en Engels ons eigenlijk nog wel iets te melden? Lees ook
deze bespreking
<https://www.nederlandseboekengids.com/2018-3-camille-creyghton/> van
drie recente biografieĂ«n, door *Camille Creyghton*. âWaarom zou je een
biografie van Marx of Engels lezen als ze vandaag niets meer betekenen?
Of, sterker nog, waarom zoân zeshonderd paginaâs volschrijven, alleen
maar om dat duidelijk te maken?â/
------------------------------------------------------------------------
Hoe dat ook zij, het was volgens Piketty een ideologisch-politieke
omwenteling, de Franse Revolutie van 1789, die op het Europese continent
de overgang teweegbracht van de standenmaatschappij naar het nieuwe
ongelijkheidsregime van de âbezitterssamenlevingâ. Formele
standsonderscheidingen werden afgeschaft, burgerrechten gingen in
principe voor iedereen gelden. In de nieuwe âpropriĂ«taristischeâ
ideologie werd eigendom gesacraliseerd tot een onschendbaar, ondeelbaar,
absoluut recht, gerespecteerd en beschermd door de staat. Formele
wettelijke gelijkheid ging samen met grote en toenemende ongelijkheid
van bezit, zoals blijkt uit grafieken over trends in de negentiende
eeuw. Veel geleidelijker was de overgang van standen- naar
bezitterssamenleving in het Verenigd Koninkrijk, waar de politiek nog
tot ver in de tweede helft van de negentiende eeuw beheerst werd door de
aristocratie, en het Hogerhuis zich pas in 1910 onderschikte aan het
Lagerhuis. Als een curieuze variant beschrijft Piketty de ontwikkeling
in Zweden, waar tot 1865 het parlement bestond uit vertegenwoordigers
van vier standen â de adel, de geestelijkheid, de stedelijke bourgeoisie
en de grondbezittende boeren â om toen plaats te maken voor een systeem
met een uiterst restrictief, op bezit gebaseerd censuskiesrecht, waarbij
het gewicht van de stem varieerde met de omvang van het bezit. Dat
systeem functioneerde tot 1911, waarna het kiesrecht werd uitgebreid en
Zweden langzamerhand veranderde in de relatief egalitaire samenleving
die we nu kennen.
Groei van de ongelijkheid
Met dat laatste zijn we aangeland bij een nieuwe fase in de Europese
ontwikkeling, maar voordat Piketty daarop ingaat voert hij de lezer naar
andere gebieden in de wereld, die geconfronteerd werden met de Europese
machtsexpansie vanaf de vijftiende eeuw. Dit tweede deel van het boek
bevat indringende beschrijvingen van slavernij en kolonialisme, waarin
de ongelijkheid tot maximale hoogten werd opgevoerd. Slavernij botste
volgens Piketty met de âlogicaâ van de bezitterssamenleving, waarvoor
immers het principe van formele wettelijke gelijkheid gold. Maar aan de
andere kant werd het gesacraliseerde eigendomsrecht ook van toepassing
verklaard op het bezit van slaven. Toen in de Amerikaanse koloniën de
slavernij werd afgeschaft, was het voor politici en bestuurders in
Engeland en Frankrijk vanzelfsprekend dat de voormalige slavenhouders
(in tegenstelling tot de voormalige tot slaaf gemaakten) hiervoor naar
behoren werden gecompenseerd. Als schrijnend voorbeeld van wat dat kon
inhouden noemt Piketty de betalingsverplichtingen die werden opgelegd
aan HaĂŻti, de voormalige Franse kolonie Saint-Domingue, waar een
geslaagde opstand de slavenhouders verdreven had en in 1804 de
onafhankelijkheid was uitgeroepen. Toen in 1825 de Franse regering de
nieuwe republiek erkende, eiste ze in ruil daarvoor schadeloosstelling
voor de voormalige slavenbezitters. Onder de dreiging van een nieuwe
Franse bezetting gaf de HaĂŻtiaanse regering hieraan toe, wat inhield dat
ze een bedrag moest betalen dat overeenkwam met meer dan drie maal de
totale nationale productie. Daarmee werd het land opgezadeld met een
schuldenlast die nog tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw op
de economie drukte.
