[D66] De gouden tijd van Hans van Mierlo
Dr. Marc-Alexander Fluks
fluks at combidom.com
Fri Jan 29 11:26:17 CET 2021
Bron: Groene Amsterdammer #4
Datum: 27 januari 2021
Auteur: Hubert Smeets
URL: https://www.groene.nl/artikel/een-zwerfhond-met-manieren
De gouden tijd van Hans van Mierlo
----------------------------------
Een zwerfhond met manieren
Hans van Mierlo, medeoprichter van D66, was de personificatie van het
vrijzinnig democratische Nederland dat floreerde van 1966 tot 2002, toen
Pim Fortuyn een electorale tijdbom plaatste.
Er was eens een Nederland waar de verzuilde onderdanen van weleer vrije
burgers konden worden. Een Nederland waar felle politieke medestanders
toch mededogen met elkaar hadden en elkaar soms openlijk troostten. Een
Nederland waar reactionairen het moesten hebben van boer Koekoek en
radicalere antidemocraten zich hooguit met groezelige blaadjes konden
bevredigen. Een Nederland waar gewelddadige (linkse) gekkigheid wegens
gebrek aan aanhang niet tot de Staten-Generaal kon doordringen en het
gewone bolsjewisme nooit meer dan zeven zetels haalde. In dat Nederland
was het woord 'democratisering' nog een fatsoenlijk woord en alleen voor
neofascisten of stalinisten een hondenfluitje om te verdoezelen dat ze
er eigenlijk op uit waren de parlementaire democratie om zeep te helpen
ten gunste van een volksdemocratisch regime dat allerlei minderheden zou
gaan onderdrukken.
Deze 'gouden eeuw' van het vrijzinnig democratische Nederland, die
overigens geen honderd maar slechts 35 jaar duurde, begon in 1966 in de
Paleisstraat van Amsterdam met een rookbom voor de trouwstoet van
prinses Beatrix en prins Claus en eindigde in 2002 rond het Plein in Den
Haag met de moord op Pim Fortuyn. In de tussenliggende decennia werd
Nederland een 'prudent progressieve' maatschappij, zoals premier Ruud
Lubbers (1982-1994) de geestesgesteldheid van de natie ooit treffend zou
samenvatten.
Dit tijdperk had buiten en binnen de politiek en van links tot rechts
vele gezichten. Maar de tolk bij uitstek van deze wonderbaarlijke
episode in de geschiedenis van de Nederlandse parlementaire democratie
was Hans van Mierlo (1931-2010), de enige die bijna de hele periode
actief was in het politieke domein en symbool staat voor zowel het
optimistische begin als het roemloze einde ervan.
Vanuit het niets verscheen Van Mierlo als medeoprichter van D66 op het
landelijke toneel om daar vervolgens ruim drie decennia bijna
onafgebroken aanwezig te blijven. Alleen al door deze langdurige staat
van dienst was Van Mierlo een unieke verschijning in de
twintigste-eeuwse politiek en verdient hij de eer dat hij de vrijelijk
aan de Franse geschiedenis ontleende term 'glorieuze dertig' een gezicht
en een stem gaf.
Van Mierlo was niet alleen de personificatie van deze tijd, hij had ook
(symbolische) macht. Hij stond aan de wieg van de twee meest atypische
regeringen die Nederland sinds de invoering van het algemeen kiesrecht
in 1917/1919 heeft gehad, twee kabinetten die beide buiten de geijkte
paden van het ooit verzuilde bestel traden. Om met die politieke
palmares te beginnen: zonder Van Mierlo zouden het progressieve
kabinet-Den Uyl (1973-1977) en de paarse kabinetten-Kok (1994-2002) niet
tot stand zijn gekomen. De regering met premier Joop den Uyl kon alleen
worden gevormd door de onwillige confessionele partijen, die later het
CDA vormden, over de brug te trekken. De seculiere coalitie van Wim Kok
moest worden bevochten op de PVDA en de VVD, die zich eigenlijk veiliger
voelden in het oude links-rechts-schema met de christen-democratie in
het midden. Voor beide kabinetten waren daarom 'keizersneden' nodig,
zoals het later heette. Van Mierlo deinsde daar niet voor terug. In
weerwil van zijn meanderend intellectualistische imago was een gezonde
dosis machtsinstinct hem niet vreemd.
