[D66] Hokjesdenken in de psychiatrie | vk.nl
R.O.
juggoto at gmail.com
Tue Jan 26 19:50:10 CET 2021
volkskrant.nl:
AchtergrondHokjesdenken in de psychiatrie
Last van het verkeerde label: waarom er in de ggz veel foute diagnosen
zijn
Beeld Marthe van de Grift
U heeft een depressie. Of nee, een eetstoornis. Of toch een trauma. Hoe
komt het dat er in de psychiatrie zo vaak foute diagnosen worden
gesteld, en wat betekenen die voor patiënten?
Margreet Vermeulen
<https://us1-web.getbehind.me/browse.php?u=TNkXRqEXVelEo7gr%2FWi1bC2X%2BiWZLNhSY3QNA%2Bg3uap9UolEd2I5RYCosXg3M7g%3D&b=29>22
januari 2021, 11:10
Michiel (41) had dwanggedachten, als klein kind al. Zijn hoofd zat vol
ideeën over het vermoorden van de mensen die hij liefhad, met de angst
om homo te zijn, met de mogelijkheid om voor de trein te springen. Hij
moffelde zijn gedachten uit schaamte zo diep mogelijk weg. Hij raakte
gedeprimeerd, geïsoleerd, suïcidaal. ‘Ik werd er gek van.’
Op zijn 25ste zoekt hij hulp in de ggz. Daar krijgt hij achtereenvolgens
vier etiketten: adhd, verslaving, depressie en een
persoonlijkheidsstoornis. Pas in 2010, zeven jaar later en vijf
psychiaters verder, wordt een dwangstoornis vastgesteld – en kan de
zoektocht naar de juiste behandeling beginnen.
Opnieuw onderzoeken
Verkeerde diagnosen in de psychiatrie zijn aan de orde van de dag. Naar
schatting een kwart van de langdurig psychiatrische patiënten heeft een
verkeerd label. Dat bleek toen de Gelderse ggz-instelling GGNet in 2018
ruim duizend patiënten opnieuw ging onderzoeken omdat er zo weinig
mensen opknapten. Bij een kwart bleek zo’n diagnose verouderd of onjuist
en bleek bijvoorbeeld dat er een vroegkinderlijk trauma over het hoofd
was gezien of een verstandelijke beperking. Bij de helft van de
patiënten kwamen nieuwe inzichten naar boven die belangrijk waren voor
de behandeling. Ook andere ggz-instellingen als Arkin en GGZ
Rivierduinen zijn begonnen met herdiagnostiek van patiënten.
Hoe kan dit? De ggz werkt toch met het befaamde handboek, de DSM, waarin
staat omschreven wanneer iemand getraumatiseerd of depressief is,
schizofrenie heeft of aan autisme lijdt? ‘De DSM-classificaties zijn
onvoldoende betrouwbaar’, zegt klinisch psycholoog, psychotherapeut en
wetenschappelijk onderzoeker Paul van der Heijden van Reinier van Arkel
in Den Bosch. ‘En daar komt gelukkig steeds meer aandacht voor.’
‘De stoornissen die de DSM beschrijft bestaan niet echt. Vandaar die
onbetrouwbaarheid’, benadrukt hij. ‘Het zijn bogsat-diagnosen.’ Bogsat
staat voor: een Bunch Of Guys Sitting At a Table. Oftewel een stel
mannen die aan een tafel zitten en het eens worden over de kenmerken van
borderline, depressie of een dwang- of angststoornis. Deze ‘hokjes’
ontstaan dus niet op basis van wetenschappelijk onderzoek, zoals vaak
wordt gedacht, maar op basis van overeenstemming tussen experts. Experts
die vaak banden hebben met de farmaceutische industrie.
Meerdere etiketten
Veel kenmerken van de ene stoornis (druk gedrag, slecht slapen,
piekeren) doen zich bij de andere stoornis ook voor. Met als gevolg dat
patiënten vaak meerdere etiketten krijgen: een depressie én een
angststoornis. Als de behandelaar er niet helemaal uitkomt, kan hij
terugvallen op het door psychologen veelgebruikte etiket: ‘niet
anderszins omschreven’ persoonlijkheidsstoornis.
De behandelaar moet ook wel, trouwens. Want het DSM-etiket is (in
Nederland althans) een soort kassabon. Zonder de kassabon vergoedt de
verzekeraar niets.
Maar inhoudelijk zegt de kassabon weinig. ‘Als ik een cliënt zie, kan ik
tot een andere DSM-classificatie komen dan mijn collega’, vertelt Van
der Heijden. ‘Gewoon omdat ik andere vragen stel. Je zou in een
gestructureerd interview alle denkbare vragen moeten stellen. Als ik een
depressie vermoed, moet ik eigenlijk ook vragen naar dwanggedrag en
seksuele problemen. Maar dat ervaren patiënten als heel vervelend. En je
hebt maar drie kwartier. Dan ontstaat er makkelijk een tunnelvisie.’
