[D66] Recensie: Terug naar Reims
A.O.
jugg at ziggo.nl
Wed May 9 19:09:20 CEST 2018
http://mappalibri.be/?navigatieid=61&via_navigatieid=&recensieid=7213
Vertaald proza
BOEKEN NR. 5, MEI 2018
Didier Eribon: Terug naar Reims
door Laurent De Maertelaer
Zelfonderzoek met een dubbel vonnis
Wanneer zijn vader na een slepende ziekte overlijdt, keert de Franse
socioloog en filosoof Didier Eribon (1953) na ruim dertig jaar terug
naar Muizon, een semistedelijke gemeente op twaalf kilometer van zijn
geboortestad Reims. Hij ontvluchtte als prille homoseksueel deze
provinciestad in het noordoosten van Frankrijk om te gaan studeren in
Parijs. Vanaf dan verbrak hij alle banden met zijn familie en ontpopte
zich in de hoofdstad tot linkse intellectueel.
In Terug naar Reims, een boeiende sociologische en politieke studie
vermomd als biografisch zelfonderzoek, beslist Eribon niet opnieuw te
vluchten, maar in het verleden te duiken, op zoek naar manifeste
antwoorden. Zo wil hij begrijpen hoe het komt dat zijn familie niet
langer links stemt, maar al jaren openlijk kiest voor het Front
National. Hij stelt zichzelf als ‘klassemigrant’ in vraag, ontleedt zijn
sociale identiteit en die van het arbeidersmilieu waarin hij opgroeide.
Reims symboliseert voor Eribon in eerste instantie de problematische
relatie die hij had met zijn vader, een nogal karikaturale, bekrompen en
gefrustreerde arbeider met racistische en homofobe opvattingen:
‘Mijn vader was voor mij ontegenzeggelijk een soort negatief sociaal
rolmodel geweest, tegen wie ik mij afzette in het parcours dat ik had
doorlopen om mezelf te creëren.’
De afkeer voor zijn verwekker is zo diep dat hij zelfs diens uitvaart
niet bijwoont. In de daarop volgende maanden bezoekt Eribon zijn moeder
meerdere keren. Ze praat honderduit over haar jeugd, haar huwelijk, haar
leven als moeder van vier jongens (Eribon heeft een oudere broer en twee
jongere; hij is de enige die studeerde):
‘Zo begon mijn verzoening met haar. Of, om precies te zijn, mijn
verzoening met mezelf, met een heel deel van mezelf dat ik had
afgewezen, afgestoten en afgezworen.’
De dag na de begrafenis bekijken ze samen foto’s. Eribon krijgt zijn
verleden willens nillens in de maag gesplitst.
Terwijl hij naar de foto’s kijkt, realiseert Eribon zich dat hij in zijn
hoedanigheid van socioloog en filosoof veel heeft geschreven over
overheersingsmechanismen (in het bijzonder de dominantie over en
stigmatisering van homoseksuelen), maar nog nooit over sociale
overheersing of schaamte. Zo behandelt hij in zijn boek Réflexions sur
la question gay (1999) het verschijnsel dat jonge homo’s naar de grote
stad vluchten om daar openlijk als homoseksueel te kunnen leven.
Omdat Eribon zich beroept op zijn persoonlijke ervaring kan dit deel van
zijn boek gelezen worden als een autobiografie in de vorm van een
historische en theoretische analyse. Maar, zo concludeert hij, het is
eigenlijk een incomplete biografie, want zijn beslissing om naar de stad
te verhuizen hield voor hem ook een verandering van sociaal milieu in.
Anders gezegd, wat zijn geaardheid betreft kwam Eribon uit de kast, maar
tegelijkertijd stapte hij ‘een sociale kast’ in. De complete breuk met
zijn familie kan dus niet enkel worden verklaard vanuit zijn
homoseksualiteit en de diepgewortelde homofobie van zijn vader. Het ging
evenzeer om een breuk met zijn sociale klasse en daar wil hij in Terug
naar Reims nu net vat op krijgen.
Het sociaal parcours dat Eribon doorliep, zo beseft hij wanneer hij
gaandeweg zijn familiegeschiedenis reconstrueert, was dat van de
‘klassemigrant’: een ‘overloper’, die ‘min of meer definitief en min of
meer bewust, afstand wilde nemen van zijn oorspronkelijke klasse om te
ontsnappen aan het sociale milieu van zijn kindertijd en tienerjaren.’