De groei van de ongelijkheid tussen en binnen landen, die een hoogtepunt
bereikte in de belle époque rond 1900, werd abrupt afgebroken door het
uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Die vormde volgens Piketty het
begin van wat hij âde grote transformatie van de twintigste eeuwâ noemt,
getekend door verwoestende oorlogen, revoluties en de Grote Depressie
van de jaren dertig, maar ook, en in samenhang daarmee, door afnemende
klassenongelijkheid. Grotere gelijkheid kwam tot stand door hervormingen
in West-Europa en Noord-Amerika als antwoord op de opeenvolgende crises,
communistische omwentelingen in Oost-Europa en Azië, en dekolonisatie
van gebieden in Azië en Afrika na de Tweede Wereldoorlog. Privé-eigendom
werd strikter gereguleerd of zelfs afgeschaft, verschillen in bezit en
inkomen werden kleiner. In westerse landen gebeurde dat onder meer door
progressieve belastingen, waarbij de Verenigde Staten en het Verenigd
Koninkrijk â opmerkelijk genoeg â het verst gingen, met vanaf de jaren
dertig tarieven in de hoogste inkomensschijf van 80 tot meer dan 90
procent en bijna even hoge toptarieven in de successiebelasting. Na de
beide wereldoorlogen begon zo, in de woorden van Piketty, âhet gouden
tijdperk van de sociaal-democratieâ (1950-1980). Inkomensverschillen
waren geringer dan ooit, publieke voorzieningen werden uitgebreid, en in
sommige landen â met name de Duitse Bondsrepubliek en Zweden â werd
medezeggenschap van werknemers in het bestuur van ondernemingen
ingevoerd. Maar het sociaal-democratische project is, aldus Piketty,
âonvoltooidâ gebleven en heeft geen antwoord weten te vinden op nieuwe
uitdagingen, zoals de enorme uitbreiding van het internationale
kapitaalverkeer, die het voor nationale regeringen steeds moeilijker
maakte de binnenlandse ongelijkheid in de hand te houden. Overal is
sinds de jaren tachtig de ongelijkheid weer gaan toenemen, zij het in
Europa minder dan in de Verenigde Staten. Met de val van het
Sovjetcommunisme is het tijdperk van het mondiale âhyperkapitalismeâ
(1990-2020) ingetreden, waarin weer een toenemend deel van de inkomens
toevalt aan kapitaalbezitters, en waarin â net als in de periode van het
klassieke kapitalisme rond 1900 â de uiterste grenzen van het
eigendomsrecht worden opgezocht om de accumulatie van financieel
privévermogen te maximaliseren. Ook dit is, beklemtoont Piketty, geen
onvermijdelijke verandering, maar een gevolg van politieke keuzes. In
Europa werd in het kader van de EU ruim baan gegeven aan de markt door
opheffing van binnengrenzen, privatisering en invoering van een
gemeenschappelijke munt, zonder dat zelfs maar gedacht werd aan
harmonisatie van fiscale en sociale wetgeving en vergemeenschappelijking
van staatsschulden. In de Verenigde Staten, nog meer dan in Europa,
kreeg een âneo-propriĂ«taristischeâ ideologie en politiek de overhand,
gekenmerkt door een heilig geloof in de meritocratie en gevoed door
racistische vooroordelen over de vermeende profiteurs van de
verzorgingsstaat en een wijdverbreid wantrouwen tegen de overheid. In
beide gebieden veranderden de partijpolitieke oriëntaties en
verhoudingen. Uitvoerig laat Piketty aan de hand van cijfers over
stemgedrag zien hoe de aanhang van linkse partijen overal verschoof van
een overwicht van lageropgeleiden in de jaren vijftig en zestig naar een
groeiend overwicht van hogeropgeleiden vanaf de jaren negentig. Partijen
ter linkerzijde (de Democraten in de VS, Labour in Engeland,
sociaal-democraten op het Europese continent) werden in toenemende mate
partijen van en voor de hogeropgeleiden. âBrahmaans Linksâ, zoals
Piketty de aanhang van deze partijen ironisch betitelt, staat hier
tegenover âZakelijk Rechtsâ. In sociaal-economisch beleid verschillen
beide stromingen weinig van elkaar. Gesteld voor de keuze tussen beide
haken steeds meer kiezers met lagere opleidingen en lagere inkomens af,
of wenden zich tot nationalistische anti-immigratiepartijen. De opkomst
van dit sociaal-nativisme is volgens Piketty in hoge mate te wijten aan
het feit dat de sociaal-democratie deze kiezers steeds minder weet te
bereiken.
