Garmanbozia: Verlichtingschantage 2/2
Dr. Marc-Alexander Fluks
fluks at COMBIDOM.COM
Thu Apr 23 11:35:36 CEST 2009
REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl
Bron: Vrij Nederland
Datum: 24 april 2004
Auteur: Dick Pels
[Verlichtingschantage (2)]
Geloofswaarheid en waarheidsgeloof
----------------------------------
De anti-religieuze fundamentalisten zijn nogal overheersend aanwezig
in de media. Door welke Verlichting zijn de rechtse hagepredikers nu
eigenlijk aangestoken? Wat is precies de geloofswaarheid van deze
orthodox-ongelovigen? Socioloog en publicist Dick Pels betoogt dat ook
de rechtse kerk van de staat gescheiden moet blijven.
Nu is gebleken dat Paul Cliteur de dooddoeners van een paar politiek
correcte ouderlingen vooral heeft aangegrepen om tijd vrij te maken
voor het schrijven van zijn oratie, kan het debat waartoe hij heeft
geprovoceerd weer energiek worden voortgezet. Cliteur werd immers door
maar een instantie bedreigd. Dat was de Leidse universiteit, die vond
dat hij zijn krachten niet uitsluitend moest verspillen aan
televisiespreekbeurten of populariserende boeken, maar eens met een
wetenschappelijk doortimmerd verhaal moest komen. Zijn door massale
publiciteit begeleide terugtreden uit de publiciteit is dan ook een
even tijdelijke kwestie als zijn voornemen om in het debat een toontje
lager te zingen.
Dit debat wordt aangejaagd door een slag van politieke intellectuelen
en intellectuele politici dat in deze omvang en op deze geluidssterkte
nieuw is voor Nederland. Er is in het spoor van Fortuyn een nieuw
intellectueel priesterdom ontstaan. In felle hagepreken in het
parlement, de krant en op de televisie roepen zij het volk op zich ten
strijde te gorden voor de komende cultuurstrijd. Moderne Savonarola's
zijn het, die fulmineren tegen de slapheid, de verwarring, de zelfhaat
en de morele onverschilligheid van een postmoderne, relativistische,
van haar ankers losgeslagen multicultuur. Deze nieuwe fundamentalisten
beschouwen zichzelf echter niet als gelovigen, maar juist als
ongelovigen. Het zijn overtuigde atheisten en secularisten die zich
beroepen op de Verlichting, de rationaliteit en de wetenschap, en die
niets moeten hebben van godsdienst, metafysica, of andere vormen van
bijgeloof.
Terwijl de linkse intellectuelen in meerderheid - een paar oude
knarren uitgezonderd - hun bijzondere positie als 'meesters van
waarheid en rechtvaardigheid' lijken te hebben opgegeven, wijs
geworden door de kritiek op een arrogant geworden rationalisme, wordt
die hoge roeping op rechts nu zonder enige terughoudendheid omarmd.
Hoezo Politikverdrossenheit, vaandelvlucht, verraad der
intellectuelen? Die is alleen op links waar te nemen. De Verlichting
en de moderniteit lijken opeens naar rechts te zijn gemigreerd. De
Verlichting is conservatief geworden. Blijft er voor links, dat zich
altijd zo trots op deze erfenis beriep, dan helemaal niets meer over?
Als de Verlichting door rechts is gestolen, moet links dan in arren
moede maar de Romantiek omarmen?
Wie zijn deze zendelingen, die het banier van de rede heffen tegen
alle bijgeloof? Als Bolkestein de wegbereider is van deze nieuwe
religie, dan is Fortuyn ongetwijfeld de martelaar die zich heeft
opgeofferd om te boeten voor ons aller zonden. Zijn verweesde
apostelen en discipelen hebben in gehoorzaamheid aan zijn Woord de
rechterzijde van het politieke spectrum nieuw leven ingeblazen. In de
politiek heeft vooral de conservatieve vleugel van de VVD, meer nog
dan de LPF of het CDA, zich tot de spreekbuis van het fortuynisme
gemaakt. Daarnaast is er een nieuw slag filosofen opgestaan die de
'donder van Fortuyn willen stelen'. Paul Cliteur ('nu even niet') en
Afshin Ellian kopieren met vilein genoegen de populistische
provocaties van Fortuyn in wat alleen maar een intellectuele jihad
tegen de islam kan worden genoemd. De 'universele atheist' Herman
Philipse waarschuwt tegen de dreigende tribalisering van Nederland en
pleit voor een seculiere staat en school. Luuk van Middelaar helpt de
VVD aan de broodnodige 'metapolitieke' verdieping. Ook schrijvers,
cineasten en columnisten als Leon de Winter, Theo van Gogh, Sylvain
Ephimenco, Bob Smalhout, Bart Croughs en Pamela Hemelrijk hebben zich
ontpopt als vurige apostelen van de 'Goddelijke Kale'. Zij krijgen
alle ruimte in de Letter & Geest-bijlage van Trouw en in weekbladen
als HP/De Tijd en Elsevier. Ook neoconservatieven als Bart Jan Spruyt,
Andreas Kinneging en Joshua Livestro volgen in grote lijnen de
intellectuele en politieke agenda van Fortuyn, ondanks het feit dat ze
het Verlichtingsdenken in sommige opzichten afwijzen.
