[D66] Verenigt u! Arbeid in de 21ste eeuw
Antid Oto
jugg at ziggo.nl
Wed May 13 11:29:43 CEST 2020
https://www.nederlandseboekengids.com/20200513-niels-springveld/
Vereniging versus versplintering. Over Verenigt u! van Thijs Lijster
🖋 Niels Springveld
Thijs Lijster, Verenigt u! Arbeid in de 21ste eeuw, Prometheus 2019, 120
blz.
Hoe komen we vandaag de dag in opstand tegen uitbuiting? Thijs Lijster
ging te rade bij Marx en Engels’ Het communistisch manifest en liet zich
inspireren voor een pamflet. Helaas is Lijster nu eens niet marxistisch
genoeg, dan weer te marxistisch, meent Niels Springveld. Hoe ouderwetse
kapitalismekritiek kan worden verenigd met uitsluitingsmechanismen als
racisme en seksisme – de uitdaging van links – blijft onduidelijk.
* Abonnees lezen meer. Neem ook een abonnement! *
Marxisten zijn doorgaans niet de meest vrolijke snuiters. Hun droefenis
valt goed te begrijpen: sinds Karl Marx en Friedrich Engels in 1848 hun
beroemde manifest publiceerden, weigert het kapitalisme aan zijn interne
tegenstellingen ten onder te gaan. Wie tegenwoordig ‘revolutie’ zegt,
of, erger nog, het over ‘arbeiders’ heeft, krijgt meewarige blikken
toegeworpen en wordt aangezien voor een wandelend anachronisme met klap
van de jarenzestigmolenwiek. Enkele uitzonderingen daargelaten lukt het
links maar niet om een pakkend alternatief te bieden voor de
liberaal-conservatieve consolidatiepolitiek en rechts-populistische
rancuneleer die de laatste jaren twee kanten van dezelfde
anti-progressieve medaille vormen.
Een uitzondering op de Wet van de Droevige Marxist is Thijs Lijster
(1981), cultuurfilosoof aan de Rijksuniversiteit Groningen. Lijster
schrijft montere, intelligente essays van linkse snit, doorspekt met
geestige neologismen als ‘ikeaficatie’ – de vervaging van de grens
tussen werk en thuis – en ‘catastrofilie’ – een sadomasochistische
fascinatie voor onheil. Grappig genoeg zijn Lijsters grootste
inspiratiebronnen het kritische-theorie-opperhoofd en brompotfilosoof
Theodor Adorno en de wat mystieker aangelegde Walter Benjamin, evenmin
een lachebekje.
Onlangs verscheen Lijsters pamflet Verenigt u! Arbeid in de 21ste eeuw
in de Nieuw Licht-reeks, een initiatief van publieksfilosofen Frank
Meester en Coen Simon. Het concept van de reeks is eenvoudig: Meester en
Simon vragen een denker om in een korte tekst de actualiteit te duiden
aan de hand van een filosofische klassieker, waaruit aan het eind van
het boekje een hoofdstuk is opgenomen. Ditmaal kreeg Lijster de taak om
Het communistisch manifest te herlezen en na te denken over de vraag wie
het proletariaat van deze tijd vormen en zich zouden kunnen verenigen om
in opstand te komen tegen uitbuiting.
Het BV Ik
Lijster trapt zijn pamflet af met het levensverhaal van zijn opa, een
Drentse arbeider die op zijn veertiende als stalknecht aan de slag ging.
Grootvader Lijster was een overtuigd socialist, die zich in de loop der
jaren opwerkte tot voorzitter van de Metaalarbeidersbond en
gemeenteraadslid voor de PvdA. Hij was er trots op om arbeider te zijn,
trots op de verworvenheden van de arbeidersbeweging, en vond het heel
wat dat hij zich op zijn vierenvijftigste een auto kon veroorloven. Zijn
levensverhaal is typerend voor dat van vele mannen van eenvoudige komaf:
arbeiders die door hun harde werk zichzelf verhieven en zozeer
profiteerden van het naoorlogse pact tussen arbeid en kapitaal dat ze
hun kinderen in welvaart konden laten opgroeien.
Ook het leven van oma Lijster is exemplarisch. Het twintigste-eeuwse
sociaaldemocratische en christendemocratische economische model was
gebaseerd op een strikte arbeidsdeling tussen de seksen: de man was
kostwinner, de vrouw zorgde voor wat Marx ‘reproductieve arbeid’ noemde
– wassen, koken, kleine proletariërsmonden voeden, kortom, alle
onbetaalde activiteiten die nieuwe arbeidskracht mogelijk maken. De
belofte van sociale mobiliteit gold niet voor oma Lijster, die zich
schikte in dit patroon: na haar huwelijk stopte ze met werken en wijdde
ze zich aan kroost en huishouden.
