[D66] Vilém Flusser: Is er een toekomst voor het schrijven

R.O. jugg at ziggo.nl
Fri May 22 09:25:59 CEST 2020


  Vilém Flusser: Is er een toekomst voor het schrijven

By
Pieter de Nijs
instituutvoorbeeldtaal.nl
8 min
View Original 
<https://getpocket.com/redirect?url=http%3A%2F%2Fwww.instituutvoorbeeldtaal.nl%2Fartikelen%2Fvilem-flusser-is-er-een-toekomst-voor-het-schrijven%2F>

Op 17 december jl. spraken Kiene Brillenburg-Wurth en Dirk Vis over ‘de 
toekomst van het schrijven’ in Pakhuis De Zwijger. Op deze avond kwam 
ook het werk van de filosoof Vilem Flusser aan de orde, met name de 
ideeën die hij verwoordde in zijn essay /Die Schrift. Hat Schreiben 
Zukunft/?

In het onderstaande een poging tot verduidelijking van de gedachten die 
Flusser in zijn boek naar voren bracht.

De titel van het boek van Vilém Flusser (voor het eerst in 1987 in het 
Duits gepubliceerd als Die Schrift, Hat Schreiben Zukunft?) suggereert 
veel. Flusser (1920-1991) schreef zijn boek ongeveer 30 jaar geleden – 
dus ruim vóór de opkomst van internet en nieuwe media, maar de gedachten 
die hij in zijn ‘essay’ naar voren brengt blijken anno 2013 onverholen 
profetisch.

Flusser vraagt zich af wat er zal gebeuren met het denken en in de 
communicatie wanneer geschreven taal overstemd raakt door digitale 
expressiemiddelen. ‘Schrijven, in de vorm van het plaatsen van letters 
en andere schrifttekens achter elkaar, heeft weinig of geen toekomst. 
Informatie wordt tegenwoordig effectiever doorgegeven met andere codes 
dan met geschreven tekens.’ Zo opent Flusser zijn essay, want het gaat 
hier om een gedachte-experiment. ‘Ik schrijf over het schrijven als 
communicatiemiddel’ – een paradoxale activiteit, zo geeft Flusser toe, 
maar is denken in ándere vormen dan in letters achter elkaar wel mogelijk?

De mens las al voor hij schreef. De interpretatie van de natuur en van 
de seizoenen, van de menselijke arbeid en sociale relaties werd uit de 
ervaringen ervan afgelezen, maar niet neergeschreven. Het vormen van 
tekst was een volgende stap in het leesbaar maken van onze ervaring en 
kennis. De werkelijkheid werd pas schrijfbaar toen de mens ging 
schrijven. Daarmee werd de leesbaarheid een nieuw object geboden: het 
schrift. Met het schrift ontstond pas de schrijver, terwijl de mens al 
lang kon lezen. De komst van het schrift vormde een nieuwe 
werkelijkheid, waarvan de leesbaarheid in het lezen wordt opgevolgd. Het 
lezen van een schrijfbare en geschreven werkelijkheid vormt met het 
schrijven van een leesbare werkelijkheid de unieke tweespaltige 
geschiedenis van onze moderne kennis, van onze esthetische faculteiten 
en van onze communicatie.

Schrijven, stelt Flusser – van het Latijnse /scribere/ – betekende ooit 
letterlijk /inkrassen/. Oorspronkelijk was schrijven dus een activiteit 
waarbij een boodschap in een object werd ingekrast.  In-formatie 
betekende ook letterlijk een /vorm/ /inbrengen/ op of in een object of 
oppervlak, met als doel het ingebrachte te bewaren voor later. Schrijven 
als zodanig maakte een ontsnapping mogelijk uit het aloude mythische en 
in wezen circulaire (prehistorische) denken: schrijven hield in dat het 
denken in een lineaire – en dus historische –  gedachtegang kon worden 
gevangen. ‘Schrijven is een vertaling van de tweedimensionale oppervlak 
van beelden naar de eendimensionale lineaire code (…); vanuit het 
beeldende naar het conceptuele; vanuit scènes naar processen, vanuit 
context naar tekst.’

Feitelijk is schrijven een iconoclastisch proces: het schrijven probeert 
beelden te verklaren door deze te analyseren. En dat betekent 
letterlijk: door de beelden uit elkaar te halen, door deze te 
demonteren. Met de intrede van het schrijven maakte beeldend (of 
verbeeldend) denken plaats voor conceptueel en kritisch denken. Het 
alfabetisch schrift verving het beeldschrift: tekens vervingen 
ideogrammen en de mythische wijze van spreken week ten gunste van het 
‘logisch’ (letterlijk: logos = woord[1] 
<http://www.instituutvoorbeeldtaal.nl/artikelen/vilem-flusser-is-er-een-toekomst-voor-het-schrijven/#_ftn1>) 
spreken.

