[D66] 'De ondergang van het avondland'

Jugg jugg at ziggo.nl
Mon Oct 16 11:40:43 CEST 2017


https://www.vn.nl/de-ondergang-van-het-avondland/

Carel Peeters' Literaire Kroniek

10 oktober 2017 15:53

'De ondergang van het avondland': een boek dat in staat is je elke
pagina op de kast te jagen

Carel Peeters

Een dikke pil kun je Oswald Spenglers De ondergang van het avondland uit
1917 gerust noemen, met zo’n 1200 pagina’s. Bewondering voor het
intellectuele epos zou zomaar eens afgewisseld kunnen worden met ergernis.

Er is alle aanleiding om lang bij de titel De ondergang van het
avondland te verwijlen, maar die ondergang is ons inmiddels zo vertrouwd
en ten prooi gevallen aan satire, dat we hem ook van zijn welverdiende
rust kunnen laten genieten. Die ondergang (dat iets opkomt, bloeit en
vervalt, zoals een plant) zal allemaal wel, veel interessanter is al het
andere waarmee Spengler de gebruikelijke geschiedschrijving van Europa
en de wereld omploegt.

Alle scholen waar nog Grieks en Latijn wordt geleerd kunnen wat Spengler
betreft hun deuren sluiten: ‘Dat wij innerlijk nauw verwant zouden zijn
aan de oudheid, omdat we zogenaamd haar leerlingen en nakomelingen en
daadwerkelijke aanbidders zijn geweest, is een eerbiedwaardig
vooroordeel dat we eindelijk achter ons moeten laten.’ Al die aandacht
in de negentiende eeuw voor de klassieke oudheid heeft ons geen begrip
van de toneelstukken van Aeschylus of de leer van Plato bijgebracht,
‘maar ons eindelijk laten voelen hoe volstrekt vreemd dit alles in wezen
voor ons is, hoe ver het van ons af staat, misschien nog wel vreemder
dan de Mexicaanse goden en de Indiase architectuur.’

Kortom: we moeten ons bevrijden ‘van de korst van de klassieke oudheid.’

De ijzeren wil

Deze onorthodoxe aanval op de klassieke oudheid is zo idioot dat de
figuur van de spreekwoordelijke schoolmeester opdoemt, de man die met
gebrekkige kennis denkt de grootste dwaling van wereldgeschiedenis op
het spoor te zijn. Het schoolmeesterachtige verdwijnt niet, maar krijgt
in De ondergang van het avondland wel gezelschap van de filosoof, de
profeet, dichter, essayist, historicus, cultuurdiagnosticus en de
erudiet Spengler, de man die zo associatief kan denken dat hij alles met
elkaar in verband kan brengen, zelfs de Latijnse hymnen van het
christelijke Zuiden en de Edda uit het heidens gebleven Noorden, alleen
maar omdat ze allebei van ‘dezelfde ijzeren wil’ zouden getuigen.

Dit komt consequent in De ondergang terug: alles waar Spenglers
sympathie naar uitgaat bezit een ijzeren wil, ook al wordt die wil door
‘de geschiedenis’ gestuurd, of het nu om een cultuur, een vorst, een
stijl of een mentaliteit gaat. Maar deze ijzeren wil mag geen
persoonlijke keuze van Spengler heten. In zijn door afkomst, landstreek
en specifieke cultuur beheerste deterministische wereldbeeld is het een
onderdeel van het feit dat hij een Pruis is. Bij Spengler is men altijd
een onderdeel van iets groters.

"Bij Spengler is men altijd een onderdeel van iets groters."En cultuur
is bij Spengler geen informele achtergrond, erfenis en sfeer. Het is bij
hem altijd een ‘sterke cultuur’ en een ‘oerwereldse kracht’ die opbloeit
‘uit een moederlijk landschap’, waaraan iedereen in zijn bestaan is
‘gebonden.’ De mens in deze cultuur krijgt zijn eigen vorm, zijn eigen
idee, zijn eigen hartstochten, zijn eigen leven, willen, voelen en zijn
eigen dood, waarbij Spengler ‘eigen’ steeds nadrukkelijk cursiveert. De
zo breed met zijn kennis uitwaaierende Spengler maakt er met zijn nadruk
op die eigenheid een autarkische, gesloten cultuur van. Van vreemde
smetten vrij. Bij Spengler kan een cultuur niet poreus zijn om
inspirerende invloeden van buiten op te zuigen. Was het Spengler zelf
die zei dat culturen elkaar als biljartballen afstoten?

Als organisme ten onder

Spenglers idiote wereld- en alle tijden omspannende eruditie ontneemt je
bijna het zicht op de reactionair-conservatieve kanten van zijn boek.
Dat voor Spengler culturen ‘organisch’ zijn gegroeid wil zeggen dat ze
ook voortdurend voeling moeten houden met de ‘bodem’ waarop ze groeien.
Een volk moet met de aarde vergroeid zijn. De stijl van een kunstenaar
is dan ook niet iets dat hij zelf heeft ontwikkeld, die is vanzelf
opgekomen uit de natuur en cultuur waartoe de kunstenaar behoort. Stijl
is ‘de openbaring van iets metafysisch, een geheimzinnig moeten, een
lot.’ Alles heeft bij Spengler te maken met het ‘lot’.