Bij de vorming van het eerste en laatste kabinet-Den Uyl in 1973 slaagde
Van Mierlo erin om zijn formele positie als partijleider maximaal uit te
ponden, hoewel hij wist dat zijn feitelijke machtspositie binnen D66
tanende was en zijn fractie weinig heil zag in dit 'rode kabinet met een
wit (confessioneel) randje'. Samenspannend met de twaalf jaar oudere
gereformeerde socialist Den Uyl, met wie hij als katholieke bankierszoon
verbluffend goed overweg kon, liet hij zijn eigen D66 zo veel mogelijk
in het ongewisse. Pas toen de formatie zo goed als rond was, zette Van
Mierlo zijn fractiegenoten voor het blok om in te stemmen met de nieuwe
coalitie. Waarna hij zichzelf als partijleider opofferde ten faveure van
Jan Terlouw, die juist sceptisch was over Van Mierlo's voorliefde voor
de sociaal-democratie en een 'redelijk alternatief' in het midden wilde
zijn.
Het resultaat van Van Mierlo's machtspolitieke keuze was een kabinet dat
het slechts vier jaar volhield, maar dat dertig jaar later door
VVD-partij-leider Frits Bolkestein nog steeds verantwoordelijk zou
worden gehouden voor nagenoeg al het ongerief in Nederland. Zelfs de VVD
had, in de kwart eeuw dat die partij na 1977
regeringsverantwoordelijkheid had gedragen, de boel kennelijk niet
kunnen opruimen. Me dunkt, een kabinet met zo'n lange nasleep mag er
geweest zijn.
Het kabinet-Den Uyl realiseerde met zijn belofte van 'spreiding van
kennis, macht en inkomen' (let op de volgorde: kenmerkend voor
progressief links) inderdaad een aantal ingrijpende hervormingen. Die
varieerden van het openhouden van de Oosterschelde en nieuwerwetse
stadsvernieuwing tot de invoering van serieuze ondernemingsraden. Ook in
wat het niet voor elkaar kreeg - en dat was veel - stond het symbool
voor een nieuwe burgerlijke samenleving, waar zelfontplooiing en
gemeenschapszin elkaar niet uitsloten maar juist samen konden gaan.
Solidariteit was in die jaren een vanzelfsprekend woord, al werd er niet
veel anders mee bedoeld dan met het christelijke begrip naastenliefde of
de seculiere term broederschap. De verzorgingsstaat was in die jaren een
verworvenheid van de samenleving, niet louter ballast voor de
overheidsfinancien. De factor arbeid deed er nog toe vis-a-vis de factor
kapitaal. En als er, tegenover politiek geweld van treinkapers en andere
terroristen, niet louter politie en straaljagers werden ingezet maar ook
maatschappelijk werkers, dan werd dat als 'Dutch approach' in eigen land
niet geridiculiseerd als slap 'polderen' en 'thee drinken', zoals later
zou gebeuren.
Het kabinet-Kok was ruim twintig jaar later nog meer het resultaat van
Van Mierlo's Wille zur Macht. Zonder hem zou Nederland in de tweede
helft van de jaren negentig niet door de paarse coalitie zijn geregeerd,
maar vermoedelijk door een ordinaire centrum-linkse met PVDA, CDA en
D66. Van Mierlo had geen zin in zo'n plan B. Zonder de 24 zetels van D66
kon er in de zomer van 1994 geen enkele regering worden gevormd, wist
hij. Met die rekensom in zijn achterzak kon hij pokeren voor Paars.
Vanzelfsprekend was dat niet. Zelfs in zijn eigen partij had hij te
maken met minder koelbloedige fractieleden die, nadat de eerste
formatiepoging van Paars in de zomer van 1994 was gestrand op de
weerbarstigheid van VVD-leider Bolkestein, second best voor de klassieke
centrum-linkse variant opteerden.
Van Mierlo gaf echter geen krimp, ook niet toen koningin Beatrix
binnenskamers druk op hem uitoefende om het land bestuurbaar te houden
en voor een andere coalitie te kiezen. Hij bond niet in en wist zo Kok
en Bolkestein tot elkaar te veroordelen in een kabinet van eertijdse
klassenvijanden. Hans van Mierlo gedroeg zich in deze formatie bepaald
niet als een 'bange man', zoals Bolkestein hem na diens dood in 2010 zou
diskwalificeren.