Wat is nu toch die Verlichting waar deze opiniemakers door zijn
aangestoken en verlicht? Opvallend is dat ze er net als Bolkestein en
Fortuyn meestal over spreken in het enkelvoud, alsof de historische
betekenis ervan volkomen eenduidig en vanzelfsprekend zou zijn. Het is
een voorbeeld van hun typisch essentialistische denkstijl, waarin alle
centrale begrippen - 'de' islam, 'het' Westen, 'de' moderniteit, 'de'
democratie, 'het' liberalisme et cetera - worden versimpeld tot
wezensbepalingen die op een of andere manier objectief en dwingend
bestaan, als Platoonse ideeen, buiten degenen die ze definieren om. De
woordvoerders van deze categorieen hebben zich uit de voeten gemaakt,
zodat het selectieve, polemische en politieke karakter van hun
definities geheel aan het oog wordt onttrokken. Zelf paraderen ze
vervolgens als belangeloze spreekbuizen van deze objectieve essenties,
zodat hun opinies de status krijgen van onbetwijfelbare waarheden.
Maar het is onzinnig om te spreken over de Verlichting als een
enkelvoudig project, en om het geestelijke monopolie ervan te willen
claimen. Gaat het om de Verlichting van Descartes, Spinoza, Hume,
Smith, Voltaire, Kant, Comte, Mill of Marx? Gaat het om de Griekse, de
Schotse, de Amerikaanse, de Franse of de Duitse Verlichting?
Verschillen als deze worden van acuut belang zodra we beseffen dat
zowel de Britse als de Amerikaanse Verlichting veel toleranter stond
tegenover de godsdienst dan de Franse. Het is vooral in Frankrijk dat
het rationalisme polemisch en politiek wordt en gaat fungeren als een
radicale strijdkreet tegen alle traditie, bijgeloof, dogmatisme en
klerikale macht. Terwijl de Britse Verlichting geen absolute
tegenspraak ziet tussen de traditie en de menselijke natuur, en de weg
der geleidelijke hervorming aanprijst, gaan de Franse denkers uit van
een absolute en revolutionaire breuk tussen de traditie en de 'ware
natuur' van de mens. Ecrasez l'infame! De beruchte wapenspreuk van
Voltaire illustreert de paradox van een fanatieke bestrijding van het
religieuze fanatisme, van een met alle middelen gevoerde
godsdienstoorlog tegen de (christelijke) godsdienst.
Het is vooral deze Verlichting, met haar sterk anti-religieuze
karakter, haar fanatieke geloof in de rede en de wetenschap, en haar
utopische belofte van een rationeel maakbare samenleving, die de
nieuwe conservatief-liberalen tot voorbeeld en inspiratie strekt. Dat
wil in mijn ogen zeggen dat ze niet zozeer 'de' Verlichting omarmen
als wel het slechtste van de Verlichting: de meest benauwde,
onverdraagzame, missionaire en imperialistische variant ervan. Opnieuw
speelt hun essentialistische denkstijl hen hier parten. Want net zomin
als voor andere relevante verschillen hebben ze oog voor de inwendige
tegenstrijdigheden, de duistere keerzijden en de perversiteiten van
het Verlichtingsdenken, waarin goed en kwaad elkaar vlak op de hielen
zitten.
