[D66] Over Arendts stelling dat politieke vragen niet aan politici kunnen worden overgelaten
René Oudeweg
roudeweg at gmail.com
Sat Dec 6 08:52:22 CET 2025
Over Arendts stelling dat politieke vragen niet aan politici kunnen
worden overgelaten
Er zijn waarheden die zo pijnlijk eenvoudig zijn dat men ze liever
ontkent dan erkent. Hannah Arendts uitspraak dat politieke vragen niet
aan politici kunnen worden overgelaten behoort tot deze oncomfortabele
categorie. Het is een diagnose die, indien serieus genomen, het
fundament onder ons politieke systeem doet beven. Want als politici niet
geschikt zijn om de politiek te beheren—waartoe zijn ze dan eigenlijk
wel geschikt? Voor representatie? Voor bestuur? Voor besluitvorming?
Arendt suggereert, subtiel maar onverbiddelijk, dat de
professionalisering van de politiek niets minder is dan een
systematische amputatie van het politieke zelf.
Laten we, voor de gelegenheid, aannemen dat Arendt gelijk heeft. Dat zij
door de façade heen keek die wij uit gemakzucht ‘democratie’ noemen. Dat
de politicus, hoe welbespraakt, hoe mediagetraind, hoe institutioneel
ingebed ook, per definitie ongeschikt is voor de taak die hem is
toevertrouwd. Dan wordt het politieke toneel plots geen arena van
ideeën, maar een theater van incompetentie—beleefd, gereguleerd,
gelauwerd, maar incompetentie nonetheless.
Arendts gelijk maakt de politicus tot een paradoxaal wezen: een
professional in een domein dat per definitie niet professionaliseerbaar
is. Politiek, in haar denken, is het gezamenlijke denken en handelen van
vrije mensen in de publieke ruimte. Het is een activiteit die ontstaat
uit pluraliteit, debat, confrontatie, creativiteit—kortom: uit leven
zelf. De politicus daarentegen leeft bij de gratie van partijdiscipline,
electorale strategie en bestuurlijke voorspelbaarheid. Hij hoort niet te
improviseren, maar te managen; niet te spreken, maar te communiceren;
niet te denken, maar te positioneren. Hij is de volmaakte functionaris
in een domein dat geen functionarissen verdraagt.
Wie de politiek aan politici overlaat, krijgt dus een politiek zonder
politiek. Een uitgeholde procedure, een verteerd ritueel. Het is als een
orkest laten leiden door iemand zonder muzikaal gehoor, maar met een
indrukwekkend curriculum in “stakeholder alignment”. Je herkent de
symfonie nog wel—even, heel even—maar uiteindelijk blijft er slechts een
doffe, technocratische bromtoon over waarin het publieke leven langzaam
verstikt.
Het vileine van Arendts uitspraak ligt hierin: zij zegt niet slechts dat
politici falen. Nee, ze suggereert dat hun falen structureel, logisch en
onvermijdelijk is. Zij kunnen niet anders dan de politiek reduceren tot
iets dat in hun handen past—iets wat elk echt politiek risico uit de weg
gaat. En dus verschrompelt de democratische ruimte tot een
schijnvertoning van participatie, waarin burgers tot toeschouwers worden
gemaakt en “dialoog” tot een beleidsinstrument verwordt.
Maar als Arendt gelijk heeft, dan volgt nog iets veel radicalers:
politieke vragen zijn te belangrijk om niet door gewone burgers te
worden behandeld. Niet door experts, niet door technocraten, niet door
zelfverklaarde leiders, maar door mensen die geen institutioneel belang
hebben bij het intact houden van het kaartenhuis dat “bestuur” heet.
Politiek hoort niet te worden gedaan door wie er carrière in maakt, maar
door wie er bestaan aan ontleent.
De ware politieke taak is namelijk niet het managen van systemen, maar
het uitspreken van het onverwachte, het ontwerpen van het nieuwe, het
betwisten van het vanzelfsprekende. En juist daarvan is de
beroepspoliticus allergisch: hij kan niet teren op het onverwachte; het
onverwachte kost hem altijd stemmen.
Het is een harde diagnose. Een wrede misschien. Maar als Arendt gelijk
heeft—en laten we dat voor dit essay aannemen—dan is de politicus niet
de hoeder van de democratie, maar haar grootste risico: niet door
kwaadaardigheid, maar door professionaliteit. De politiek overlaten aan
politici is alsof men een vlammenwerper instrueert voorzichtig met
lucifers om te gaan.
Wie werkelijk politiek wil, zal dus uit de stoelen van de toeschouwers
moeten opstaan; de arena betreden; risico nemen; het monopolie op
betekenis terugclaimen. De politicus mag best nog een rol spelen—maar
misschien niet langer dan die van een administrateur, een handige
penvoerder, een ordelijke archivaris.
Want politieke vragen, dat is Arendts punt, zijn van ons. En wij hebben
ze veel te lang uitbesteed aan mensen die er, ondanks hun ambities, geen
verstand van kunnen hebben.
More information about the D66
mailing list