Schrijven staat gelijk aan het noteren van gedachten in tekens, in een 
opeenvolging van regels. Met schrijven breng je een markering aan in het 
verloop van de tijd. En schrijven verloopt niet in een vloeiend en 
continu, maar in een (vanuit menselijk standpunt noodzakelijk) staccato 
proces. Het vereist een beweging met ingebouwde rust. Die rust wordt 
weerspiegeld in de spaties tussen de afzonderlijke tekens en in het wit 
tussen de regels.

Mensen hebben dergelijke rustpunten nodig. Machines niet. Die noteren 
sneller – steeds sneller – en hebben geen rust nodig. We kunnen, aldus 
Flusser, dat noteren dan ook eigenlijk beter overlaten aan machines. Als 
we dat doen, krijgen we ruimte voor iets anders, iets nieuws. ‘Het 
alfabet werd ontwikkeld als de code van het historisch bewustzijn. Als 
we het alfabet zouden opgeven , is dat omdat we proberen om dat 
historisch bewustzijn te overstijgen.’

Je kunt, aldus Flusser, de intrede in ‘het digitale tijdperk’, zoals we 
dat de laatste decennia hebben beleefd, met twee kernwoorden 
karakteriseren: met /relativiteit/ en met /quanta/. Het eerste kernwoord 
betekent dat ruimte, ooit als absoluut gezien, en tijd, ooit duidelijk 
als verlopend bezien, niets meer bleken te zijn dan relaties tussen 
waarnemers. Het tweede kernwoord betekent dat de materiële wereld, ooit 
als solide gegeven bezien, niets meer is dan een zwerm van deeltjes die 
toevallig rondzweven.

Duidelijk is ook dat ons denken een proces is van elektronen en 
protonen. ‘Wat we een idee noemen, of een gevoel of wens of beslissing 
blijkt in werkelijkheid een statistische optelsom van quantumsprongen; 
wat we waarneming noemen is niets meer dan een samenvatting van 
quantumsprongen in een representatie.’ In veel opzichten is het 
eenzelfde proces als dat van ‘denkende machines’. Dit inzicht is 
revolutionair en dwingt ons tot nieuwe inzichten. We moeten leren dat we 
denken in beelden, want alles wat we percepties noemen zijn niets meer 
dan beelden die in het brein worden geproduceerd. En we moeten leren dat 
denken geen continu discursief proces is: denken ‘quantizes’.

‘Apparaten’ zijn gebaseerd op de 1-0 structuur omdat ze de structuur van 
ons brein imiteren. Digitale codes vormen een methode om betekenis te 
geven aan de quantumsprongen in het brein. En wat we zien op 
beeldschermen zijn representaties die vergelijkbaar zijn met de 
representaties die ons brein produceert. Zo bezien is het moeilijk uit 
te maken of de geproduceerde beelden werkelijke of imaginaire dingen 
representeren. Dat houdt tevens in dat het mogelijk wordt om de 
processen in ons brein te bevrijden van psychologische, filosofische en 
ideologieën.

‘Zoals het alfabet oorspronkelijk ageerde tegen pictogrammen, zo ageren 
digitale codes tegen de letters om die te overwinnen. Zoals eens het 
denken dat berustte op het alfabet ageerde tegen magie en mythe 
(beelddenken), zo ageert het denken gebaseerd op digitale codes nu tegen 
proces-georiënteerde, ‘progressieve’ ideologieën en vervangt die door 
een structurele, systeem-analytische, cybernetische manier van denken’.

We moeten, aldus Flusser, daarom verschillende dingen afleren en nieuwe 
aanleren. ‘Het eerste wat we moeten afleren is het proces-georiënteerde, 
progressieve lineaire denken, de manier van denken die wordt uitgedrukt 
in het lineaire schrijven. ‘We will have to erase the alphabet from 
memory to be able to store the new codes there.’ ‘We will have to learn 
to write digitally, should writ/i/ng still be a suitable designation for 
such a means of notation (…)’. […] We will have to recode everything 
still to be written, all those unfinished thought processes set out in 
texts, into digital codes.

De nieuwe lezer zit niet vast aan het verloop van de tijd en is qua 
ruimte ook vrij. Hij is vrij om Aristoteles te lezen en daarná Newton, 
maar kan er ook voor kiezen Newton vóór Aristoteles te lezen. De 
toekomstige lezer komt met andere woorden boven het historisch 
bewustzijn te staan.’He doesn’t read along a line but rather spins his 
own nets.’

In het digitale tijdperk verandert lineair denken in 
‘oppervlakte-denken’, in het denken in (tweedimenionale) ‘surfaces’. 
Schrijven dwingt ons onze aandacht te bewegen van punt naar punt over de 
pagina, wat correspondeert met ‘lijndenken’ en met denken in historische 
opeenvolging ‘ergens naartoe’. ‘Surface thought’ verschilt daarvan in 
die mate dat beelden informatie niet in een lineaire volgorde zetten, 
maar die over twee dimensies verspreidt, waardoor de tijd van kijken 
geen orde afdwingt. Waar beelden zich nog lineair ontvouwen, als in een 
film of televisieprogramma, houdt dat nog steeds een duidelijke 
temporaliteit in van ‘surfaces’.