Wat valt hiertegen te doen? Heel veel, volgens Piketty. Maar voordat ik
daarop inga, bespreek ik in het kort de boeken van Branko Milanovic en
Joseph Stiglitz, die zowel treffende overeenkomsten als verschillen met
het werk van Piketty laten zien. Ook deze auteurs bezien de naoorlogse
periode voor wat betreft West-Europa en Noord-Amerika in het
rooskleurige licht van welvaartsgroei-voor-iedereen en betrekkelijk
egalitaire, âsociaal-democratischeâ verhoudingen, waarbij Milanovic
overigens wel wijst op de groeiende welvaartskloof met arme landen. Ook
zij signaleren de omslag naar het hardere kapitalisme vanaf de jaren
zeventig en tachtig, waarin de binnenlandse ongelijkheid weer toeneemt.
Amerikaans en Chinees kapitalisme
Net als Piketty ziet Milanovic in deze omslag een gedeeltelijke
terugkeer naar het âklassiekeâ kapitalisme van rond 1900. Maar over de
mogelijkheden van verbetering van de huidige situatie is hij aanzienlijk
pessimistischer. Zijn boek /Capitalism, Alone/ geeft al in de titel aan
wat de grondstelling ervan is: de hele wereld is door en door
kapitalistisch geworden. Het kapitalisme heeft traditionele stelsels
verdrongen en het communisme weggevaagd. Binnen dit wereldomspannende
kader zijn volgens Milanovic twee met elkaar rivaliserende varianten
dominant geworden: het âliberale meritocratische kapitalismeâ dat zich
het sterkst heeft ontwikkeld in de Verenigde Staten, en het âpolitieke
kapitalismeâ waar China model voor staat. Speciaal op dit laatste punt
geeft hij een belangrijke aanvulling op Piketty (afgezien van de
ongelukkige benaming âpolitiek kapitalismeâ, die ten onrechte suggereert
dat andere vormen van kapitalisme niet âpolitiekâ zouden zijn). Terwijl
Piketty het communisme een mislukking noemt, beschouwt Milanovic dit
stelsel â in een opmerkelijke omkering van het evolutionaire schema van
het marxisme â als een functionele wegbereider van het kapitalisme. Het
communisme was âeen sociaal systeemâ, schrijft hij, âdat achterlopende
en gekoloniseerde maatschappijen in staat stelde het feodalisme af te
schaffen, economische en politieke onafhankelijkheid te herwinnen en een
eigen kapitalisme op te bouwenâ. Dat is om verschillende redenen een
merkwaardige uitspraak: Rusland liep vóór de revolutie van 1917
weliswaar economisch achter bij het Westen, maar was niet gekoloniseerd
(ook niet gedeeltelijk, zoals China), en het zal bovendien niet de
bedoeling van de revolutionaire Russische of Chinese communisten zijn
geweest om hun samenleving uiteindelijk kapitalistisch te maken.
