Definitief tussentijds rapport "Basisinkomen".

Arie Dirkzwager aried at XS4ALL.NL
Sat Aug 14 20:46:29 CEST 1999


Beste Lijsters,
        Gaarne adhesie om het onderstaande hoog op de politieke agenda te plaatsen
zodat een voor de samenleving heilzaam “Basisinkomen” snel ingevoerd kan
worden.

Hartelijke groet,

Arie

Rapport discussie basisinkomen en voorstel.

        Dit rapport resulteerde uit discussies op de “PNYX”, een
niet-partijpolitiek gebonden e-mail discussielijst van burgers en
kamerleden over politiek aktuele onderwerpen (zie: http://www.db.nl/pnyx ).
Ook bijdragen op de D66 discussielijst, de lijst van GroenLinks, en de open
discussielijst van de Digitale Burgerbeweging (zie http://www.db.nl ) zijn
er in verwerkt. De conclusie is dat invoering van een basisinkomen haalbaar
is zonder de financieel-economische structuur van ons land ingrijpend te
veranderen en hoog op de politieke agenda moet staan.

UITGANGSPOSITIE.
        Onze huidige maatschappij in Nederland kent een tweedeling tussen hen die
in een eigen inkomen kunnen voorzien met betaald werk en hen die dat niet
kunnen. Die laatste categorie krijgt een uitkering om in de levensbehoeften
te voorzien. Om voor een uitkering in aanmerking te komen moet men zich aan
alle mogelijke restricties onderwerpen: invullen van formulieren om de
uitkering aan te vragen cq. te behouden, slechts tot een bepaald bedrag
bijverdienen
opdat niet op de uitkering gekort wordt (dit beperkt het aanbod op de
arbeidsmarkt), plicht te solliciteren op baantjes waar men eigenlijk geen
belangstelling voor heeft, niet samenwonen op straffe van korting op
(gezamelijke) uitkering, beperking mogelijkheden om een studie te volgen
(men moet “beschikbaar blijven voor de arbeidmarkt”), verbod om vrij op
vacantie te
gaan, en het onderworpen zijn aan allerlei bureaucratische controles
("sociale rechercheurs" en dwang om “volgens het boekje” te “studeren” in
plaats van creatief zichzelf ontplooiend) om de regels te handhaven.
        Dit alles wordt door betrokkenen ervaren als inbreuk op de privacy en een
keurslijf waaraan men zich moeilijk onttrekken kan, het werkt fraude zoals
zwart werken en illegaal samenwonen door hen die zich enige vrijheid willen
toe-eigenen in de hand, en is tamelijk frustrerend en ondermijnt het
zelfrespect, wat de motivatie tot productief werk (betaald of onbetaald)
tot vrijwel nihil doet dalen. Bovendien grijpen velen drugs en (kleine)
criminaliteit als ontsnappingsmogelijkheid aan.
        Daarmee vergeleken hebben zij die in eigen inkomen kunnen voorzien een
veel bevredigender en comfortabler leven. Zij worden gerespecteerd, in
tegenstelling tot uitkeringstrekkers die in hun ogen "op kosten van de
maatschappij leven".
        Invoering van een basisinkomen als een onvoorwaardelijk eigen inkomen,
even hoog (voorstel: Fl.1500 per maand, in totaal 30% van het bruto
nationaal inkomen) voor IEDEREEN boven de 15 jaar, zou aan deze
mensonterende tweedeling een eind aan kunnen maken. Zoals momenteel
niet-werkelozen hun inkomen krijgen van het bedrijf waarbij zij productief
zijn, zo zou dan iedere Nederlander een basisinkomen moeten ontvangen van
de “BV Nederland”, aan het welzijn waarvan iedereen op zijn manier
bijdraagt (“productief” is, zij het niet altijd in strict economische zin
maar ook bijv. in kunst, wetenschap, zorg, of  op andere manieren als
gewaardeerd medemens in de samenleving). Boven dit basisinkomen kan
iedereen in het normale economische proces een aanvullend inkomen verdienen.
        In dit rapport zal worden nagegaan wat de meest waarschijnlijke
consequenties  zijn voor de arbeidsmarkt en de productiviteit die de hoogte
van het BNP (waaraan het Basisinkomen gekoppeld zou moeten zijn) bepaalt.
Tevens zal aangetoond worden dat een basisinkomen financieel haalbaar is.
We zullen ook nagaan hoe invoering van een basisinkomen zich verhoudt tot
de grondwet. Maar eerst zullen we laten zien hoe de transformatie van onze
samenleving van een industriele in een informatie-maatschappij de invoering
van een basisinkomen urgent, althans zeer wenselijk, maakt.