Het is ook het lot van een cultuur als organisme om – als een plant –
ten onder te gaan. Om voor die ondergang te zorgen laat Spengler de
cultuur overgaan in civilisatie. Daarin is alles van zijn ‘bodem’
ontdaan en kunstmatig is geworden. Spengler, noemt het ‘de uiterste en
meest kunstmatige toestand waartoe een hoger soort mensen in staat is.’
Onder civilisatie verstaat Spengler alles wat niet natuurlijk,
anorganisch is: de grote stad tegenover de provincie, kosmopolitisme
tegenover ‘heimat’, koele realiteitszin tegenover ‘ontzag voor de
overlevering en het gegroeide’, verworven rechten tegenover natuurlijke
rechten. Spengler gaat zover dat hij Florence, Neurenberg, Brugge en
Praag ‘cultuursteden’ noemt en Alexandrië een kunstmatige, ‘niet met het
land vergroeide grote stad.’

"Het verlangen naar de bossen, het raadselachtige medelijden, de
onnoemelijke verlatenheid: dat is faustisch en alleen faustisch."

De ondergang is in staat je op bijna elke pagina op de kast te jagen,
hoe goed het boek over het algemeen ook is geschreven. We hebben te
maken met een filosoof en een uiterst creatieve historicus met een
faustisch mens-en wereldbeeld. Dat wil zeggen dat hij de mens als een
roofdier beschouwt dat voortdurend uitkijkt of hij niet een oorlog kan
voeren omdat de geschiedenis zijn ijzeren wil aan het werk wil zien.
Faustisch wil zeggen voortkomend uit ‘verre, duistere regionen’ van het
denken en de ziel. Daar wordt ‘geworsteld’ met het leven, is men
begerig, neemt men risico’s, ondergaat men ‘grenzeloze eenzaamheid.’
‘Het verlangen naar de bossen, het raadselachtige medelijden, de
onnoemelijke verlatenheid: dat is faustisch en alleen faustisch.’

Die faustische ziel zet Spengler af tegen Apollo en het beheerste,
evenwichtige, vormgevende apollinische denken. Daar heeft hij grote
minachting voor. De ‘apollinische ziel gaat het leven uit de weg’, het
heeft eigenlijk ‘geen ziel.’ Spengler heeft een hekel aan de Grieken,
Griekenland, Athene en Griekse filosofie van de Stoa tot Epicurus. Dat
is allemaal ‘verkapte lafheid.’ Op de Olympus, schrijft hij met gepaste
hoon, ‘rust het eeuwige licht van een zonnige, zuidelijke dag.’ Nee, dan
de Egyptische stijl, die is de uitdrukking van ‘een dappere ziel.’ De
Egyptenaar wilde ‘met een duister plichtgevoel’ alleen ‘de moeilijkste
opdrachten’ en hield van ‘het harde gesteente van immense bouwwerken.’

Politieke ambities

Spengler heeft ook liever het donker van de dondergoden Wodan en Balder
die zich in de ‘wijding van de eeuwige ruimte’ bevinden. Men zegt vaak
dat Spengler zo door Nietzsche is beïnvloed. Daar zal wel iets van waar
zijn, maar Nietzsche moest toch niets hebben van Spenglers ‘duistere
faustische regionen’, die zocht juist de zon van het Zuiden op: om aan
de donkere Wagner te ontkomen, en de lichte Bizet op te zoeken.

Spengler ambieerde een rol te spelen in Duitse politiek van de jaren
twintig. Hij was er nationalist genoeg voor en raakte in het vaarwater
van het nationaal-socialisme. Hij raakte er ook op tijd weer van los.
Die ambitie was in de geest van de rol die hij echte grote filosofen
toewenste: dat zij een positie zouden bekleden in het werkelijke
politieke leven als staatsman of diplomaat. Hij denkt daarbij aan
Confucius, Goethe, Cromwell, Hobbes en Leibniz. Die vergeleek hij met de
denkers van zijn eigen tijd: ‘Wat een onbenullige persoonlijkheden!’

De ijzeren wil, de faustische duistere regionen, de sterke culturen, de
oerwereldse kracht, het duistere plichtgevoel, de Heimat, het
determinisme, de ontaarde Europese cultuur, ‘het raadselachtige ritme
van het werkelijke’, culturen als planten: met dit duistere vocabulaire
zouden we meer inzicht krijgen in de op handen zijnde ondergang van het
Avondland, ook al kan dat nog een paar eeuwen duren, ook volgens
Spengler zelf. Wie zijn theorie van de overgang van cultuur naar
civilisatie heeft begrepen zou volgens Spengler ‘radicaal’ veranderen.
Alles zou op zijn plaats vallen, alsof het Ptolemeïsche wereldbeeld werd
vervangen door het Copernicaanse. Volgens mij heb ik het wel zo’n beetje
begrepen, maar ik ben er niet radicaal door veranderd. Wel heb ik het
boek afwisselend met bewondering en ergernis gelezen. Waarom zouden het
apollinische en faustische niet in één hoofd samen kunnen komen?

De ondergang van het avondland. Schets van een morfologie van de
wereldgeschiedenis door Oswald Spengler, vertaald door Mark Wildschut,
is in twee delen uitgegeven door Boom.


More information about the D66 mailing list