Wel kan worden gezegd dat het communisme in China buitengewoon succesvol
uitpakte toen het vanaf de late jaren zeventig hervormingen in de
richting van een op export gerichte markteconomie doorvoerde en zich
daarmee de facto langzamerhand transformeerde tot een kapitalistisch
stelsel. âSuccesvolâ betekent vooral: leidend tot spectaculaire groei
van de productie. Daardoor is in China de afgelopen decennia de armoede
drastisch teruggedrongen â ondanks een gelijktijdige sterke toename van
ongelijkheid â en het welvaartspeil van brede massaâs van de bevolking
verhoogd. Hierin ligt, aldus Milanovic, de kracht van het Chinese model,
die berust op de enorme capaciteit tot grootschalige coördinatie en
inzet van middelen om collectieve doelen te bereiken â of het nu gaat om
reusachtige hightechinvesteringen, de aanleg van hogesnelheidslijnen of
het uit de grond stampen van miljoenensteden. (Of het effectief
bestrijden van epidemieën, zou men daaraan kunnen toevoegen.
Tegelijkertijd toont de uitbraak van het coronavirus een zwakte van het
systeem: gebrek aan openheid, waardoor misstanden niet tijdig onderkend
worden.) Daar staat volgens Milanovic als nadeel tegenover dat de
legitimiteit van het regime ook sterk afhankelijk is van het aanhoudend
leveren van materiële vooruitgang: alleen zolang dat het geval is zal de
meerderheid van de bevolking zich weinig bekommeren om
vrijheidsbeperking en autoritaire besluitvorming. Een ander nadeel is
een gebrek aan rechtszekerheid in het economisch verkeer, met als
onvermijdelijk gevolg omvangrijke corruptie. Het
liberaal-meritocratische kapitalisme van Amerikaanse snit biedt
daartegenover meer rechtszekerheid en meer individuele vrijheid, en
legitimiteit op basis daarvan, maar brengt minder economische groei en
genereert een zodanige toename van de ongelijkheid dat de materiële
positie van brede lagen van de bevolking eerder verslechtert dan verbetert.
Gezien de sterke en zwakke kanten van de twee dominante vormen van
kapitalisme valt volgens Milanovic niet te voorspellen welke
uiteindelijk de overhand zal krijgen. Maar de vraag die hij niet
systematisch behandelt is welke /andere/ vormen van kapitalisme
momenteel bestaan, of zich zouden kunnen ontwikkelen. De Europese landen
verschillen nog wel van de Verenigde Staten, maar ontwikkelen zich
onvermijdelijk in Amerikaanse richting, suggereert hij. Waarom dat zo
zou zijn, wordt niet duidelijk uitgelegd. Zo ontstaat de indruk dat de
wereld slechts kan kiezen tussen twee kwaden, of â nog erger â
convergeert naar een fusie van beide systemen. Ondanks de interessante
en inzichtgevende analyses die in /Capitalism, Alone/ te vinden zijn, is
dit een toekomstvisie die naar mijn mening de werkelijkheid al te grof
schematiseert.
De macht van het geld
Heel anders is op dit punt de visie van de Amerikaanse econoom Joseph
Stiglitz, die zich in /People, Power, and Profits/ voornamelijk richt op
zijn eigen land. Net als Piketty en Milanovic, maar veel uitvoeriger en
indringender, beschrijft Stiglitz de dramatische toename van de
ongelijkheid die na 1975 in Amerika plaatsvond. De inkomens van de
overgrote meerderheid van de bevolking stagneerden ondanks
technologische vooruitgang en langere werktijden, waartegenover het
gemiddelde inkomen van de bovenste 1 procent meer dan verdrievoudigde.
De gezondheid en levenskansen van armere Amerikanen verslechterden,
zozeer dat de gemiddelde levensverwachting van de hele bevolking sinds
2014 is gedaald en steeds verder onder die van andere welvarende landen
is komen te liggen. Ook de ongelijkheid van onderwijs- en beroepskansen
over generaties nam toe. In het land van de onbegrensde mogelijkheden is
die nu groter dan in Europa.