Deze prestatie had positieve en negatieve kanten. Dankzij Van Mierlo's
killersmentaliteit - en, eerlijk is eerlijk, ook dankzij de tactische
blunders van CDA-leider Elco Brinkman die de nieuwe tijdgeest nog
onvoldoende doorhad - kwam er voor het eerst sinds de invoering van het
algemeen kiesrecht in 1917/1919 een regering zonder confessionelen.
Paars maakte een einde aan de verzuilde mythe dat Nederland zonder de
bestuurlijke christen-democraten niet ordentelijk kon worden geregeerd.
'We just run the country', had CDA-parlementarier Joost van Iersel in de
hoogtijdagen van Lubbers medio jaren tachtig gezegd, zo suggererend dat
het land met andere partijen vooral ten prooi zou vallen aan opgewonden
veranderingsdrift.
Nadat Kok in 1994 premier was geworden en het CDA meer dan zeven
bijbelse jaren in de oppositie moest zitten, bleek het zo'n vaart niet
te lopen. Een politieke bijltjesdag bleef achterwege. Maar dat Paars de
politieke cultuur ingrijpend zou veranderen, stond buiten kijf. Zoals
het introverte Nederland in de jaren zestig dankzij de 'culturele
revolutie' de aansluiting had kunnen vinden bij de grote buitenwereld,
zo werd het poldereske Nederland in de jaren negentig in de vaart der
volkeren meegevoerd met het kosmopolitische 'vredesdividend' dat na
vijftig jaar Koude Oorlog werd uitgekeerd en tot een nieuwe golf van
consumentisme zou leiden.
Op drie niveaus - sociaal (samenleving), politiek (ideologie) en
bestuurlijk (beleid) - liet Paars sporen na. Een paar wapenfeiten: de
kabinetten-Kok openden de weg naar een geregistreerd partnerschap (1998)
en later het homohuwelijk (2001), een noviteit voor de hele wereld. Met
de Euthanasiewet (2001), kroon op het werk van D66-voorvrouw Els Borst,
schaarde Nederland zich ook in een voorhoede. Op het snijvlak van geld
en moraal realiseerde Paars een ruimere Winkeltijdenwet (1996). Dat was
de doodsteek voor de christelijke zondagsrust en een boost voor een
24/7-economie, die in veel andere grote landen met uitzondering van
Duitsland al heel lang bestond. De coalitie slaagde erin een nieuwe
Vreemdelingenwet (2000) te schrijven. Die wet, zowel efficienter als
strenger dan de oude, rationaliseerde de kijk op migratie in een
globaliserende wereld. Ook qua sociaal-economisch beleid was Paars niet
voor de poes. Het nam de uitbreiding van Schiphol (1995) en de aanleg
van de Betuwelijn tussen de haven van Rotterdam en het Ruhrgebied (1996)
ter hand. Het bewindsliedenduo Zalm/Vermeend (VVD-PVDA) op Financien
loodste een eenvoudiger belastingstelsel door het parlement (2001). Op
de valreep werd ten slotte ook de eenheidsmunt euro (2002) ingevoerd in
Nederland.
Dat aanpassingsproces voltrok zich volgens de beproefde 'prudent
progressieve' methode. Kalmpjes-aan was Kok, een man die gruwde van
grote woorden, wel toevertrouwd. Ook Van Mierlo ontpopte zich niet als
revolutionair. Hij zette als minister van Buitenlandse Zaken vooral
andere accenten. Het belangrijkste accent was zijn herorientatie op
Europa, ten koste van de primair Atlantische koers die zijn voorgangers
hadden gevaren. Die nieuwe wind lag voor de hand. Sinds de val van de
Berlijnse Muur in 1989 en de teloorgang van de Sovjet-Unie in 1991 was
de NAVO nu eenmaal geen hoeksteen voor het veiligheidsbeleid meer.
Maar dat Van Mierlo bij de formatie koos voor Buitenlandse Zaken was wel
raar. Waarom trok hij zich terug op het voor hervormingen minst
relevante ministerie? Willens en wetens zelfs. Van premier Kok had hij
elk departement mogen opeisen, behalve Algemene Zaken en Financien dat
aan de VVD (tweede partij qua grootte) was vergeven. Zijn antwoord was
dat PVDA- en VVD-ministers de hervormingen moesten dragen, omdat D66 de
'demandeur' van Paars was en dus niet al te hoog van de toren moest
blazen. Er speelde ook iets anders. Hans van Mierlo was al wat ouder
(63). Hij was nooit een politieke straatvechter geweest en wilde het ook
niet worden, zelfs niet toen zijn eigen Paars aan de macht kwam.