Het schuiven binnen het klassensysteem, zijn sociale mobiliteit,
veroorzaakte bij hem een soort schaamte over zijn oorspronkelijk milieu
en hield een bewust wegcijferen in van alles wat met zijn familie te
maken had (Eribon citeert schrijfster Annie Ernaux die in dat opzicht
over ‘klassenafstand’ sprak en James Baldwin die als zwarte homoseksueel
eveneens had af te rekenen met een ‘dubbele problematiek’). Met een
schrijnend fait divers illustreert Eribon deze oncontroleerbare gêne:
wanneer hij als student in Parijs aangeklampt wordt door zijn opa — een
pimpelende glazenwasser die rondreed met een ladder en emmers op een
sjofele motorfiets — is hij bang om gezien te worden met een dergelijk
volks figuur.
De dagen na dit incident kampt Eribon met een slecht geweten: ‘Waarom
had die hiërarchie van de sociale wereld zich zo sterk in mijn lichaam
vastgezet, terwijl ik zowel op intellectueel als politiek vlak beweerde
ertegen te strijden?’ De minachting die hij voelt voor zijn familie (hun
vulgaire gewoontes, hun kortzichtigheid, hun losse moraal) uit zich in
het streven naar zo weinig mogelijk op hen te lijken. Het proletariaat
was voor de student Eribon een concept uit de boeken die hij las (Karl
Marx, Leon Trotski), zijn ouders vielen volgens hem buiten deze
categorie. Als jonge linkse intellectueel verheerlijkte hij de
‘arbeidersklasse’ om zich beter los te kunnen maken van de ‘echte’
arbeiders:
‘[…] in werkelijkheid fungeerde mijn ‘revolutionaire’ politieke oordeel
slechts als dekmantel voor het sociale oordeel dat ik velde over mijn
ouders en mijn familie, en voor mijn wens aan hun wereld te ontsnappen.’
Eribon plaatste zich steeds verder buiten wat in de ogen van zijn ouders
‘de normale wereld’ was, hij creëerde doelbewust afstand.
In zijn jeugd was Eribons gehele familie strikt communistisch. De Franse
Communistische Partij was voor zijn ouders en grootouders ‘de
onomstreden horizon, het richtinggevende uitgangspunt van hoe je je tot
de politiek verhield.’ Vanaf de jaren tachtig stemde het ganse gezin,
rechts of extreemrechts. Eribon vraagt zich af hoe dit tot stand is
kunnen komen. Aan de hand van enkele anekdotes uit de
familiegeschiedenis (zijn ouders uitmaken voor ‘bourgeois’ bijvoorbeeld)
illustreert Eribon de kloof die geleidelijk ontstond tussen de
verwachtingen van de linkse stemmers uit de volksklasse en die van de
militante linkse intellectuelen, zoals hijzelf vaak nog groen achter de
oren, maar ideologisch doorwrocht en zelfs gediplomeerd.
Eribons vader klaagde over de student-gauchisten die hem de les spelden
en over tien jaar de macht zouden grijpen. Een gedeeltelijke verklaring
voor de verrechtsing van het stemgedrag is volgens Eribon te vinden in
het politiek jaar 1981, het jaar waarin de socialisten aan de macht
kwamen en de communisten in de regering zetelden. Toen vond een
politieke aardverschuiving plaats: het sociaal conflict, dé strijd van
de arbeiders, ging teloor en sociale bewegingen werden afgedaan als
archaïsmen. De klassenstrijd werd consequent geminimaliseerd of ronduit
genegeerd:
‘[…] het wegnemen van de ‘klassen’ en de klasseverhoudingen uit het
politieke debat, ze uitsluiten van theoretische en cognitieve
categorieën, weerhoudt de mensen die daadwerkelijk in de omstandigheden
leven die schuilgaan achter die termen er geenszins van zich collectief
in de steek gelaten te voelen door degenen die het positieve effect
prediken van zowel ‘de sociale samenhang’ als van een ‘noodzakelijke’
deregulering van de economie en een even ‘noodzakelijke’ ontmanteling
van de verzorgingsstaat.’
De stem van de volksklasse op het Front National, zo stelt Eribon, is
een laatste poging om hun collectieve identiteit te verdedigen en hun
waardigheid te behouden: ‘Mensen voelen zich waardig wanneer ze niet
worden beschouwd als quantité négligeable.’ De stem voor de communisten
was een positieve zelfbevestiging, die voor extreemrechts een louter
negatieve.