VERANDERENDE MAATSCHAPPIJ.

        Ons denken en onze taal is in de loop der eeuwen gevormd en in belangrijke
mate beinvloed door het 16e eeuwse Calvinisme zoals dat opkwam in het
pre-industriele tijdperk van boeren, ambachtslieden en kooplui. De moraal
was dat “wie niet werkt zal ook niet eten” en een belangrijke levensregel
“ora et labora”, bid en werk. Personeel werd veel in natura betaald (kost
en inwoning) en de zorg voor de armen bestond uit “liefdadigheid”.
Daarnaast was het houden van slaven en slavenarbeid ook niet ongewoon, de
eigenaar zorgde voor zijn slaven zodat zij -gezien de omstandigheden- ook
een redelijk goed leven hadden.
        Met de opkomst van de industrie werd (naast enige kapitaalsinvestering)
arbeid de belangrijkste productiefactor waarbij de “arbeiders” niet (als
ambachtslieden) hun eigen product maakten, maar waarbij zij (dikwijls tegen
een zeer laag loon) “in dienst waren” van hen die de fabrieken bezaten. Zij
waren -als (goedkope) “machines”- deel van het grotere productie-apparaat
en werden dienovereenkomstig betaald. Er was steeds minder aanleiding om
een gevoel van eigenwaarde en zelfrespect te ontlenen aan het werk dat men
deed: de hoogte van het loon, het salaris, het vermogen en de
vermogensaanwas werd hiervoor bepalend.
        Met de opkomst van het socialisme werden arbeiders mondiger en kreeg men
er ook oog voor dat zij door de “kapitalisten” werden “uitgebuit” (het
besef dat het eigenlijk slavenarbeid was, maar dan zonder de zorg van de
“eigenaar” voor zijn “slaven”, was vrijwel niet aanwezig). Die “uitbuiting”
was een gevolg van het feit dat “arbeid” een op de “arbeidsmarkt”
verkoopbaar iets werd, waarbij op die markt het “aanbod” de vraag overtrof
omdat het loon (hoe laag ook) voor de arbeider noodzakelijk was om te
kunnen leven en de “werkgever” feitelijk de prijs (het loon) bepaalde
(“voor jou een ander als je met dit loon geen genoegen neemt”). Armoe nam
daardoor toe (althans werd schrijnender zichtbaar) en vanuit de
Calvinistische arbeidsmoraal had men weinig “medelijden” met de armen. In
plaats van de (christelijke) zorg voor de armen (en ook voor het personeel
dat men in dienst had) door hen die daarvoor de middelen hadden en er dus
ook voor verantwoordelijk waren, kwam het liberale idee op dat ieder
(uitsluitend) voor zijn eigen inkomen en leven verantwoordelijk was en werd
een hoog inkomen gezien als “God’s zegen” waarvan men moest en mocht
genieten. Terecht kwam hier een reactie op en eisten de arbeiders hun
*recht* op een goed loon en op verzorging, wat resulteerde in de ons
bekende “verzorgingsstaat” met al haar sociale voorzieningen met bijkomende
regelgeving. Het besef dat werk op zich de moeite waard is en gedaan moet
worden nam af, het zwaartepunt kwam te liggen op inkomen (uit betaald werk
of  uit een uitkering waar men “recht” op had). Dat onder deze
omstandigheden de kwaliteit van het werk en de productiviteit niet optimaal
waren (zijn?) is niet verbazingwekkend - de diepste oorzaak is dat het
economische “geld” alle waarden is gaan bepalen en het ethische aspect
(“arbeidsethos”) achter de horizon verdwenen is. Dit is verklaarbaar uit de
noodzaak om -ook in die industriele maatschappij- voor iedereen een nog
enigzins menswaardig bestaan mogelijk te maken, bij handhaving van het
primaat van de economie die steunt (steunde?) op de industriele productie
en het stimuleren van het consumeren van die producten, ongeacht of zij in
werkelijke levensbehoeften voorzien of bijdragen aan de waarde van het
mens-zijn.
        De opkomst van “computers” (“ICT”: Informatie- en
Communicatie-Technologie) deed en doet de maatschappij ingrijpend