Deze terugtrekkende manoeuvre was niet zonder gevolgen. Terwijl Van
Mierlo met de grote wereld bezig was, veranderden de collega's het
fundament onder Nederland zelf. Nederland werd een 'managementstaat'.
Sinds de val van de Berlijnse Muur en het sovjetkamp was het derde
kabinet-Lubbers (CDA en PVDA) begonnen met deze verbouwing. De overheid
moest flexibel kunnen reageren op de uitdagingen van de globalisering
die na 1989/1991 een nieuwe vlucht had genomen: dat was het idee.
Vandaar dat Lubbers III begon met de privatisering van de PTT tot KPN
(1989), het op afstand zetten van de Nederlandse Spoorwegen (1993) en
last but not least een drastische hervorming in de volkshuisvesting die
de sociale woningbouw op zijn kop zou zetten (1994). Met de VVD in de
paarse regering kwam er een nieuwe ideologische pleitbezorger van deze
hervormingen aan tafel in de Treveszaal bij. De overheid ging daarna
voortvarend verder met het 'op afstand uitplaatsen' van haar taken.
Tussen staat en markt groeide een woud van geprivatiseerde
nutsbedrijven, zelfstandige bestuursorganen en andere 'quasi-autonome
non-gouvernementele organen' (quango's).
Het uiteindelijke resultaat van al deze hervormingen was dat de Staat
der Nederlanden onherkenbaar werd voor de burgers en dat ook bleef. De
overheid had geen hardware meer, alleen nog software, en was steeds
minder aanspreekbaar op haar verzorgingsstaat. De staat werd een
supermarkt. De mantra 'deregulering, liberalisering en privatisering'
was in die jaren een opgelegd pandoer. Er waren kritische stemmen, maar
die klonken niet luid. De onideologische polderpolitiek leidde tot
depolitisering rond het nulpunt en daaronder. De ontstatelijking van de
verzorgingsstaat werd, om de Amerikaanse journalist Thomas Friedman te
citeren, ook in Nederland een 'gouden dwangbuis'. 'Jouw economie groeit,
jouw politiek krimpt', bleek de heimelijke deal.
Het gevolg van een gapend gat, een politiek vacuum dat erom vroeg gevuld
te worden. En dat gebeurde dan ook. Pim Fortuyn stapte in de lege
ruimte.
Hans van Mierlo stond erbij en keek ernaar. Natuurlijk, Van Mierlo was
niet direct verantwoordelijk. In 1998 had hij de nationale politiek al
moeten verlaten, omdat D66 zich in het tweede paarse kabinet wilde
concentreren op binnenlands beleid, met name op dat van Van Mierlo's
opvolger Els Borst, die in 2001 de voor Paars en D66 zo exemplarische
Euthanasiewet zou 'volbrengen'. Fractieleider Thom de Graaf had daarom
in de formatie van het kabinet-Kok II het departement van Buitenlandse
Zaken gelaten voor wat het was.
Terwijl Van Mierlo de politieke luwte moest opzoeken, begon er in
Nederland een electorale tijdbom te sissen. Op De puinhopen van acht
jaar Paars, zoals Pim Fortuyn zijn verkiezingsprogramma van 2002
allitereerde, groeide een beweging here to stay. Pim bleek geen passant.
De volksdemocratie die Fortuyn als alternatief voor de in zijn ogen
'elitaire' pluriforme democratie bepleitte, werd na diens gewelddadige
dood verder uitgedragen door Geert Wilders, Thierry Baudet en
gelukszoekers aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden.
Hoewel Fortuyn, net als hijzelf 35 jaar eerder, als een buitenstaander
in een klap op het toneel wist te springen, snapte Van Mierlo geen bal
van de nieuweling. Jaren later, toen Wilders de fakkel inmiddels had
overgenomen, analyseerde Van Mierlo het succes van het
nationaal-populisme nog steeds in de termen waarmee hij veertig jaar
eerder aan zijn 'krankzinnige avontuur' was begonnen. In de kantlijn van
het verkiezingsprogramma van D66 noteerde hij in 2006 als commentaar op
de verkiezingen die dat jaar waren uitgemond in een drama voor zijn
partij: 'De consumptiemaatschappij draait op volle toeren. Zij
centrifugeert het publiek belang onverbiddelijk naar de rand. Daardoor
is de verbinding verbroken tussen de burgers en de structuren waarin
beslist wordt over hun lot.'