Terug naar Reims verenigt meerdere genres in één helder, vloeiend en
vlot leesbaar geheel. Het is een autobiografie, een politico-filosofisch
essay, een sociologisch onderzoek en een zelfanalyse ineen. In zijn
epiloog erkent Ebiron dat ‘het filter van literaire, theoretische en
politieke referenties’ essentieel was om precies te formuleren wat hij
wilde zeggen en ‘de emotionele belasting’ te neutraliseren. Dankzij een
breed referentiekader kan Eribon zijn zelfanalyse vergaand en diep
doordrijven. Dit in tegenstelling tot Pierre Bourdieu die zich in het
kort voor zijn dood afgewerkte zelfonderzoek Esquisse d'une auto-analyse
(2002) — een inspiratiebron voor Terug naar Reims — beperkte tot
eigenschappen en beschrijvingen ‘die inherent zijn aan het sociologisch
gezichtspunt’. Volgens Eribon verzwijgt Bourdieu hierdoor meer dan hij
bekent.
Door ook zijn sociale migratie en het daarbij horend schaamtegevoel te
integreren in zijn eigen zelfonderzoek, vermijdt Eribon deze val. Een
zin uit Jean-Paul Sartres Saint Genet, comédien et martyr (1952), een
uitgebreid essay over Jean Genet, kreeg in die context een dubbele
betekenis voor Eribon, zozeer dat hij het citaat bombardeerde tot zijn
levensmotto: ‘Wat men van je gemaakt heeft is minder belangrijk dan wat
je zelf doet met wat men van je heeft gemaakt.’ Hij ziet het als ‘een
soort ascese: zelf aan jezelf werken’. Sartres zin gold voor Eribon
zowel op seksueel als op sociaal vlak:
‘[…] ik aanvaardde ondanks alle beledigingen mijn seksuele identiteit en
kwam daarvoor uit, en rukte me los van de sociale klasse waar ik vandaan
kwam. Ik zou kunnen zeggen: aan de ene kant door te worden wat ik was en
aan de andere kant door te verwerpen wat ik had moeten zijn. Voor mij
gingen die twee bewegingen hand in hand.’
Eribon had met andere woorden af te rekenen met een dubbel vonnis: een
klassenvonnis en een seksueel vonnis. Toen deze twee met elkaar in
conflict kwamen, kon hij niet anders dan ze tegen elkaar uitspelen om
zichzelf te kunnen vormen. Deze vertaalslag is van essentieel belang in
Terug naar Reims. De biografie is niet langer onvolledig, de zelfanalyse
is grondig.
In 2011 publiceerde Eribon het korte boekje Retours sur retour à Reims,
een gebundeld antwoord op de vele vragen die de auteur kreeg in de
nasleep van de publicatie van zijn bekendste boek, in de vorm van twee
uitgebreide interviews. Hij gaat niet alleen dieper in op enkele heikele
kwesties uit Terug naar Reims, zoals het stemgedrag van de
arbeidersklasse en het filosofisch begrip ‘schaamte’, maar ook op zijn
intellectuele ‘bronnen’ (in het bijzonder zijn leermeesters Pierre
Bourdieu en de filosoof over wie Eribon een biografie schreef, Michel
Foucault). Misschien een idee voor Leesmagazijn om deze titel — hoe dan
ook een interessant complement — aan de fondslijst toe te voegen?
Terug naar Reims, oorspronkelijk gepubliceerd in 2009, is een legitiem
en brandend actueel boek. Het strooit zout op de open wonde die de
neoliberale maatschappij is geworden en zet genadeloos de
neoconservatieve revolutie in zijn hemd. Eribon drukt ons middels zijn
openhartige zelfanalyse met de neus op de feiten: de
sociaaldemocratische beweging danst naar de pijpen van elitaire politici
(geuzennaam: ‘kaviaarsocialisten’) en perverse economen doen ons geloven
in ‘de gecreëerde behoeften’ van een individualistisch hedonisme.
De steriele dogma’s van het verleden blijven ons achtervolgen: links en
rechts blijven polariseren, maar groeien tegelijk dichter naar elkaar
toe. De normvervaging, met als meest verwerpelijke exponent de walmende
woordenbrij die de unisone partijprogramma’s geworden zijn, houdt de
meritocratie schaamteloos in stand (vogel voor de kat? Eigen schuld!).
We draaien rondjes in het kapitalistische eindspel waar populistische
slogans zoals ‘gewoon dóen’ (of was het ‘gewóon doen’?) het ethisch
waardenbesef en het politiek bewustzijn tot een denigrerende en
nietszeggende leuze hebben herleid. Terug naar Reims opent de ogen, zet
aan tot zelfreflectie, herbronning en bezinning. Daarom alleen al zou
iedere machthebber dit uitdagend, prikkelend en vranke boek moeten lezen.
Didier Eribon: Terug naar Reims, Leesmagazijn, Amsterdam 2018, 207 p.
ISBN 97890491717574. Vertaling van Retour à Reims door Sanne van der
Meij. Distributie: Elkedag Boeken
More information about the D66
mailing list