Het klassieke Verlichtingsproject wordt immers van meet af aan
begeleid door een slagschaduw van intellectueel fanatisme en politiek
terrorisme. Robespierre, Saint-Just en andere terribles
simplificateurs zijn de onmiddellijke erfgenamen van deze radicale
traditie. De utopische ambities van de negentiende en twintigste
eeuwse totalitaire bewegingen wortelen voor een groot deel in dit
geestelijke erfgoed. Dat geldt zelfs voor het fascisme en het nazisme,
die juist daardoor het Janusgezicht van de Verlichting in zijn volle
scherpte laten uitkomen. De rechts-radicale bewegingen uit het
interbellum - zo meent ook de Britse filosoof John Gray - waren niet
ondubbelzinnig anti-modern. Hitler verafschuwde Verlichtingsidealen
zoals verdraagzaamheid en persoonlijke vrijheid, maar vestigde
tegelijkertijd zijn hoop op het wetenschappelijk (via de genetica)
zuiveren en verbeteren van de mensheid. Minachting voor scepsis en
tolerantie ging gepaard met een enthousiast geloof in menselijke
vooruitgang op wetenschappelijke grondslag. In die zin was Hitler
volgens Gray een 'onbevreesde modernist'.
Die onverdraagzame, fundamentalistische 'zelfkant' van de Verlichting
is onmiddellijk te herkennen bij Fortuyn. Hij definieert het
fundamentalisme in algemene zin als een politieke houding die andere
opvattingen vervolgt met het doel ze geheel en al uit te schakelen.
Die karakterisering van de vijand slaat meteen terug op Fortuyns eigen
Verlichtingsgeloof. De islam is volgens hem een vitale, agressieve en
imperialistische cultuur die met dezelfde trotse agressie moet worden
bestreden, vanuit het energieke besef van de superioriteit van onze
westerse beschaving. De centrale Verlichtingswaarden zijn niet zozeer
westers als wel universeel, dus we hebben alle recht (en zelfs de
plicht) om ze 'op welhaast fundamentalistische wijze' te verdedigen en
uit te dragen. Hierbij moeten we 'minstens zo hard zijn als onze
fundamentalistische medemens'. 'Inzake des geloofs geen duimbreed!',
aldus de 'totalitaire wapenspreuk' die hij zonder enige ironie
ontleende aan de toenmalige bisschop van Haarlem.
Fortuyn heeft met die stelligheid en scherpslijperij duidelijk school
gemaakt. Ayaan Hirsi Ali maakt er inmiddels een gewoonte van om
rapporten waarvan de inhoud haar niet aanstaat (zoals dat van de
onderwijsinspectie, het WRR-rapport over normen en waarden, of het
rapport van de commissie-Blok) af te serveren als volkomen waardeloos
en werkelijkheidsvreemd. Ook is ze snel geneigd om de intellectuele en
politieke integriteit van haar tegenstanders in twijfel te trekken,
zoals recentelijk tegenover Ahmed Aboutaleb en Job Cohen. Cohen maakt
volgens haar met zijn stelling dat de integratie deels via de
islamitische religie en instellingen kan verlopen, een 'grote en
fundamentele fout'. Hij weigert in te zien dat de agenda van de 'ware'
moslim volkomen haaks staat op elke vorm van integratie. Volledige
assimilatie is het enig mogelijke antwoord op die acute bedreiging.
Haar bezwaren hebben 'niets te maken met afkeer van religie', maar
zijn 'gewoon gebaseerd op een nuchtere analyse van de uitgangspunten
van een democratische rechtsstaat'.
Ook voor Cliteur is verdraagzaamheid niet langer een deugd (VN,
21-2-2004). Hij ruilt die 'larmoyante' houding liever in voor de
strikte neutraliteit van een seculiere overheid die de scheiding
tussen kerk en staat hardhandig verdedigt en religieuze uitingen in
het openbare leven zoveel mogelijk bestrijdt. We worden geregeerd door
een politiek correcte, paternalistische elite die lijdt aan de
'arrogantie van de softheid'. Linkse multiculturalisten zoals Wallage
en Cohen zijn laks en grenzeloos naief. De laatste 'weet niet eens wat
hij bedoelt als hij pleit voor integratie via religie'. Nee, dan de
Fransen: die hebben met hun laicite tenminste een helder gedefinieerd
beginsel.
Ook NRC-columnist Ellian heeft de hoop opgegeven: 'Debatteren met
Cohen wordt steeds onaantrekkelijker (...). Hij zoekt niet naar de
waarheid (...). Religie kan een gevaarlijke rol hebben. Religie moet
worden gemarginaliseerd, wat de politiek betreft. Dat moet ook voor
hem evident zijn.' Trouw-columnist Ephimenco denkt eveneens dat Cohen
'eigenlijk wel beter weet'. Dat je het beste kunt integreren via
religieuze circuits is een 'kardinale fout... Hij weet dat het niet
kan en dat vind ik niet helemaal eerlijk' (Het Parool, 24-3-2004).