veranderen door automatisering van administratieve en productie-processen.
“Arbeid” wordt als productiefactor in de ICT-maatschappij steeds minder
belangrijk en de productiekosten worden steeds meer bepaald door de
noodzakelijke kapitaalsinvesteringen. De werkgelegenheid voor
laag-geschoolden (“arbeiders”) neemt daardoor af, de toename van
werkgelegenheid voor de hoger-geschoolden (informatici!) is tijdelijk en
zal afnemen naar mate de ICT-systemen geperfectioneerder worden en we de
(technische en theoretische) problemen van de informatica
(“computer-science”) beter onder de knie krijgen. Dit lijkt te leiden tot
een structurele afname van de werkgelegenheid en toename van de
werkeloosheid, al dan niet door “arbeidsongeschiktheid”. Dit heeft tot
gevolg dat -bij handhaving van het huidig systeem- er een steeds zwaarder
beroep gedaan zal worden op de sociale voorzieningen die steeds moeilijker
opgebracht kunnen worden door belasting van arbeid en inkomen. Zwaardere
belasting van kapitaalsintensieve bedrijven vergeleken met
arbeidsintensieve bedrijven lijkt noodzakelijk te worden, maar wanneer dit
niet mondiaal gebeurt dreigt “kapitaalsvlucht” en neergang van de economie
in Nederland. Een oplossing van deze problematiek zal zo veel mogelijk
budgettair neutraal moeten zijn en geen ingrijpende wijziging van het
belastingstelsel mogen inhouden. De ultieme oplossing waarnaar Nederland
ook in internationaal verband dient te streven is echter een mondiale
invoering van belastingen op kapitaalsinvesteringen en een mondiale
invoering van een basisinkomen (eventueel gekoppeld aan het nationaal BNP)
ten laste van deze belastingen.
        De kern van het probleem is echter niet primair economisch maar
sociaal-maatschappelijk en de oplossing vraagt om een herziening van ons
denken over werk, inkomen, privacy, verantwoordelijkheid, vrijheid,
individualisme en solidariteit, die een mentaliteitsverandering  en een
andere arbeidsethos tot gevolg kan hebben. De betekenis van deze begrippen
en hun samenhang moet in de verander(en)de maatschappij opnieuw kritisch
onder de loupe genomen worden. Het idee van de sociale voorzieningen als
“vangnet” voor hen die niet op “normale” wijze in hun inkomen kunnen
voorzien was in het industriele tijdperk misschien adequaat, in het
informatietijdperk kan dit concept niet langer gehandhaafd blijven:
werkloosheid en “vrije tijd” wordt structureel steeds normaler en de roep
om een basisinkomen voor *iedereen*, zodat dit “vangnet” overbodig wordt,
wordt steeds sterker.We moeten ons opnieuw bezinnen over over wat "eigen
verantwoordelijkheid" inhoudt en in zou moeten houden. Niet (zoals nu)
verantwoordelijkheid voor het verwerven van een eigen inkomen en
(gedwongen) “solidariteit” van de rijkeren met de armen, maar -bij een
basisinkomen- verantwoordelijkheid voor de keuze van het eigen werk
(betaald of onbetaald)  en solidariteit met mede-burgers (rijk en arm) voor
een welvarende maatschappij, zodat een basisinkomen van voldoende niveau
gehandhaafd kan blijven. Tevens geen “collectieve” verantwoordelijkheid
voor uitkering(sregeling)en waarvan “misbruik” met privacy-schendende en
vrijheidbeperkende (controle)maatregelen:bestreden moet worden, maar ieder
zelf verantwoordelijk voor hoe hij/zij haar basisinkomen wil besteden en
hoe hij/zij haar leven  en arbeid wil inrichten, eventueel door met
betaalde arbeid het eigen inkomen boven dit basisniveau te brengen. Velen
zullen voor dit laatste kiezen om zich enige luxe te kunnen veroorloven,
dat houdt de economie gaande zonder arbeids*dwang* of sollicitatie*plicht*.

BASISINKOMEN EN “WERKGELEGENHEID” IN DE ICT-MAATSCHAPPIJ.