De toenemende economische ongelijkheid brengt Stiglitz in verband met
toenemende ongelijkheid in politieke macht: beide versterken elkaar in
een oplopende spiraal. De âmacht van het geldâ wordt uitgeoefend door
middel van intensief lobbyen, grootscheepse financiering van
verkiezingscampagnes, beheersing van invloedrijke media en denktanks, en
voor-wat-hoort-wat-relaties tussen politici en grote bedrijven. Het
resultaat is een politiek die sinds het presidentschap van Ronald Reagan
(1981-1989) vrijwel onafgebroken ten gunste van de /corporate rich/ is
geweest, met drastische verlagingen van belastingen op winsten en hoge
inkomens, bezuinigingen op publieke voorzieningen en uitkeringen,
deregulering van de financiële sector (resulterend in de grote crisis
van 2008), vergaande monopolievorming (die haaks staat op de retoriek
van vrije concurrentie), afbraak van vakbondsrechten en bevordering van
onbelemmerd internationaal kapitaalverkeer. De Republikeinse Partij
spande zich bovendien in om zich van meerderheden bij verkiezingen voor
het Congres te verzekeren door de grenzen tussen kiesdistricten
regelmatig ten eigen bate te herzien (/gerrymandering/) en de
registratie van arme kiezers en kiezers van kleur te bemoeilijken. Maar
terwijl vooral Republikeinen de belangen van de rijken en de grote
bedrijven behartigen, heeft de lijn van groeiende ongelijkheid zich ook
onder de Democratische presidenten Clinton en Obama doorgezet. Het
aantreden van Trump heeft het vervolgens allemaal nog veel erger gemaakt.
------------------------------------------------------------------------
/Lees ook âVoorbij ongelijkheid? Over geluk, geld en gezondheid
<https://www.nederlandseboekengids.com/20190614-jaap-goudsmit/>â van
*Jaap Goudsmit*. Kunnen armoedebestrijding en het tegengaan van
economische ongelijkheid wel aan elkaar gelijkgesteld worden? Jaap
Goudsmit onderzoekt de gevolgen van ongelijkheid voor ons sociaal welzijn./
------------------------------------------------------------------------
Uit deze diagnose blijkt waar Stiglitz de verklaring voor de toegenomen
ongelijkheid zoekt: in de scheef gegroeide politieke machtsverhoudingen
en de daarmee verbonden ideologie van het marktfundamentalisme (âook wel
neoliberalisme genoemdâ), de valse theorie die stelt dat de economie het
beste werkt als zoveel mogelijk aan de vrije markt wordt overgelaten.
Daarmee is tevens aangegeven waar de remedie ligt: in politieke
hervormingen, ondersteund door wetenschappelijke inzichten over de
werking van de economie. Op grond hiervan lanceert Stiglitz zijn
âprogressieve agendaâ voor de Amerikaanse politiek en economie. De
democratie dient te worden âhersteldâ door de registratie en opkomst van
kiezers te vergemakkelijken, gerrymandering te verbieden en de macht van
het grote geld terug te dringen â dat laatste onder meer door financiĂ«le
bijdragen aan verkiezingscampagnes te begrenzen. Sociale
rechtvaardigheid moet worden âhersteldâ door zowel âpredistributieveâ
maatregelen die gelijkheid van kansen bevorderen en de ongelijkheid van
marktinkomens beperken (tegengaan van discriminatie, investeringen in
openbaar onderwijs) als redistributieve maatregelen ten gunste van
lagere inkomens (uitbreiding van sociale voorzieningen en progressievere
belastingen). Verhoogde belastingopbrengsten maken het mogelijk publieke
voorzieningen uit te breiden op het gebied van onderwijs, infrastructuur
en gezondheidszorg. Maatregelen tegen monopolievorming moeten de
eerlijke concurrentie tussen bedrijven bevorderen. Ook dienen controles
op het bedrijfsleven te worden versterkt om het milieu te beschermen en
klimaatverandering tegen te gaan. Regelmatig stelt Stiglitz de landen
van Noordwest-Europa ten voorbeeld. Het gaat hem er niet om het
kapitalisme af te schaffen, maar het beter te laten functioneren.
