Werk maakt niet gelukkig

Antid Oto aorta at HOME.NL
Thu Jul 3 21:48:38 CEST 2008


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

Werk maakt niet gelukkig

We hebben niet meer werknemers nodig, maar minder banen
Gepubliceerd: 1 juli 2008 16:00 | Gewijzigd: 1 juli 2008 16:05
De commissie-Bakker voorziet een groot tekort aan arbeidskrachten. En
toch moeten we allemaal harder gaan werken. Vreemd.

Door Dick Pels

„Stel u voor dat ontslag verboden is”, zo begon TNT-baas Peter Bakker
de commissie voor te zitten die zijn naam draagt, „hoe zorg je dan nog
voor dynamiek op de arbeidsmarkt?” Vanwege de verwachte overvloed aan
banen is het probleem niet: hoe kom ik van mensen af, maar hoe vind ik
ze in godsnaam, aldus de man die van plan is 1900 postbodes te laten
afvloeien.

Die briljante verdwijntruc onttrekt aan het zicht dat het rapport
verder gaat in de richting van een beheerste flexibilisering van de
arbeidsmarkt dan minister Donner (Sociale Zaken, CDA) had durven
dromen. Het rapport bevat het meest brede maar ook concrete plan voor
flexicurity dat tot nu toe door een officieel adviescollege is opgesteld.

De grootste surprise van het rapport is de kanteling van het
perspectief op de toekomstige arbeidsmarkt. Niet de dreigende
werkloosheid is het grootste probleem, maar juist het tekort aan
mensen. Vanwege de krimpende beroepsbevolking is er tot 2040 een
daling te verwachten van 1 miljoen mensen, terwijl de vraag naar
arbeid flink doorgroeit. In 2016 zouden al 400.000 extra vacatures
moeten worden vervuld, in 2040 komen we zo’n 700.000 werknemers
tekort. Sapristi! Het oude sociaal-democratische ideaal van de (meer
dan) volledige werkgelegenheid, waar we niet meer op durfden te hopen,
is plotseling weer in zicht.

Niet dus. De commissie-Bakker vertrouwt wel erg gemakkelijk op de
glazen bol van de demografische vergrijzingscijfers. Die zogenaamd
harde cijfers zijn in feite boterzacht. Het is duidelijk dat er
ernstige lacunes zullen ontstaan in de publieke sector. Tot 2030 zijn
in verband met de vergrijzing een half miljoen mensen extra nodig in
de zorg, en meer dan een kwart miljoen in het onderwijs, om de hoge
uitstroom van leraren te kunnen opvangen. Het is daarom teleurstellend
dat het rapport zich niet uitspreekt over de relatie tussen de vraag
naar werk in de marktsector en de publieke sector, en geen steviger
perspectief schetst op de noodzaak tot verhoging van de kwantiteit en
de kwaliteit van publieke voorzieningen. Daarvoor moeten immers niet
alleen veel meer banen worden geschapen in de publieke sector maar
moeten ook de beroepen die nu onder druk staan veel aantrekkelijker
worden gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een betere beloning en
het bevorderen van professionele trots.

Eigenlijk zou het niet zozeer moeten draaien om de vraag hoeveel werk
door de toekomstige arbeidsmarkt wordt gevraagd, maar welk soort werk
we belangrijk vinden voor de kwaliteit van onze samenleving. Aan
leraren en verpleegkundigen hebben we op dit moment meer behoefte dan
aan bankiers en beursspeculanten. Dat vergt forse investeringen in
publieke voorzieningen. Deze broodnodige investeringen kunnen niet
worden overgelaten aan de vrije markt.

Ook het rapport van de alternatieve commissie die werd geleid door de
D66’er Bert Bakker neigt op dit punt naar marktfundamentalisme. Ook
Bakker-II voorspelt een blijvend en structureel tekort aan
arbeidskrachten, en zet flexibiliteit en arbeidsparticipatie bovenaan,
met behoud van een stevig sociaal vangnet voor de ‘echte pechvogels’.
Maar die hogere arbeidsdeelname kan volgens Bakker-II niet worden
gerealiseerd door overheidsbanen te scheppen.

Dat is een schijnoplossing, want dergelijke ‘subsidiebanen’ zijn niet
duurzaam, gaan niet uit van de talenten van het individu en houden
mensen gevangen in ‘publieke werkvoorzieningen’. Publieke banen zouden
bovendien ‘echte’ banen verdringen, direct en indirect, omdat ze
worden betaald uit lastenverzwaringen. Maar het is een willekeurig
‘materialistisch’ sentiment dat bepaalt dat alleen door de markt
geschapen banen productief en duurzaam zijn, in tegenstelling tot
‘publieke’ banen.