        We zagen dat te verwachten is dat, naarmate onze samenleving meer het
karakter krijgt van een “informatie-maatschappij”, de “werkgelegenheid”
waarschijnlijk structureel zal afnemen. “Werkgelegenheid” tussen
aanhalingstekens want ook deze term heeft in de geindustrialiseerde
maatschappij een betekenis gekregen die herziening behoeft. Momenteel lijkt
de betekenis ingeperkt tot “de gelegenheid een eigen inkomen te verwerven”
in plaats van “de gelegenheid zinvol werk te doen”. Dit heeft te maken met
een toenemend individualisme en een beperking van het begrip “werk” tot
het economisch aspect, als zou alleen werk dat bijdraagt aan het BNP
(meestal *betaald* werk) van waarde zijn. De andere en hogere aspecten
worden (ten onrechte) genegeerd. Werk heeft alles te maken met  het
technisch-cultureel aspect van “produceren” en heeft als aktiviteit of in
het product ook waarde in de aesthetische (kunst) en ethische (zorg)
aspecten van de werkelijkheid. Deze laatste aspecten zijn wellicht zelfs
belangrijker dan het economische. Maar ook wat het economisch aspect
betreft gaat het om meer dan het geld dat het werk opbrengt. Het is een
economische eis dat men zijn werk efficient uitvoert (zuinig en zorgvuldig
met millieu, grondstoffen en inspanningen, ook: dat men dat werk kiest
waarbij men zijn beperkte talenten optimaal benut en geen werk dat
eigenlijk boven zijn krachten gaat). Idealiter zouden al deze aspecten een
rol moeten spelen bij de beoordeling van “werk” zodat “beter” werk ook
“beter” betaald zou kunnen worden. Het is wat al te kort door de bocht om
“beter werk” gelijk te stellen met “werk dat producten oplevert die tegen
een (hoge) prijs verkocht kunnen worden”.
        In primitieve culturen is (was) er volop “werk”gelegenheid en was (is)
niemand “werkeloos”. Met de toenemende dominatie van “geld” als
waarde-bepalend ruilmiddel en de culturele ontsluiting van de verschillende
aspecten  van de werkelijkheid, met name het economische, is dit veranderd.
De industriele maatschappij en het daaruit voortkomende socialisme hebben
daar krachtig toe bijgedragen: “Werk” werd als bron van inkomsten iets waar
men “recht” op heeft, en niet meer iets wat men van nature deed. Soms nam
dit extreme vormen aan gecombineerd met (op zichzelf toe te juichen)
vrouwen-emancipatie: ook voor vrouwen werd betaald werk het enig
respectabele zodat zij zich moesten onttrekken aan huishoudelijk werk en de
zorg voor hun gezin en de kinderen. Het dient positief gewaardeerd te
worden als mannen zich ook voor dit soort werk willen gaan inzetten,
eventueel ten koste van de tijd die zij steken in betaald werk
(“flexi-werken”) en dat mede daardoor vrouwen meer vrijheid krijgen zich te
wijden aan werk dat zij zinvol vinden en waarbij ook zij hun talenten
kunnen ontplooien. Dit is echter een vrij recente ontwikkeling die slechts
mogelijk is als man en vrouw als “twee-verdieners” voor voldoende inkomen
kunnen zorgen. Tevens dienen mannen huishoudelijk werk en zorg voor
kinderen als (niet minderwaardig) werk te ambieren, dit is steeds meer het
geval. Het idee van een basisinkomen sluit hierbij aan en geeft iedere
Nederlander de vrijheid werk te kiezen dat hij/zij zinvol vindt en waarbij
hij/zij ook haar talenten het best kan ontwikkelen. Dit is echter slechts
mogelijk als de Nederlanders gezamelijk als “veel-verdieners” voor
voldoende inkomen (BNP) kunnen zorgen. Momenteel is het BNP en zijn de
belasting-inkomsten hoog genoeg om dit te realiseren.
        We stelden dat in de ICT-maatschappij de werkgelegenheid structureel
minder wordt. Dit is niet geheel juist. Veel individuen en kleine bedrijven
grijpen de kansen, die ICT (bijv. het Internet) biedt, aan om (tegen
betaling) producten en diensten aan te bieden (“tele-werken” en
“e-commerce”). Deze bedrijvigheid is weinig kapitaalsintensief maar bergt
voor beginnende ondernemers natuurlijk wel een zeker risico in zich. Dit
risico wordt minder riskant als men verzekerd is van een basisinkomen. Op
deze wijze draagt het basisinkomen ook bij aan het ontsluiten van deze tak
van bedrijvigheid en dus aan het realiseren van de toenemende
werkgelegenheid die ICT biedt.