Amerika zou in zijn ogen een soort Zweden in het groot moeten worden,
een hoog ontwikkelde verzorgingsstaat die redelijk egalitaire
verhoudingen garandeert. Dat is in de Amerikaanse context een behoorlijk
radicale stellingname, waarmee hij zich plaatst in de linkervleugel van
de Democratische Partij.
Participatief socialisme
Piketty, die zich vooral op Europa richt, lanceert vergelijkbare
hervormingsvoorstellen, maar gaat een stuk verder. Het door hem bepleite
âparticipatief socialismeâ houdt een radicaal afscheid van het huidige
hyperkapitalisme in. Werknemers zouden vergaande medezeggenschap in
bedrijven moeten krijgen. Een progressieve vermogensbelasting en
verhoogde successierechten moeten de ongelijkheid van vermogens omlaag
brengen, mede door de opbrengsten te gebruiken om aan alle
jongvolwassenen een gelijk startkapitaal uit te keren. âRechtvaardig
onderwijsâ dient te worden gerealiseerd door voor ieder kind eenzelfde
aan onderwijs te besteden bedrag te reserveren en de ongelijkheid in de
toedeling van geld aan verschillende onderwijsinstellingen ongedaan te
maken. De financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes
dient geheel losgekoppeld te worden van privégiften. Dergelijke
maatregelen zullen ertoe bijdragen dat privĂ©-eigendom een âsociaalâ en
âtijdelijkâ karakter krijgt, en niet meer een onaantastbaar privilege is
dat van generatie op generatie wordt overgedragen.
Het probleem met zulke drastische hervormingen, erkent Piketty, is dat
ze slechts ten dele te realiseren zijn in het kader van de nationale
staat. De grootste moeilijkheden liggen op het gebied van de
belastingen. Met de internationalisering van kapitaalbezit en
ondernemingen heeft belastingontwijking een grote vlucht genomen en
kunnen investeerders kiezen voor een land waar het belastingregime hen
het gunstigst gezind is. Het gevolg is een druk op nationale regeringen
â vooral die van kleine en middelgrote staten â om in onderlinge
concurrentie belastingen te verlagen en belastingregels te versoepelen.
Noodzakelijk is dan ook internationale harmonisatie van belastingen, om
te beginnen in de Europese Unie. Daartoe moeten bevoegdheden op dit
gebied worden overgedragen van de nationale staten naar de EU, en
daarvoor is het volgens Piketty weer nodig dat er naast het bestaande
Europees Parlement een tweede parlementair lichaam â een Europese Kamer
â met verdergaande bevoegdheden wordt ingesteld, deels bestaande uit
leden van de nationale parlementen. Daarnaast dienen voor de bevordering
van sociale rechtvaardigheid in wijdere, mondiale verbanden
internationale verdragen niet meer primair gericht te zijn op de grootst
mogelijke mobiliteit van goederen en kapitaal. Alleen een
internationalistische politiek kan de gelijkheid â binnen en tussen
landen â dienen. Zoân politiek zal de lagere en middenklassen ten goede
komen en daarmee onder die klassen massale steun kunnen krijgen. En
alleen zo kan volgens Piketty het opkomende nationalistisch populisme
ofwel het sociaal-nativisme (de term waar hij de voorkeur aan geeft)
adequaat worden bestreden.
De redenering is duidelijk, en de voorstellen die Piketty doet om het
hyperkapitalisme te overwinnen en het nationalistische tij te keren zijn
stuk voor stuk behartigenswaardig. Maar voorlopig is de kloof tussen die
voorstellen en de huidige politieke realiteit enorm en zijn de kansen op
verwezenlijking bedroevend gering. De coronacrisis verandert daar weinig
aan. Weliswaar drijft die de Europese landen tot meer samenwerking, maar
iedere suggestie om deze een meer duurzaam karakter te geven roept
onmiddellijk behoudzuchtige nationalistische tegenreacties op, met
Nederland in een treurige voortrekkersrol. Een eerste aanzet tot
belastingharmonisatie in de EU in de vorm van bijvoorbeeld een
minimumtarief voor de winstbelasting lijkt voorlopig ondenkbaar. En stel
dat Pikettyâs belastingvoorstellen op Europees niveau /wel/ zouden
worden gerealiseerd, dan zou daarmee het probleem van de internationale
belastingconcurrentie op wijdere schaal nog niet zijn opgelost. Te
verwachten is zelfs dat dat probleem met de Brexit alleen maar groter
wordt, doordat de Britse regering de nadelige gevolgen daarvan zal
proberen op te vangen door met lagere belastingen buitenlands kapitaal
aan te trekken.