Een tweede teleurstelling die beide rapporten treft is hun fixatie op
maximale arbeidsparticipatie in de vorm van voltijds betaald werk. We
kunnen ons geen vrijblijvendheid meer veroorloven. Geen thema wordt er
door de beide Bakkers dan ook zo ingehamerd als de noodzaak van een
nieuw arbeidsethos. Werken is leuk, levert sociale contacten,
zelfrespect en vertrouwen op, en draagt bij aan de integratie en de
sociale cohesie. We moeten dus harder en langer gaan werken, ook
vrouwen die nu deeltijdbanen hebben en ouderen die te vroeg met
pensioen gaan. Inactiviteit moet koste wat kost worden vermeden.

Die conclusie ligt niet meteen voor de hand. Is het niet logischer,
als er veel meer banen dan mensen zijn, om de hoeveelheid werk te
verminderen, niet harder maar juist zachter te gaan werken? En kan, in
plaats van iedereen meer uren te laten maken, het werk niet beter
worden verdeeld?

Wat is er gebeurd met het ideaal van de ontspannen arbeidssamenleving,
waarin iedereen zoveel mogelijk de vrije keuze heeft om betaald en
onbetaald werk af te wisselen met vrije tijd? Beide rapporten bewijzen
summiere lippendienst aan het feit dat participatie ook
‘maatschappelijke’ participatie kan zijn, bijvoorbeeld in de vorm van
mantelzorg of vrijwilligerswerk. Maar het accent ligt duidelijk op
betaald werk in de marktsector. Het begrip ‘vrije tijd’ komt in beide
rapporten nauwelijks voor.

Dat Nederland wereldkampioen deeltijdwerk is moet misschien niet als
een probleem maar juist als een verworvenheid worden gezien. Net als
het feit dat er in Nederland ‘slechts’ 1400 uur per jaar wordt
gewerkt, tegen bijna 1700 uur in Groot-Brittannië en Finland. Zouden
we in plaats van voltijdse arbeid niet beter kunnen kiezen voor de
norm van deeltijdarbeid voor iedereen?

We kunnen twee dingen doen: ofwel inzetten op maximale economische
groei en maximale arbeidsparticipatie, of streven naar een meer
ontspannen samenleving met minder druk en stress en meer rust en vrije
tijd. Iedereen moet de vrijheid hebben om méér, maar ook om minder te
kunnen werken, of op een andere manier te participeren in de
maatschappij. Maar om die vrijheid te realiseren is een grotere mate
van herverdeling nodig van werk en middelen: een eerlijker verdeling
van de welvaart tussen insiders en outsiders, tussen de generaties en
tussen rijk en arm.

Er is daarom een heel ander soort cultuuromslag nodig dan die de beide
Bakkers voorstaan. We moeten een invulling geven aan begrippen als
flexibiliteit en inzetbaarheid die minder is gericht op betaalde
arbeid en meer op soepele combinaties van werk, zorg, scholing en
vrije tijd.

Het ‘werkbudget’ moet een ‘leefbudget’ worden, en de ‘werkverzekering’
moet veranderen in een ‘welvaartsverzekering’. Je kunt het
tegenwoordig bijna niet meer zeggen, maar een basisinkomen voor
iedereen, dat de band tussen werk en inkomen losser maakt, is hiervoor
nog steeds de beste oplossing.

Degenen die het niet kunnen laten om voltijds te werken moeten dat
vooral doen. Maar zij moeten hun overspannen arbeidsethos niet
opleggen aan de rest van de maatschappij. De
commissie-Arbeidsparticipatie (Bakker-I) bestaat net als de
commissie-Echte Arbeidsparticipatie (Bakker-II) uit workaholics die
dit klusje er nog even bij hebben gedaan naast hun ‘normale’ werkweken
van 60-80 uur. Onze hele economische en politieke elite bestaat in
feite uit dergelijke werkverslaafde stresskippen. Maar arbeid adelt
niet altijd. Arbeid kan ook beschadigen. Beschaving is matiging. Dat
geldt ook voor het werk dat wij met zijn allen verrichten.

http://www.nrc.nl/opinie/article1150656.ece/Werk_maakt_niet_gelukkig

**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list