Maar 'juist nu, nu de bewijzen op tafel liggen, dreigt er vermoeidheid,
gelatenheid en scepsis, ook in de eigen partij'. Dat de
nationaal-populisten dieper boorden, ging er bij Van Mierlo nog niet in.
Als de juiste partijen maar de goede coalities zouden sluiten, zou het
wel goed komen met de samenleving. Tegenover de pragmatische eclecticus
Fortuyn die appelleerde aan elk denkbaar ongenoegen en er niet voor
terugdeinsde schaamteloos inconsequent te zijn - dit soort
rechtsstatelijke dubbelhartigheid is kernmerk van bijna alle populisten
- stond de principiele democraat Van Mierlo met lege handen.
De progressieve partijen staan dat anno 2021 eigenlijk nog steeds.
Twintig jaar na dato is het daarom niet al te gewaagd om een oordeel te
vellen over de historische positie van Paars. De coalitie, die Van
Mierlo in 1994 tegen de klippen op wist te forceren, was niet zozeer het
einde van drie gouden decennia in de recente Nederlandse geschiedenis.
Ze was het begin van een nieuw tijdperk, waarin de pluriforme democratie
meer en meer zou worden bedreigd door nieuwerwetse volksdemocraten die,
in een variant op Lenins 'dictatuur van het proletariaat', uit zijn op
de 'dictatuur van de meerderheid', een perspectief dat in alle opzichten
vloekt met Van Mierlo's idee over democratie.
Zijn de 35 jaren dan helemaal voor niets geweest? Nee. Er heeft zich
tussen 1967 en 2002 zeker veel gekkigheid afgespeeld. Soms kwaadaardige
waanzin met politiek geweld, vaker bij wijze van doldrieste
ideeenvorming over totale gelijkheid en het recht op geluk. Maar het
Nederland van toen verdient ook herwaardering.
Dat Nederland was een natie die zich ontwikkelde in de richting van een
meer republikeinse democratie, waarin burgers via inspraak,
ondernemingsraden en andere formele processen wat meer bij het bestuur
van hun woon- en werkomgeving werden betrokken. In dat vooruitstrevende
Nederland werden de harde religieuze, culturele en sociale
tegenstellingen verzacht en niet aangescherpt.
Hij mag Paars op het scheiden van de markt hebben laten versloffen, het
was toch echt Hans van Mierlo die drie decennia lang richting had
gegeven aan de gestage metamorfose naar een ontzuilde en vrijere natie
die ook een solidaire verzorgingsstaat wilde zijn. Bewapend met
symbolische macht was hij op cruciale momenten de katalysator van
verandering.
Van Mierlo was daarom geen gewone partijpoliticus maar een homme
politique. Een politieke democraat die uitging van vertrouwen, omdat er
zonder vertrouwen geen democratie kan zijn, en die meteen aansloeg
wanneer de machtspolitiek, waar ook hij deel van uitmaakte, de grens van
het cynisme overschreed. Hij zei ooit een 'zwerfhond met manieren' te
zijn. Met die zelfspot deed hij zichzelf echter onvoldoende recht. Als
het maatschappelijk fatsoen in het geding was - voor moralisme schaamde
hij zich niet - dan sloeg hij juist aan als een waakhond. Zo verwierf
hij gezag, niet alleen bij zijn eigen kiezers, maar ook bij burgers die
op andere partijen stemden en voor wie hij meer was dan alleen D66. Hans
van Mierlo was zo de personificatie van het 'prudent progressieve'
Nederland dat tussen 1966 en 2002 floreerde en daarna zou verworden tot
een Nederland dat wordt geregeerd door een overheid die haar burgers
primair als lastpakken of fraudeurs bejegent.
Dat laattwintigste-eeuwse Nederland spreekt nog steeds tot de
verbeelding. Een beetje heimwee kan geen kwaad in duistere tijden.
Waarom zouden alleen hele en halve fascisten recht hebben op hun
nostalgie van vroeger tijden? Tegenover de grafdelvers van de pluriforme
democratie is democratisch revanchisme geboden.
--------
Hubert Smeets is auteur van Een wonderbaarlijk politicus: Hans van
Mierlo 1931-2010. Deze biografie van de medeoprichter van D66 is deze
maand verschenen
--------
(c) 2021 De Groene Amsterdammer
More information about the D66
mailing list