[D66] Moderniteit als pseudowetenschappelijk toekomstnarratief

René Oudeweg roudeweg at gmail.com
Thu Nov 20 18:38:16 CET 2025


Moderniteit als pseudowetenschappelijk toekomstnarratief

Inleiding

Het begrip moderniteit is een centraal maar problematisch ankerpunt in 
de sociale en geesteswetenschappen. Het fungeert als analytische lens, 
historische categorie en normatieve horizon. Toch is de status van 
moderniteitstheorieën structureel ambigu: zij opereren in het 
spanningsveld tussen empirische analyse en filosofische teleologie. In 
dit essay wordt betoogd dat moderniteitstheorieën een 
pseudowetenschappelijk karakter vertonen, omdat zij claimen universele 
ontwikkelingswetten te articuleren zonder over toetsbare hypothesen of 
falsificatiemogelijkheden te beschikken. Bovendien functioneren zij als 
normatieve toekomstverhalen die meer doen denken aan ideologische 
constructies dan aan wetenschappelijke theorievorming.

I. Conceptuele inflatie en de ongrijpbaarheid van moderniteit

Het academische discours over moderniteit lijdt aan wat men conceptuele 
inflatie zou kunnen noemen. In de literatuur bestaat geen consensus over 
de vraag of moderniteit primair een historische periode, een 
sociaal-structurele conditie, een culturele dispositie of een 
epistemologische breuk vertegenwoordigt. Weber koppelt moderniteit aan 
rationaliseringsprocessen; Marx aan de logica van het kapitaal; Durkheim 
aan arbeidsdeling en sociale cohesie; Simmel aan zingeving en 
subjectivering; Foucault aan disciplinering en gouvernementaliteit; Beck 
aan reflexieve risicoaccumulatie; en Lyotard aan het uiteenvallen van 
grote verhalen.

Deze pluraliteit suggereert niet een rijk theoretisch veld, maar eerder 
de afwezigheid van een gemeenschappelijke kern. Moderniteit wordt zo’n 
elastisch concept dat het elk empirisch fenomeen kan absorberen. Deze 
elasticiteit maakt het theoretisch aantrekkelijk, maar wetenschappelijk 
zwak: een concept dat alles kan verklaren, verklaart uiteindelijk niets. 
De open-eindigheid van moderniteitstheorieën functioneert daardoor op 
een wijze die vergelijkbaar is met pseudowetenschappelijke systemen, 
waarin conceptuele diffusie wordt verward met verklarende kracht.

II. Teleologie en het postuleren van historische noodzakelijkheid

Een van de meest fundamentele problemen is dat moderniteitstheorieën 
doorgaans teleologisch zijn geconstrueerd. Zij postuleren dat de 
geschiedenis zich ontwikkelt volgens interne rationaliteiten, stadia of 
logica’s. De klassieke modernisatietheorie veronderstelt convergentie 
naar westerse democratieën; Marx presenteert een historisch-dialectisch 
ontwikkelingsschema; Comte introduceert een drieslag van theologisch 
naar positief denken; Habermas ziet communicatieve rationaliteit als 
normatief eindpunt.

Deze schema’s impliceren een vorm van historische noodzakelijkheid. De 
samenleving is niet slechts contingent, maar beweegt zich onvermijdelijk 
richting een bepaalde configuratie. De empirische geschiedenis heeft 
deze veronderstelling echter systematisch weerlegd. Democratisering is 
geen lineair proces, technologische ontwikkeling leidt niet automatisch 
tot emancipatie, secularisatie blijkt geen universele trend, en 
globalisering produceert evenveel fragmentatie als homogenisering.

Teleologische modellen die niet in staat zijn hun eigen voorspellingen 
te corrigeren of te falsificeren, vervallen in pseudowetenschappelijk 
denken: zij reageren op afwijkingen niet door het model te herzien, maar 
door de werkelijkheid als ‘nog niet voltooid’ of ‘nog niet werkelijk 
modern’ te bestempelen. Dit is een klassieke immuniseringsstrategie die 
in de wetenschap als methodologisch onaanvaardbaar geldt.