BASISINKOMEN EN DE GRONDWET.

        In deze paragraaf zullen we nagaan hoe het idee van een basisinkomen zich
verhoudt tot de grondrechten zoals vastgelegd in de Nederlandse grondwet.
Daarbij moet wel bedacht worden dat deze (nog) niet geformuleerd is vanuit
het denken van de ICT-maatschappij maar grotendeels bepaald is vanuit
inzichten gebaseerd op een geindustrialiseerde maatschappij en het
socialisme dat daar een reactie op was. We geven per artikel commentaar:

Art. 10 . - 1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen
beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

        Onder de huidige regelingen wordt hier -om uitkeringen binnen de perken
van het betaalbare te houden- op grove wijze door de overheid inbreuk op
gemaakt.

Art. 19 . - 1. Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van
zorg der overheid

        Te zeer wordt bij de implementatie van dit artikel door de overheid
uitgegaan van van “werk” uitsluitend als middel om een persoonlijk inkomen
te verwerven. Tevens dreigt “werkgelegenheid” een eufemisme te worden van
“dwang tot betaald werk”, alweer om de uitkeringen betaalbaar te houden.
.
- 2. De wet stelt regels omtrent de rechtspositie van hen die arbeid
verrichten en omtrent hun bescherming daarbij, alsmede omtrent
medezeggenschap.

        De “rechtspositie” is niet het enige wat van belang is - enige financiele
onafhankelijkheid van (potentiele) werknemers is nodig om hun
onderhandelings-positie te versterken.

- 3. Het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid wordt
erkend, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld.

        Ook hier dient “arbeid” als “werk” in zijn oorspronkelijke betekenis
gelezen te worden en niet beperkt te zijn tot betaalde arbeid. Die “vrije
keuze” wordt onmogelijk gemaakt als er -bij gebrek aan basisinkomen- de
financiele noodzaak bestaat om welk-werk-dan-ook ter hand te nemen. Om de
uitkeringen betaalbaar te houden worden bij wet veel te veel beperkingen
gesteld.

Art. 20 . - 1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart
zijn voorwerp van zorg der overheid.

        Hierop sluit een basisinkomen naadloos aan,  huidige sociale voorzieningen
zijn slechts een (slecht) lapmiddel.

- 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid.

        In plaats van de huidige gecompliceerde regels, die kostbaar zijn om uit
te voeren en te handhaven, zou een basisinkomen voor iedere Nederlander
boven de 15 jaar zeer eenvoudig te regelen en uit te voeren zijn. In plaats
van “aanspraken op sociale zekerheid” komt er dan “recht op een
basisinkomen dat voldoende sociale zekerheid biedt”.

- 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien,
hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.

        Kan vervallen als iedereen met een basisinkomen “in het bestaan kan
voorzien”.

Art. 22 . - 1. De overheid treft maatregelen ter bevordering van de
volksgezondheid.
- 2. Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der
overheid.
- 3. Zij schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing
en voor vrijetijdsbesteding.

        Wat dit laatste (lid 3) betreft dient een basisinkomen hiervoor ook de
nodige financiele ruimte te geven (binnen de beperkte middelen). Bij
uitkeringen wordt met dit aspect onvoldoende rekening gehouden. Wat de
eerste twee leden betreft: dit zal ook bij een basisinkomen nodig blijven -
ook al is er nu -in tegenstelling tot enkele decennia geleden- voldoende
woongelegenheid.

BASISINKOMEN: HOOGTE EN FINANCIERING.