De belofte van sociale mobiliteit gold niet voor oma Lijster, die zich
schikte in dit patroon.
Inmiddels is van dat economische model weinig meer over, legt Lijster
uit. Sinds de jaren zeventig zijn vrouwen massaal gaan werken, en in
hetzelfde decennium werd de sociaal- en christendemocratische consensus
doorbroken door de opkomst van het neoliberalisme. Zoals Michel Foucault
laat zien in zijn colleges over het neoliberalisme (1978-1979) aan het
Collège de France had deze omwenteling grote gevolgen voor de manier van
spreken over arbeid en economie. In de neoliberale visie ligt de nadruk
op het individu, of de ‘ondernemer van zichzelf’, zoals Foucault het
noemt: de mens als BV Ik, die voortdurend zijn ‘employability’ en
‘menselijk kapitaal’ moet vergroten om investeerders aan te trekken. (1)
Arbeid verwordt zo van een bijdrage aan de gemeenschap tot
zelfcommodificatiemiddel.
Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig verschoof de verhouding tussen
arbeiders en kapitalisten – die nu ‘werknemers’ en ‘werkgevers’ kwamen
te heten – in het voordeel van de laatste groep. In plaats van
solidariteit, sociale zekerheid en een overheid die intervenieerde in de
economie om ongelijkheden recht te breien, kwamen concurrentie,
arbeidsmarktflexibiliteit en een kleine overheid. Of iets minder
eerbiedig gezegd: ellebogenwerk, de tirannie van permanent beschikbaar
moeten zijn en kapitalisten/werkgevers en overheden die om kosten te
besparen arbeiders/werknemers aan hun lot overlieten onder het mom van
eigen verantwoordelijkheid en zelfontplooiing.
Van proletariaat naar precariaat
Het neoliberalisme triomfeerde niet doordat een groep boze burgers de
barricaden opging om meer vrijheid en minder overheid te eisen, maar
door het jarenlange lobbywerk van een kleine groep intellectuelen en
denktanks. Het dogma dat de overheid schuldig is tot het tegendeel
bewezen is, lag ten grondslag aan het agressieve beleid van Ronald
Reagan en Margaret Thatcher tegen vakbonden en demonstrerende arbeiders
– ‘the enemy within’ volgens laatstgenoemde. Ook in linkse kringen
heerste begin jaren tachtig defaitisme en marxismemoeheid. Tekenend is
socioloog André Gorz’ boek Afscheid van het proletariaat (1980), waarin
hij het keynesianisme doodverklaarde en afrekende met marxistische praat
over het proletariaat als Heroïsch Subject van de Geschiedenis. (2)
Precariteit snijdt dwars door ideologieën, klassen, etniciteit en
opleidingsniveaus heen.
De categorie van een dergelijk subject is ‘misschien wel hopeloos
achterhaald’, aldus Lijster: een progressieve politiek zal zowel
economische thema’s als daarmee verknoopte kwesties als
klimaatverandering, institutioneel racisme en seksisme aan moeten
kaarten in plaats van de eindstrijd tussen arbeid en kapitaal af te
wachten. Toch is bij hem nog een restje subjectdenken aanwezig. Lijster
vestigt zijn hoop op het ‘precariaat’, een door econoom Guy Standing
geïntroduceerde term voor een klasse van mensen zonder bestaans- en
inkomenszekerheid, arbeidsrechtelijke bescherming en politieke
representatie die afhankelijk zijn van flexwerk. (3) Precariteit snijdt
dwars door ideologieën, klassen, etniciteit en opleidingsniveaus heen:
onder meer zzp’ers, PostNL-bezorgers, boze witte mannen,
arbeidsmigranten, academici, journalisten, verplegers en
Deliveroo-wegpiraten vallen onder het precariaat.
Deze ‘geflexploiteerden’, om met Pierre Bourdieu te spreken, (4) vormen
vooralsnog geen eensgezinde klasse. Een goed voorbeeld van de
versplintering van de precairen zijn de gele hesjes in Frankrijk. De
protesten begonnen naar aanleiding van de verhoging van de
brandstofaccijns, maar groeiden algauw uit tot een demonstratie tegen
onder andere hoge belastingen, het ambitieloze klimaatbeleid van de
Franse regering, multinationals en het stagnerende
arbeidsinkomensquotum. Politiek gezien valt er geen peil te trekken op
de gele hesjes: alles van (extreem)links tot (extreem)rechts is erbij
betrokken, duidelijke woordvoerders of programmapunten zijn er niet. Wat
de gele hesjes verbindt is een algeheel gevoel van onzekerheid,
achterstelling en controleverlies.