De toon van al deze oordelen is dat de tegenstander simpelweg niet
begrijpt wat voor ieder redelijk mens volkomen evident is. Daar moet
wat achter zitten: omdat zo iemand als Cohen niet stom is, moet hij
wel oneerlijk, opportunistisch of hypocriet zijn. De bewondering van
Cliteur, Hirsi Ali en anderen voor het 'Franse model' stoelt dan ook
voor een groot deel op hun intellectualistische hang naar
beginselvastheid, zekerheid, scherp definieren en helder redeneren
(het ergst is immers een 'slordig redenerende overheid'). Het heldere
principe dat we nodig hebben is dat de overheid neutraal, dat wil
zeggen seculier dient te zijn: alleen een monoculturele staat kan het
bindende raamwerk vormen voor een multiculturele en multireligieuze
samenleving. Kerk en staat moeten strikt worden gescheiden. Dit
liberale neutraliteitsbeginsel wordt echter meteen vertaald in de zin
van een 'wetenschappelijke' monocultuur. We moeten streven naar een
staat die wordt geschraagd door het geloof in de rede en de waarheid.
Deze versie van het Verlichtingsdenken leidt gemakkelijk tot
onverdraagzaamheid en betweterij. De aperte tegenstelling tussen rede
en geloof vormt het centrale dogma van een nieuwe ongodsdienstige
godsdienst. Alle vormen van geloof en wereldbeschouwing moeten immers
worden getoetst aan het criterium van de wetenschappelijke
rationaliteit, die als enkelvoudig, eenduidig en dwingend wordt
voorgesteld. Religies bestaan slechts uit fabeltjes, mythen en
bijgeloof: ze zijn het opium van het volk. Maar zelf knielt men neer
in aanbidding voor de feiten, de wetten van de logica en de regels van
de wetenschappelijke methode. Zij bepalen als enige wat geldige kennis
is. Religie en metafysica zijn strikt genomen nonsens: niet meer dan
een bundel van illusies, projecties en hallucinaties.
Wetenschappelijke verklaringen maken religieuze verklaringen geheel
overbodig.
Een rustige en gematigde versie van dit rationaliteitsgeloof treft men
aan in Herman Philipses Atheistisch manifest, dat onlangs opnieuw
verscheen met een nieuw deel Over de onredelijkheid van religie (en
een voorwoord van Ayaan Hirsi Ali). Het is Philipses ambitie om alle
godsdiensten in een klap met een enkel dodelijk argument onderuit te
halen. Dat argument is het volgende: het woord 'God' heeft
wetenschappelijk gezien geen betekenis. Dat er een God of meerdere
goden bestaan is een drogredenering, een zinloze uitspraak. Omdat elke
beschrijving moet verwijzen naar iets dat in beginsel kenbaar is, en
'God' per definitie aan dit criterium ontsnapt, kan het woord 'God'
geen beschrijvende inhoud hebben. Deze redenering is 'rationeel en
dwingend', dus is 'semantisch atheisme' onvermijdelijk. Als het
bestaan van God niet kan worden bewezen, zijn er ook geen goede
redenen om Zijn wil te gehoorzamen of om morele uitgangspunten
religieus te funderen. Dit was de redenering die Ayaan Hirsi Ali medio
2002 definitief van haar geloof deed afvallen: 'De bodem was rijp. Ik
zag in dat God een verzinsel is en dat overgave aan zijn wil niets
meer of minder betekent dan overgave aan de wil van de sterkste.'
Een wat minder gematigd voorbeeld van deze waarheidsliefde treft men
aan in Cliteurs recente boek Tegen de decadentie. Daarin 'bewijst' hij
met vilein genoegen dat de omstreden uitspraak van Hirsi Ali over
Mohammed als een 'perverse tiran' per saldo een 'redelijke' uitspraak
is. Het huwelijk van de Profeet met de negenjarige Aisja is immers een
geloofswaarheid die door niemand wordt betwist. Ook het waardeoordeel
'pervers' is redelijk, want seksueel verkeer tussen volwassen en
kinderen wordt nergens ter wereld normaal gevonden. Er is dus geen
speld tussen te krijgen: de uitspraak 'Mohammed was een perverse man'
is op logische gronden onvermijdelijk. Maar wat voor zin heeft het om
dit openlijk te roepen en mensen nodeloos te kwetsen? Cliteur blijft
streng: respect voor de waarheid moet het uitgangspunt blijven.
