[D66] De Faustische Waardepapieren: rapport Wennink en de 150 miljard
René Oudeweg
roudeweg at gmail.com
Sat Dec 13 06:29:56 CET 2025
De Faustische Waardepapieren
Er zijn momenten waarop een samenleving haar ziel niet verliest in één
dramatische klap, maar haar stilzwijgend verpandt—regel voor regel, KPI
voor KPI, rapport voor rapport. Het rapport-Wennink is zo’n document:
geen blauwdruk voor vooruitgang, maar een contract in het halfduister.
Een faustische deal, getekend met de inkt van onvermijdelijkheid.
In de traditie van Spengler is dit geen incident, maar een symptoom. De
Faustische cultuur—die eindeloze drang tot expansie, beheersing en
versnelling—heeft haar late winter bereikt. Wat ooit bezieling was, is
nu techniek; wat ooit richting gaf, is nu proces. De toekomst verschijnt
niet meer als belofte, maar als eis.
Peter Wennink verschijnt in dit verhaal niet als mens van vlees en
bloed, maar als figuur—als archetype. In de morele allegorie die dit
rapport oproept, draagt hij het masker van Mephistopheles: welbespraakt,
rationeel, geruststellend. Hij vraagt niet om aanbidding, slechts om
instemming. Niet om zielen, slechts om overgave aan “realiteit”.
De duivel, zo wist Goethe al, komt nooit met horens. Hij komt met
spreadsheets en rapporten.
Lewis Mumford noemde het de megamachine: een samenstel van mens,
organisatie en techniek waarin individuele gewetens oplossen tot
functies. Het rapport-Wennink ademt deze logica. Mens en landschap
verschijnen slechts als randvoorwaarden voor de voortgang van het
systeem. Alles wat niet optimaliseerbaar is, wordt gereduceerd tot
frictie. Alles wat niet schaalbaar is, tot sentiment.
Hier wordt beleid geschreven alsof de wereld een fabriek is en de
toekomst een productielijn.
Paul Kingsnorth heeft dit moment herkend en benoemd: het ogenblik waarop
de Machine niet langer een middel is, maar een god. Waarin vooruitgang
geen vraag meer is, maar een gebod. Het rapport spreekt in die sacrale
taal van de onttovering: efficiency als ethiek, groei als natuurwet,
onthechting als volwassenheid.
Wat ontbreekt, is stilte. Wat ontbreekt, is rouw. Wat ontbreekt, is de
erkenning dat er grenzen zijn—niet technisch, maar moreel; niet
economisch, maar existentieel.
De faustische belofte is altijd dezelfde: lever het oude in, en het
nieuwe zal je redden. Lever vertraging in, lever plaatsgebondenheid in,
lever gemeenschappen en landschappen in—en je krijgt concurrentiekracht
terug. Soevereiniteit. Relevantie. Maar zoals bij Faust wordt de prijs
pas duidelijk wanneer het contract al loopt.
In deze lezing is Wennink de duivel niet omdat hij kwaad zou zijn, maar
omdat hij consequent is. Hij spreekt de taal van een beschaving die al
overleden is maar toch niet meer kan stoppen, als een zombie. Hij
belichaamt wat Spengler het noodlot van de late cultuur noemde: de
overwinning van techniek op betekenis.
De ware tragedie is niet dat dit rapport geschreven is. De tragedie is
dat het zo herkenbaar is. Dat het klinkt als gezond verstand. Dat we
knikken, tekenen en doorgaan.
En dat we pas later merken dat we iets hebben weggegeven waarvoor geen
innovatie bestaat: een wereld die niet volledig is onderworpen aan de
Machine, en een toekomst die meer is dan een doorrekening.
Zoals altijd bij een faustische deal geldt: de duivel houdt zich aan de
letter van het contract. Het is de mens die vergeet te lezen wat er
tussen de regels staat.
More information about the D66
mailing list