        Het basisinkomen moet hoog genoeg zijn om iedere Nederlander in staat te
stellen volwaardig aan de (ICT-)samenleving deel te nemen, zonder enige
luxe. Het mag echter niet zo hoog zijn dat “iedereen er van gaat
rentenieren”, een zekere stimulans om betaald werk te verrichten moet er
blijven bestaan. Een zeker realistisch evenwicht dient gevonden te worden.
We zagen dat, bij invoering in Nederland, dit zo veel mogelijk budgettair
neutraal zou moeten zijn, dit bepaalt hoe hoog een “haalbaar” basisinkomen
kan zijn. De vraag wordt dan in hoeverre met een basisinkomen voorzien kan
worden in de elementaire levensbehoeften (die in onze maatschappij meer
kosten dan in een niet-westerse samenleving). We willen eerst onderzoeken
wat “haalbaar” is.
        Als financiering is voorgesteld: afschaffing van alle uitkeringen (die bij
een basisloon overbodig worden) bij handhaving van het huidig niveau van
belastingen (inclusief “premies volksverzekeringen”) en verhoging van de
belasting op toegevoegde waarde, afschaffing van minimum-loon en iedere
Nederlander boven de 15 jaar een onvoorwaardelijk basisinkomen van 1100
gulden per maand, zonder verdere administratieve rompslomp automatisch uit
te keren via een aan het bevolkingsregister gekoppeld computersysteem.
        Het bleek bezwaarlijk dat veel uitkeringstrekkers en AOWers er dan
teveel op achteruit zouden gaan. Dit zou opgevangen kunnen worden door
uitkeringen en AOW niet geheel af te schaffen - dan blijven we echter met
kostbare en vrijheid en privacy aantastende regelingen zitten. Daar ben ik
niet voor, liever zoek ik naar financiering van 1500 gulden basisinkomen
uit (verhoging van) andere belastingen dan reeds genoemde BTW. Hiervoor
wordt hieronder een aanvullend voorstel gedaan, maar eerst gaan we uit van
1100 gulden per maand. We krijgen dan het volgende sommetje (gegevens van
CBS, CPB en betrokken ministeries en rijksbegroting, bedragen in milliarden
guldens)

Uitkeringen met tussen haakjes de uitvoeringskosten en het aantal personen
dat onder die regeling valt:
1. WW, AWF en wachtgelden                  7,062  (  1,600
391.000)
2. WAO en AAV                             12,206  (  1,875
609.000)
3. AOW en NNW                             36,600  (  0,275
2.085.000)
4. Bijstand                               10,470  ( onbekend
490.000)
5. Studiefinanciering (incl. leningen)     3,498  ( 0,171
495.000)
    TOTAAL  minimaal:                     69.836 + (3.921) =  73,757
4.070.000)
        Op de rijksbegroting staat echter 102 milliard als uitgaven voor “Sociale
Zekerheid”. Als we aannemen dat met het vervallen van die (o.a.
bovenstaande) regelingen (uitkeringen) die volledige 102 milliard
uitgespaard wordt (het basisinkomen biedt voldoende “Sociale Zekerheid”),
dan komen we tot de volgende globale berekening:
        Nodig 1100 per maand voor 12 millioen Nederlanders is   158,4   milliard,
        Uitgespaard op "Sociale Zekerheid:                      102   milliard
        Dat betekent dat 56,4 milliard uit andere bron moet komen. Verhoging BTW
(op “luxe” artikelen om kosten elementair levensonderhoud niet te laten
stijgen) lijkt de meest aangewezen oplossing. BTW brengt nu 56,6 milliard
op, door een gemiddelde verdubbeling van het BTW-tarief wordt een
basisinkomen van Fl.1100 voor iedere Nederlander boven de 15 jaar dus
haalbaar. Dat is voor samenwonenden Fl.2200, ongeveer het minimumloon. Dit
betekent mogelijkheid tot een aanmerkelijke verlaging van de loonkosten en
dus meer werkgelegenheid. Niet arbeid wordt extra belast maar het
resulterend product , dat betekent een verschuiving van de belasting van
arbeidsintensieve bedrijven naar kapitaalsintensieve bedrijven en is dus in
overeenstemming met het principe dat “de sterkste schouders”
(kapitaalkrachtigen) “de zwaarste lasten moeten dragen”, terwijl tevens de
“zwakste schouders” met het basisinkomen voldoende draagkracht krijgen.