Marxisme 2.0
Hoe valt deze amorfe onvrede te kanaliseren? En wat hebben we aan Marx
en Engels’ manifest? Volgens Lijster moet een progressieve politiek aan
drie kenmerken voldoen. Zijn eerste voorstel is klassiek marxistisch:
controle over de productiemiddelen verkrijgen en klassenbewustzijn
ontwikkelen. Met productiemiddelen bedoelde Marx voornamelijk fabrieken,
machines en apparatuur. Wie het beleid van de kapitalisten niet zinde,
bezette de fabriek of gooide zand in de machines. In de tweede helft van
de twintigste eeuw is de nadruk verschoven van materiële naar
immateriële arbeid, waardoor de productiemiddelen van aard zijn
veranderd: naast machines en apparatuur behoren ook kennis, informatie
en sociale relaties ertoe. Een ander belangrijk verschil is dat de
hedendaagse flexwerker voornamelijk op zichzelf aangewezen is en
sabotage-acties niet in zijn belang zijn, zoals Lijster fijntjes
opmerkt: de journalist heeft er geen baat bij om zand in zijn laptop te
gooien, de Deliveroo-bezorger is de klos als hij zijn banden doorprikt.
Die andere marxistische gouwe ouwe, ‘klassenbewustzijn’, is juist in
tijden van klimaatcrisis van belang als tegenwicht aan het
depolitiserende
het-gaat-ons-allemaal-aan-dus-er-is-geen-tijd-voor-ideologische-haarkloverij-discours.
Hoe ouderwets het misschien ook klinkt, ‘controle over de
productiemiddelen’ is een vrij basale eis, zo laat Lijster zien: het
slaat op het vermogen om tijd in te delen zoals je zelf wilt,
reproductieve arbeid te kunnen verrichten, en de kans te hebben om
kennis en vaardigheden te ontwikkelen zonder direct economisch doel. Die
andere marxistische gouwe ouwe, ‘klassenbewustzijn’, is juist in tijden
van klimaatcrisis van belang als tegenwicht aan het depolitiserende
het-gaat-ons-allemaal-aan-dus-er-is-geen-tijd-voor-ideologische-haarkloverij-discours.
Dat discours verhult dat de rijkste één procent zowel de grootste
ecologische voetafdruk heeft als de minste lasten van klimaatverandering
ondervindt. Hoe dat klassenbewustzijn precies kan worden gecreëerd, daar
zegt Lijster helaas niet zo veel over – maar dat deden Marx en Engels
ook al niet.
Voorstel nummer twee is een oproep tot transversale actie: actie die
grenzen tussen identiteitsmarkers en bevolkingsgroepen doorbreekt.
Dergelijke actie heeft geen zin zonder voorstel nummer drie: een
pleidooi voor internationale solidariteit van de kwetsbaren aller
landen. ‘De creatieve zelfstandige, de flexbouwvakker en de
thuiszorgmedewerker moeten inzien dat hun lot en hun belangen verbonden
zijn met de Poolse loodgieter, en met de arbeiders in de sweatshops van
Bangladesh en techfabrieken in Korea,’ aldus Lijster. Nationalisme doet
hij af als ‘een afleidingsmanoeuvre van het kapitaal’, bedoeld om juist
die internationale solidariteit te voorkomen.
Partij van het precariaat?
Het grote probleem van Lijsters vlot geschreven, informatiedichte
pamflet – naast de wat voorspelbare analyses – is dat het nu eens niet
marxistisch genoeg, dan weer te marxistisch is. Lijster is niet
marxistisch genoeg met zijn pleidooi voor een universeel basisinkomen.
Dit op het eerste gezicht radicale idee zou je kunnen zien als een
pacificatiemiddel: links hoopt er de armoede mee op te heffen, rechts
stelt het in staat overheidsrestricties te minimaliseren. Het
kapitalisme krijgt zo een wat socialer gezicht terwijl de koopkracht
gewaarborgd blijft. Ook bij Lijsters speculaties over een nog te vormen
‘partij van het precariaat’ zijn wel wat vraagtekens te plaatsen. Deze
partij zou moeten bestaan uit delen van de achterban van 50PLUS, Denk,
de Partij voor de Dieren, de PvdA, SP en GroenLinks. Je vraagt je bij
dit lijstje haast af of Lijster onlangs nog weleens een Tweede
Kamerdebat heeft gezien. Tussen Denk en de PvdA is het haat en nijd, de
SP heeft zich sinds haar oprichting afgezet tegen de centrum-linkse
koers van de PvdA, 50PLUS waait met alle winden mee, en wat de Europese
politiek betreft staan de SP, PvdD en GroenLinks mijlenver van elkaar af.