Pikettyâs hervormingsoptimisme is verbonden met zijn anti-determinisme:
maatschappelijke ontwikkelingen liggen niet vast, schrijft hij bij
herhaling, de geschiedenis laat telkens weer zien dat er verschillende
keuzemogelijkheden zijn, waarbij ideeën, debatten, overtuigingskracht en
argumenten een beslissende rol spelen. Dat gold bijvoorbeeld in de tijd
van de Franse Revolutie, en het geldt ook nu. Ideeën maken het verschil:
die overtuiging motiveert tot constructief nadenken over de toekomst.
Met deze voluntaristische opstelling keert Piketty zich, terecht, tegen
de marxistische illusie dat nadenken over de toekomst niet nodig is
omdat na de revolutie alles vanzelf goed zal komen, een gedachte die in
de marxistische praktijk rampzalig heeft uitgepakt. Vandaar zijn
idealisme in de dubbele betekenis: gedreven door idealen, en zich
baserend op de gedachte dat ideeën uiteindelijk bepalend zijn voor de
geschiedenis.
Daarin schiet hij, zoals ik hierboven betoogd heb, te ver door. In mijn
optiek berusten ongelijkheidsregimes in eerste en laatste instantie op
machts- en afhankelijkheidsverhoudingen. De grote ongelijkheid in de
Europese middeleeuwen bijvoorbeeld vloeide niet voort uit een door
geestelijken bedachte constructie van drie standen, maar veeleer uit het
feit dat een kleine groep krijgers beschikte over een monopolie op
wapens en daarmee de boerenbevolking kon overheersen. De transformatie
in Europa rond 1800 van standen- naar klassensamenleving (of
âbezitterssamenlevingâ) is niet los te zien van de uitbreiding van de
markteconomie en de groeiende macht van de commerciële en industriële
bourgeoisie. De ongelijkheid in de huidige wereld is niet een
rechtstreeks gevolg van een door rechtse economen en politici bedachte
ideologie â het neoliberalisme of neo-propriĂ«tarisme â, maar berust in
hoge mate op het gegeven dat steeds meer mensen overal ter wereld voor
de bevrediging van hun consumptieve behoeften en hun beroeps- en
inkomenskansen van grote, private, transnationaal opererende
ondernemingen afhankelijk zijn geraakt.
Het neoliberalisme, dat die ontwikkeling rechtvaardigde en stimuleerde,
is nu op zijn retour omdat ondernemingen veel meer van overheden
afhankelijk blijken te zijn dan lang werd gedacht. Dat dwingt tot
verandering, en daarin kunnen ideeën als die van Piketty een belangrijke
rol spelen. Maar ideeën die politiek gewicht krijgen voegen zich naar
belangen. Daarbij gaat het niet alleen om materiële maar ook om
emotionele en psychologische belangen â behoeften aan respect, houvast,
groepstrots, âidentiteitâ. Piketty onderschat de kracht en betekenis
daarvan, bijvoorbeeld als hij schrijft dat nationale grenzen
constructies zijn, die verschoven, verzwakt of opgeheven kunnen worden
als daarmee een eerlijker verdeling van inkomen, bezit en
opleidingskansen kan worden bereikt. Gegeven de historische
geworteldheid en vanzelfsprekendheid van nationale wij-gevoelens zal
voor een effectief antwoord op het nieuwe nationalisme in Europa meer
nodig zijn dan het ontwerpen van plannen voor versterking en
democratisering van Europese instellingen.
