[D66] Stem Niet: Het Mandaat van het Stembiljet
René Oudeweg
roudeweg at gmail.com
Wed Oct 15 00:10:48 CEST 2025
Het Mandaat van het Stembiljet: Een Filosofische Kritiek
Inleiding
Het stembiljet wordt vaak beschouwd als het ultieme symbool van
democratische legitimiteit. Het idee dat elke burger een gelijke stem
heeft in het bestuur van de samenleving lijkt de belichaming van
politieke vrijheid. Maar kunnen we werkelijk spreken van een “mandaat”
dat voortvloeit uit een stembiljet? In dit essay wordt betoogd dat het
mandaat van het stembiljet, wanneer kritisch onderzocht, eerder een
illusie van collectieve wil vertegenwoordigt dan een authentieke
uitdrukking van individuele autonomie. Vanuit filosofisch perspectief –
met verwijzingen naar Rousseau, Nietzsche, en Hannah Arendt – kan men
beargumenteren dat de democratische legitimatie die het stembiljet
pretendeert te verschaffen, op wankele grond staat.
I. De fictie van de “volkswil”
Jean-Jacques Rousseau stelde in Du contrat social dat ware legitimiteit
enkel voortkomt uit de algemene wil (volonté générale). In de moderne
democratie wordt het stembiljet vaak gezien als de concrete vormgeving
van die wil. Toch is deze vertaling problematisch: het stembiljet
reduceert een complex web van overtuigingen, belangen en waarden tot één
enkel kruisje. Het individu stemt niet noodzakelijk voor het algemeen
belang, maar vaak uit eigenbelang, partijloyaliteit, of zelfs apathie.
Het resultaat is geen organische uitdrukking van de volkswil, maar een
statistische optelsom van voorkeuren. Wat Rousseau een morele
gemeenschap noemde, wordt zo een getalsmatige meerderheid die haar macht
rechtvaardigt met een dunne laag van formele gelijkheid. Het mandaat van
de winnaar is dus niet moreel, maar procedureel – en dat roept de vraag
op of legitimiteit enkel uit procedure kan voortkomen.
II. De wil tot macht in plaats van de wil van het volk
Friedrich Nietzsche zou het stembiljet waarschijnlijk hebben gezien als
een instrument van kuddegeest. Democratische verkiezingen bevestigen
volgens hem niet de kracht van individuele wil, maar de neiging van de
massa om zich te conformeren aan wat sociaal aanvaardbaar is. Het
stemhokje biedt een illusie van autonomie, terwijl de keuzes al gevormd
zijn door media, partijstructuren, en publieke moraal.
Het mandaat dat uit het stembiljet voortvloeit is dan geen uitdrukking
van soevereiniteit, maar van onderwerping aan een collectieve consensus.
De democratie beroept zich op vrijheid, maar cultiveert volgens
Nietzsche juist een subtiele vorm van gehoorzaamheid: de burger die
denkt vrij te kiezen, maar enkel kiest binnen reeds vastgestelde
grenzen. Het stembiljet is zo bezien een instrument van disciplinering,
niet van emancipatie.
III. De banaliteit van participatie
Hannah Arendt wees erop dat politiek niet slechts een kwestie is van
participatie, maar van handelen en spreken in vrijheid. Politieke
legitimiteit ontstaat, volgens haar, pas waar mensen zich gezamenlijk
tonen en oordelen over de wereld die zij delen. Het stembiljet
daarentegen verplaatst dit handelen naar een geïsoleerde handeling in
stilte. De burger wordt teruggebracht tot een numerieke eenheid in een
administratief proces.
Het mandaat dat uit deze stilte voortvloeit, is dus niet werkelijk
politiek: het is bureaucratisch. De verkiezing lijkt de gemeenschap te
verenigen, maar creëert juist afstand. Na het stemmen verdwijnt de
burger weer in anonimiteit. Het resultaat is wat Arendt zou noemen een
“banaliteit van participatie” – een schijn van betrokkenheid zonder
werkelijk handelen.
IV. Het alternatief: politiek als dialoog
Wanneer we het mandaat van het stembiljet ter discussie stellen,
ontkennen we niet de waarde van democratie, maar vragen we juist om haar
verdieping. Een werkelijk politiek mandaat zou niet moeten rusten op
passieve toestemming, maar op actieve dialoog en voortdurende
verantwoording. In plaats van de stem als eindpunt van burgerlijke
invloed, kan men het zien als beginpunt van een ethisch-politieke
relatie tussen burger en gemeenschap.
De democratie zou zo niet worden opgevat als een mechanisme van
periodieke machtsoverdracht, maar als een proces van gezamenlijke
wereldvorming. Het ware mandaat is dan niet dat van het stembiljet, maar
dat van het gesprek, de ontmoeting, en de bereidheid om
verantwoordelijkheid te dragen voor het gemeenschappelijke.
Conclusie
Het stembiljet symboliseert vrijheid, maar maskeert vaak haar
afwezigheid. Filosofisch beschouwd is het mandaat dat het verleent meer
een symbolisch ritueel dan een authentieke overdracht van macht.
Rousseau’s ideaal van de algemene wil, Nietzsche’s kritiek op
kuddegeest, en Arendts nadruk op handelen tonen gezamenlijk aan dat
democratische legitimiteit niet vanzelf spreekt.
Zolang de burger slechts stemt zonder werkelijk te handelen, blijft het
mandaat van het stembiljet twijfelachtig – een dunne schaduw van de
politieke vrijheid die het pretendeert te belichamen.
More information about the D66
mailing list