Lijster gaat net als de twee Duitsers voorbij aan de gehechtheid aan, en
potentieel emancipatoire kracht van, nationalistische gevoelens.
Het pamflet is dan weer te marxistisch in de onderschatting en
minachting van het nationalisme: ‘De arbeiders hebben geen vaderland,’
schreven Marx en Engels al in Het communistisch manifest. (5) Het verzet
tegen het internationale kapitalisme heeft geen zin als het niet
internationaal is, maar Lijster gaat net als de twee Duitsers voorbij
aan de gehechtheid aan, en potentieel emancipatoire kracht van,
nationalistische gevoelens. Zoals Benedict Anderson eens pesterig
opmerkte: er is wel een graf voor de onbekende soldaat, maar niet voor
de onbekende marxist of liberaal. (6)
Hoe hartverwarmend het pleidooi voor internationale solidariteit ook is,
Lijster negeert wat de marxistische historicus David Roediger in
navolging van socioloog W.E.B. Du Bois the wages of whiteness noemt: de
financiële voordelen die witte arbeiders ontvingen op voorwaarde dat ze
zich niet solidair zouden verklaren met mensen van kleur. (7) Door
racisme te stimuleren voorkwamen de kapitalisten dat een eensgezind
proletariaat ontstond, en konden ze tegelijkertijd de uitbuiting van de
als minderwaardig beschouwde arbeiders van kleur voor zichzelf
rechtvaardigen. Precaire arbeider dezes wil zich graag solidair
verklaren met de eerder genoemde Polen, Bengalen en Koreanen, maar weet
niet of dat ook geldt voor het deel van zijn collega-precairen dat meer
geneigd is tot racisme en xenofobie. Ten slotte wijst Lijster enkele
keren op de verknoping van kapitalisme en klimaatverandering, maar
vermeldt hij niet dat Marx en zijn volgelingen zelf het groeifetisjisme
van de burgerlijke economie onderschreven: de vergroting van de
productie zou volgens hen een eind maken aan de schaarste, waardoor
mensen nog lang en gelukkig zouden kunnen leven in het communistische
land van melk en honing. (8)
Als toegankelijke marxistische cultuur- en kapitalismekritiek is
Lijsters boekje geslaagd, als doordachte strategische tekst minder. De
gebreken van het pamflet onderstrepen dat de uitdaging waar links voor
staat nog altijd niet echt wordt aangegaan: hoe valt ouderwetse
kapitalismekritiek te verenigen met uitsluitingsmechanismen als racisme
en seksisme? Voor een vereniging op links zijn termen als
klassenbewustzijn, arbeid, kapitaal en controle over de
productiemiddelen nog altijd onontbeerlijk. Dat zo’n vocabulaire
tegenwoordig op de lachspieren werkt zegt wellicht meer over de
verkwanseling van de linkse traditie dan over de houdbaarheid van Marx
en Engels’ manifest.
Noten
(1) Michel Foucault, The Birth of Biopolitics: Lectures at the Collège
de France, 1978-1979 (Picador, 2010).
(2) André Gorz, Afscheid van het proletariaat (Van Gennep, 1981).
(3) Guy Standing, The Precariat: The New Dangerous Class (Bloomsbury 2016).
(4) Pierre Bourdieu, Acts of Resistance: Against the Tyranny of the
Market (The New Press, 1998), p. 87.
(5) Karl Marx en Friedrich Engels, Het communistisch manifest (Pegasus,
1998), p. 67.
(6) Benedict Anderson, Imagined Communities: Reflections on the Origin
and Spread of Nationalism (Verso, 2006), p. 10.
(7) David R. Roediger, The Wages of Whiteness: Race and the Making of
the American Working Class (Verso, 1991).
(8) Zie over het ‘productivisme’ van de marxistische traditie Jean
Baudrillard, The Mirror of Production (Telos, 1975). Er is echter ook
een groene lijn in het werk van Marx: zie John Bellamy Foster, Marx’s
Ecology: Materialism and Nature (Monthly Review Press, 2000).
More information about the D66
mailing list