Voor Flusser, ‘it becomes obvious that ‘history’ as embodied in reading 
written texts means something quite different from what it means in 
reading films.’ Maar, ‘[t]his radical change in the meaning of the word 
/history/ has not yet become obvious, for a simple reason: we have not 
yet learned how to read films and TV programs’. We weten niet hoe we 
deze moeten ‘lezen’ omdat we blijven denken over ‘surfaces’ zoals het 
schrijven ons heeft geleerd, als representaties van objecten.

Flusser suggereert dat er maar twee wegen mogelijk zijn om los te komen 
van het lineair-historiserende schrift: terug naar het beeld of vooruit 
naar cijfers, ofwel: terug naar de verbeelding of vooruit naar 
berekening. Maar wellicht ligt de ‘bevrijding’ eerder in de combinatie 
van die twee: cijfers vertaald naar beelden, zo suggereert Flusser in 
zijn nawoord bij de tweede Engelse editie van /Does writing have a 
future/ (1989): ‘One could try to break out of textual, writing-based 
thought into intuitive calculations. If this were to succeed, it would 
lift both calculating and imaginative thinking into the textual. Writers 
would then have swallowed mathematicians and image makers, digested 
them, and in so doing raised themselves to a new level.’ Helaas, zo 
constateert Flusser, is dat niet gebeurd. De verklaring? Het gebrek aan 
(mathematisch) inzicht bij de schrijvers. ‘One might think one could 
have known that beforehand. But in fact, those whose mathematical 
competence is sufficient don’t try to break out of writing, for they 
have already set it aside in contempt. So the attempt must be made 
despite being aware of one’s own incompetence (of inevitable failure). 
That is just what is dramatic about essayistic thinking: it knows its 
own incompetence and turns to those with greater competence to try.’

Flusser schreef zijn essays op de grens van een doorbraak naar het 
digitale tijdperk. Ze spiegelen de belofte van een andere 
schrijfbaarheid, met de daaraan gekoppelde ‘bevrijding’ van het 
ideologische. Dat laat onverlet dat de geschiedenis zich in de afgelopen 
decennia al weer heeft bewogen in de richting van een politiek 
beheersbaar en eenduidige industrieel gebruik van de digitale media en 
de netwerken waarin deze opereren. De vraag is dus of hij gelijk had 
over de ‘bevrijdende werking’ die er van de radicale veranderingen 
binnen het digitale tijdperk zou uitgaan. De vraag is hoe ingrijpend het 
‘nieuwe schrijven’ onze waarneming, ervaring en communicatie in de 
nabije toekomst zullen veranderen. En de  vraag blijft in hoeverre het 
internet de verwachtingen waar maakt dat het omstreden inhoud om 
mogelijke censuur heenleidt.

In ieder geval vraagt het ‘nieuwe schrijven’ waar Flusser op doelt om 
nieuwe generaties schrijvers en lezers. Het is aan beeldenmakers en 
wiskundigen en aan om het even welke andere markerende geesten om nieuwe 
patronen in ons denken schrijfbaar en leesbaar te maken.

In /Does writing have a future?/ voert Flusser de lezer van het 
oorspronkelijke lezen – het erkennen en bestendigen van patronen in onze 
ervaring van de natuur – en uit het oorspronkelijke in-formeren – het 
krassen in een bewerkbaar oppervlak – naar schriftvormen die minder 
voorschriften produceren. De patronen die in netwerkschriften optreden, 
nodigen uit tot het loslaten van oude vaststellingen. Flusser spreekt de 
hoop uit dat een nieuw schrift tot nieuwe in tekst, beeld en geluid 
genoteerde werken leiden en doet in zijn boek een oproep aan ‘nieuwe 
schrijvers’. Mensen die tegen wil en dank blijven schrijven: ‘Er zijn 
mensen die schrijven omdat ze denken dat dat nog zin heeft en er zijn 
mensen die niet meer schrijven maar teruggaan naar de kleuterschool. En 
er zijn mensen die schrijven ook al weten ze dat dat geen zin heeft.’

Pieter de Nijs

[1] 
<http://www.instituutvoorbeeldtaal.nl/artikelen/vilem-flusser-is-er-een-toekomst-voor-het-schrijven/#_ftnref1> 
/Logos/ werd door Heraclites gebruikt om de menselijke kennis en 
inherente orde van het universum te kenschetsen, een wetmatigheid die in 
het gehele universum aanwezig, of door de goden ingesteld, is. Dit ziet 
hij achter de veranderlijke dagelijkse werkelijkheid, die hij met zijn 
/πάντα //ῥ//ε//ῖ/ (panta rhei; vert.: /alles stroomt/) verwoordt. 
(Wikipedia)
-------------- next part --------------
An HTML attachment was scrubbed...
URL: <http://www.tuxtown.net/pipermail/d66/attachments/20200522/078ee475/attachment-0001.html>


More information about the D66 mailing list