        Wanneer men zou besluiten ook de kinderbijslag en de huursubsidie af te
schaffen levert dit als extra op:

6. Huursubsidie                                      2,439  (  0,098)
7. Kinderbijslag                                      6,300  ( 0,170)
     TOTAAL                                           8,739+(0,268) = 9,007

        Dan zou het basisinkomen met 62.50 gulden verhoogd kunnen worden en
resulteert als haalbaar een basisinkomen van 1162,50 gulden per maand per
persoon. Als twee personen samenleven hebben zij dan dus samen 2324 per
maand, slechts iets meer dan het huidige minimumloon. Dit lijkt om te
beginnen voldoende en niet zo hoog dat de motivatie om iets extras bij te
verdienen wegvalt, vooral als men ook nog een of meer kinderen “op de
wereld wil zetten” en/of comfortabeler wil wonen dan met dit inkomen
mogelijk is.

        We stelden echter dat een voldoende basisinkomen ter vervanging van alle
uitkeringen met hun nadelige bijverschijnselen 1500 gulden per maand zou
moeten bedragen. Voor de verhoging met 337,50 gulden is 48,6 milliard extra
nodig,
        Een consequentie van het basisinkomen is dat feitelijke lonen 1500 gulden
lager
kunnen zijn zonder dat werknemer er op achteruit gaat. In plaats van dit
ten voordele van de werkgever te laten komen ligt een werkgeversheffing
voor de hand, deze zou een percentage van de af te dragen loonbelasting
(=inkomstenbelasting) kunnen zijn. Loon en inkomstenbelasting brengt
momenteel 48 milliard op die nu ten laste van de werknemer komt. De heffing
ten laste van de
werkgever zou dus 101,25% daarvan moeten bedragen. Het ligt voor de hand dat
werkgevers dit uit verlaging van de huidige lonen willen betalen. Bij 6,4
millioen werknemers betekent dit gemiddeld een verlaging met 632,81 gulden per
maand. Vergeleken met de mogelijke (gemiddelde) verlaging van 1500 (het
basisinkomen) betekent dit dus dat men er (gemiddeld) maximaal 867,19 gulden
op vooruit kan gaan als men naast het basisinkomen betaald werk verricht
zonder dat de arbeidskosten van de werkgevers omhoog gaan. Waarschijnlijk
is dit voor de laagstbetaalde functies (dikwijls het minder aangename werk)
niet voldoende: uitgaande van het huidige minimumloon komen we op een
maandloon van ongeveer 1561 per maand (2194-1500+867,19) of 9,76 gulden per
uur. Daar zullen slechts weinigen het voor doen. Feitelijk zullen dus de
lonen van de laagstbetaalden minder omlaag kunnen dan van de hoogst
betaalden, deze zullen
wellicht (vanaf een modaal inkomen?) op het huidige inkomensniveau moeten
blijven (afgezien van reeds nu gangbare loonsverhogingen): hun loon zal
verlaagd moeten worden met het volledige bedrag dat zij aan basisinkomen
ontvangen. Als werkgevers dit doen voor de 50% best betaalden dan gaan deze
er niet op achteruit terwijl gemiddeld 867,19 voor de 50% slechtst
betaalden ter beschikking komt - dat betekent dat een uurloon van minimaal
vijftien gulden per uur voor hen die nu op minimum-loon niveau zitten
haalbaar is. Dat lijkt alleszins redelijk en voor hen voldoende motiverend
om werk te zoeken (zonder “sollicitatieplicht”).

Samenvattend:
216 milliard nodig voor onvoorwaardelijk basisinkomen van 1500 gulden per
maand voor iedere Nederlander van 15 jaar of ouder, te financieren uit:
102 milliard bezuiniging op uitkeringen etc. (voorzieningen die momenteel
“Sociale Zekerheid” moeten bieden).
  9 milliard bezuiniging op kinderbijslag en huursubsidie,
 56,4 milliard uit (gemiddelde) verdubbeling BTW, gemiddeld want primaire
levensbehoeften moeten minder belast worden dan luxe en
millieu-onvriendelijke artikelen.,
 48,6 milliard uit een werkgeversheffing per werknemer ter hoogte van
101,25% van de betaalde loonbelasting.
        Een evenwichtige spreiding van de extra “lasten” tussen productheffing
(BTW) en werkgeversheffing moet onderhandelbaar zijn, de hier genoemde
percentages zijn tentatief.
        Een minimum uurloon van vijftien gulden voor (legaal) “bijklussen” blijft
haalbaar.

14-8-’99 A. Dirkzwager.



More information about the D66 mailing list