III. De ideologische functie van moderniteitstheorieën

De duurzaamheid van moderniteitstheorieën kan niet worden verklaard 
vanuit hun verklarende vermogen, maar vanuit hun ideologische functie. 
Zij bieden het soort normatieve horizon dat beleidsmakers, 
intellectuelen en publieke debatten aantrekkelijk vinden. Moderniteit 
fungeert als een seculiere variant van voortgangsmythologie: een verhaal 
dat belooft dat de geschiedenis zinvol, cumulatief en leidbaar is.

Deze normatieve lading komt tot uiting in begrippen als ‘vooruitgang’, 
‘rationaliteit’, ‘individualisering’ en ‘emancipatie’. De moderniteit 
wordt niet slechts beschreven, maar ook geïdealiseerd. Hierdoor vervaagt 
de grens tussen sociologische analyse en politiek-filosofisch programma.

Dat moderne samenlevingen zich niet conform het theoretische schema 
ontwikkelen, vormt geen weerlegging; het bevestigt volgens de 
theorievormers slechts de noodzaak om het moderniseringsproces te 
intensiveren. Opnieuw is dit kenmerkend voor pseudowetenschappelijke 
systemen: discrepanties worden niet als empirische weerlegging maar als 
morele tekortkomingen geïnterpreteerd.

IV. De illusie van voorspelbaarheid en de limieten van toekomstkennis

Het meest problematische element van moderniteitstheorieën is hun 
impliciete claim om inzicht te bieden in toekomstige maatschappelijke 
configuraties. De veronderstelling dat moderniseringsprocessen 
structurele richting hebben, leidt ertoe dat theorieën worden gebruikt 
als prognostische instrumenten. Maar de sociale werkelijkheid is 
niet-lineair, afhankelijk van historische contingentie, gekenmerkt door 
complexe feedbackmechanismen en beïnvloed door gebeurtenissen die per 
definitie onvoorspelbaar zijn.

De geschiedenis van mislukte moderniteitsprognoses is lang en 
consistent. De voorspelling van universele secularisering is door 
religieuze revivalbewegingen weerlegd; de verwachting van 
kosmopolitische identiteiten werd ingehaald door de opkomst van 
nationalisme; de idee van een egaliserende kennissamenleving blijkt niet 
bestand tegen nieuwe vormen van digitale ongelijkheid; en de overtuiging 
dat communicatieve rationaliteit het publieke debat zou domineren is op 
losse schroeven komen te staan in een tijdperk van desinformatie en 
affectpolitiek.

Toekomstverwachtingen die voortkomen uit moderniteitstheorieën 
functioneren daarom voornamelijk als literaire metaforen – elegant, 
suggestief, maar niet toetsbaar. Begrippen zoals ‘risicomaatschappij’, 
‘netwerksamenleving’, ‘vloeibare moderniteit’ of ‘hypermoderniteit’ zijn 
intellectueel stimulerend, maar hebben geen prognostische waarde. Zij 
dienen eerder als hermeneutische hulpmiddelen dan als wetenschappelijke 
voorspellers.

Conclusie

Moderniteitstheorieën vormen, ondanks hun discursieve invloed, geen 
robuust wetenschappelijk fundament voor het analyseren of voorspellen 
van maatschappelijke ontwikkelingen. Hun conceptuele vaagheid, 
teleologische structuur, ideologische lading en onvermogen tot 
falsificatie geven hen een pseudowetenschappelijk karakter. De toekomst, 
in al haar contingentie en complexiteit, laat zich niet vangen in 
schema’s die pretenderen historische noodzakelijkheid te articuleren.

Een werkelijk wetenschappelijke benadering van maatschappelijke 
verandering vraagt om epistemologische bescheidenheid: het erkennen van 
pluraliteit, het vermijden van grote verhalen, en het erkennen van de 
beperkingen van theorievorming wanneer het aankomt op 
toekomstvoorspelling. Moderniteit kan slechts productief worden 
bestudeerd wanneer zij wordt losgemaakt van haar status als 
toekomstmythe en wordt teruggebracht tot een pluralistische, empirisch 
toetsbare beschrijvingscategorie.


More information about the D66 mailing list