Bovendien heeft de verbreiding ervan heilzame consequenties. Ze past
in een lange traditie van Verlichte godsdienstkritiek. Een ware
uitspraak als deze, die door geen enkele gelovige moslim kan worden
ontkend, treft de islam in het hart en brengt het juiste schokeffect
teweeg. Het is een dwingende argumentatie waaraan geen enkele
islamitische apologeet zich kan onttrekken. Er is dus geen sprake van
spotlust of van een zucht tot provocatie. In de context van de
Verlichtingskritiek is deze vorm van kwetsen redelijk en zinvol.
Perverse en tirannieke redeneringen als deze laten zien dat er heel
wat continuiteit bestaat tussen de geloofswaarheden van religies als
het christendom en de islam en het waarheidsgeloof van de adepten van
(deze militante opvatting van) de Verlichting. Hier en daar stuit men
in deze ersatz-religie dan ook op quasi-godsdienstige termen en
elementen. Ik denk dan niet zozeer aan de semi-religieuze taferelen
die zich afspeelden rond de dood van Fortuyn, of de bekeringservaring
van Hirsi Ali. Het gaat vooral om de universalistische zendingsdrang
van deze lekenpriesters van de laicite, die in naam van Voltaire een
morele kruistocht voeren tegen alle vormen van bijgeloof. God is dood.
De Waarheid zal overwinnen.
In zijn militante vorm verschilt dit waarheidsgeloof alleen gradueel
van de religieuze zekerheidsdrang ('Ik ben de Weg, de Waarheid en het
Leven'). Als dit scientisme de grondslag moet vormen van de door
Cliteur en anderen gewenste 'civiele religie', moeten we ons ernstig
zorgen maken.
Het geloof in de kracht van het betere argument is immers even
aanmatigend als naief. De naiviteit ervan schuilt in het geloof dat
rede en waarheid belangeloos zijn en daardoor een zelfstandige en
dwingende uitstralingskracht hebben.
Ondertussen oefenen de 'waarheidslievenden' een geheel andere kracht
uit: die van de kwetsuur, van de klap in het gezicht. Zij praktiseren
de typisch 'Socratische' manier van gelijk hebben en gelijk krijgen.
Hierbij wordt de tegenstander in een logische bankschroef geklemd
waaruit hij niet meer kan ontsnappen, zodat hij tenslotte alles moet
toegeven wat de zogenaamd vragende en twijfelende filosoof van het
begin af aan in zijn schijndialoog heeft verpakt.
Maar dit woordgeweld wordt niet gezien voor wat het is. Het wordt
verhuld achter een dekmantel van feilbaarheid en redelijk inzicht.
Rationaliteit is echter niet iets enkelvoudigs. Er is niet een
mogelijke vorm van Verlichting. De poging om een versie ervan boven
alle andere te verheffen, is volgens de Franse filosoof Foucault een
typisch geval van Verlichtingschantage. De filosofie verandert als
gevolg daarvan in een fundamentalistisch project.
In feite pleiten de Verlichtingsfundamentalisten voor een nieuwe
staatscultus, ditmaal niet van het geloof maar van het ongeloof. De
overheid moet een levensbeschouwing propageren: die van het seculiere
en rationele liberalisme, dat wordt gezien als de 'morele waarheid'
van de westerse beschaving. Maar als dit waarheidsgeloof de nieuwe
geloofswaarheid is van de rechtse kerk, moeten we ook anti-klerikaal
zijn tegen deze nieuwe klerken. Dat wil ook zeggen dat de scheiding
tussen kerk en staat (die 'essentiele verworvenheid' van onze liberale
cultuur) geenszins 'vrijwel is voltooid', zoals in dit verband zo vaak
wordt beweerd. Integendeel. Wat nodig is, is om deze door te trekken
in de richting van een scheiding tussen wetenschap en staat. Wat nodig
is, is een radicalisering van de Verlichtingstraditie van de
godsdienstkritiek. Die treft immers niet alleen het fundamentalisme
van de linkse en de islamitische, maar ook dat van de rechtse kerk. ?
--------
(c) 2004 Weekbladpers
**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********
More information about the D66
mailing list