Welke hervormingen?
Ondanks hun verschillen zijn Piketty, Milanovic en Stiglitz het er wel
over eens dat het kapitalisme â in de zin van een markteconomie met
overwegend privĂ©bezit van de productiemiddelen â in enigerlei vorm zal
blijven voortbestaan. Daar hebben ze gelijk in, denk ik. Milanovic is
hier het meest uitgesproken over en knoopt er pessimistische
toekomstverwachtingen aan vast. Piketty en Stiglitz daarentegen
benadrukken de mogelijkheid en de noodzaak van ingrijpende hervormingen,
wat ze verbinden met de gedachte dat ideeën en politieke mobilisatie
doorslaggevend zijn bij grote maatschappelijke veranderingen. Waar dit
voor Piketty een algemeen theoretisch uitgangspunt is, spitst Stiglitz
het toe op recente ontwikkelingen in Amerika. Veel meer dan zijn Franse
collega stelt hij zich op als vakeconoom die pretendeert zijn
aanbevelingen te baseren op wetenschappelijke inzichten, zoals het
inzicht dat meer gelijkheid de economie als geheel ten goede komt.
Met zijn beperktere blik maken de hervormingsvoorstellen van Stiglitz
toch een realistischer indruk; niet alleen omdat ze gematigder zijn,
maar ook omdat ze betrekking hebben op één nationale staat, die vanwege
zijn omvang en nog altijd dominante positie in de wereld meer politieke
speelruimte heeft dan de kleine en middelgrote staten van Europa. Door
de buitengewoon scherpe toename van de ongelijkheid en de vergaande
polarisatie is de urgentie van drastische verandering in Amerika ook
groter. Het klinkt ook niet zo vreemd, al heeft het met wetenschap
weinig te maken, dat Stiglitz zijn voorstellen vergezeld doet gaan van
een patriottische retoriek die inhoudt dat Amerika hiermee zal
terugkeren tot zijn ware bestemming. âwe are still (âŠ) a country that
believes in fairness, in equality of opportunity, and in what the Statue
of Liberty represents (âŠ) We are still a country of people who care
about their neighbors and the less advantaged,â schrijft hij in het
slothoofdstuk âReclaiming Americaâ. Het zijn woorden die uitstekend
zouden passen in een speech van een progressieve Amerikaanse politicus.
Het âwijâ waar Stiglitz naar verwijst ontbreekt goeddeels op Europees
niveau, en dat is een van de redenen waarom de hervormingsideeën van
Piketty verder verwijderd zijn van de politieke praktijk. Toch verdienen
ze serieuze discussie. Ja, âmeer Europaâ is een noodzakelijke voorwaarde
om de economische ongelijkheid in dit deel van de wereld terug te
dringen. De brug die Piketty slaat van theorie naar ideologie, van
empirische analyse naar hervormingsvoorstellen, is interessant en
uitdagend. En wat een geweldige aanloop neemt hij om tot dit politieke
programma te komen. Wat een panoramisch overzicht van de geschiedenis
van de ongelijkheid over de afgelopen eeuwen en wat een rijkdom aan
gegevens worden hier gepresenteerd. Ondanks de aanvechtbare theoretische
uitgangspunten, de eenzijdigheden en de opvallende omissies is dit,
opnieuw, een indrukwekkend boek.
*Noten*
(1) In de Nederlandse vertaling staat âparticiperend socialismeâ, wat me
minder gelukkig lijkt. Ook op andere plaatsen in dit stuk wijk ik af van
de Nederlandse vertaling, die helaas tal van onnauwkeurigheden en fouten
bevat.
(2) Indertijd heb ik daar kritische kanttekeningen bij geplaatst: Nico
Wilterdink, âPikettyâs toverformuleâ, /Sociologie/, 10 (2), 2014, 190-202.
-------------- next part --------------
An HTML attachment was scrubbed...
URL: <http://www.tuxtown.net/pipermail/d66/attachments/20200921/93d20e83/attachment-0001.html>
More information about the D66
mailing list