En zo kan het gebeuren dat Michiels angst om homo te zijn niet wordt
herkend als dwanggedachte, maar wordt gelabeld als een
‘ontwikkelingsstoornis’. Als de behandeling niet aanslaat, volgt het
etiket ‘seksverslaving’ en bezoekt Michiel twee jaar een
verslavingskliniek. Vergeefs. ‘Dat van die depressie klopte wel’, zegt
Michiel achteraf. ‘Maar die depressie was het gevolg van die
dwanggedachten. Zolang die niet behandeld werden, bleef ik depressief.’
Beeld Marthe van de Grift
Als behandelaar in de ggz ziet Paul van der Heijden het vaak gebeuren.
‘Neem een jonge vrouw met autistische kenmerken die in haar jeugd veel
is gepest. Eén van haar klachten is het horen van stemmen. Zijn dat
psychotische stemmen of zijn dat de stemmen van de pesters die ze nu nog
hoort? Ze wordt als een hete aardappel doorgeschoven van het
autismeprogramma naar het borderline-team en de experts van de VIP-groep
(Vroege Interventie Psychose). Soms is er zoveel gesteggel over het
juiste hokje dat er helemaal geen behandeling komt. Het is
verschrikkelijk, maar het gebeurt.’
Louter symptomen
Een ander zwak punt van de DSM is dat het louter over symptomen gaat. En
niet over de patiënt zelf, de omstandigheden waaronder hij leeft of de
mogelijke oorzaken van de aandoening. Zo draagt Joost Rompa (43) sinds
1999 het etiket bipolaire stoornis. Met zo’n stoornis laveren patiënten
tussen zware depressies en extreme opgewektheid waarin ze vaak dingen
doen waarvan ze enorme spijt krijgen: te veel geld uitgeven of hun
relatie onder druk zetten.
‘Ik heb nooit in dat hokje gepast’, zegt Rompa. ‘De depressieve klachten
waren er wel, maar extreme opgewektheid heb ik maar één keer gehad. En
dat was toen ik het antidepressivum Seroxat kreeg. Daar reageerde ik
heel vreemd op. Uit onderzoek is gebleken dat mijn lichaam bepaalde
psychofarmaca zeer traag afbreekt, ik mis een bepaald enzym. Die
bipolaire stoornis was dus heel kortdurend en is waarschijnlijk
uitgelokt door medicatie. Maar ik kreeg te horen dat ik een chronische
ziekte had. Dat ik mijn leven lang pillen moest slikken. Men heeft mij
twintig jaar lang medicijnen voorgeschreven in grote hoeveelheden en
verschillende door elkaar. Ik heb vijf psychiaters gehad, niemand heeft
aan herdiagnostiek gedacht. Helaas. Was ik maar eigenwijzer geweest.’
Drie maanden geleden kreeg Joost, bij een andere ggz-instelling, een
nieuwe diagnose: post-traumatische stress stoornis (ptss), begonnen in
de vroege kindertijd. Dat er zoiets speelde, was iets dat hij zelf al
langere tijd besefte. Het nieuwe etiket past hem ‘als een jas’. ‘Ik had
een onveilige jeugd met een verslaafde vader en een getraumatiseerde
moeder die psychiatrisch patiënt was. Dat ik door die onveilige jeugd
een trauma heb opgelopen is wel herkend, toen ik mij als 21-jarige
aanmeldde bij het Riagg. Maar nadat de behandeling door psychologen werd
overgenomen door psychiaters, verdween dat naar de achtergrond. Alles
werd gereduceerd tot een bipolaire stoornis waarvan de symptomen
bestreden werden met medicatie. Uiteindelijk is het mij gelukt te
stoppen met al die medicijnen en verdwenen de depressieve klachten. Ik
kon daardoor ook weer voelen. En voelen is nodig om te kunnen herstellen
van trauma’s.’
De psychiatrie is te veel bezig geweest met het ‘hokje’ waar de patiënt
in past, vindt Van der Heijden. ‘Terwijl het er natuurlijk om gaat wat
iemand nodig heeft.’ Als voorbeeld noemt hij paniekklachten. ‘Een
hartinfarct kan tot zo’n hevige angst en paniek leiden dat de patiënt
niet meer durft te sporten of te fietsen. Zo iemand geef je een andere
behandeling dan die jonge, pasgetrouwde vrouw uit een gereformeerd dorp
die paniekklachten heeft sinds ze beseft dat ze op vrouwen valt. Volgens
de DSM vallen ze in dezelfde categorie, maar daar staat niks over de
context. Het gaat alleen over symptomen. En symptomen bestrijden helpt
soms, maar het is zeker niet altijd de beste behandeling.’
De Hoge Gezondheidsraad in België waarschuwde vorig jaar zomer zelfs dat
DSM-categorieën niet centraal moeten staan in de zorg voor patiënten,
omdat ze niet betrouwbaar zijn en geen voorspellende waarde hebben. Het
is volgens de Gezondheidsraad nuttiger om te kijken welke factoren de
klachten veroorzaken en ze in stand houden – dan naar de juiste
DSM-labels te zoeken. Die werken bovendien ook nog eens stigmatiserend,
aldus de Raad.
‘Je voelt je dan niet gehoord’
Zo heeft Noortje van Ballegooij (21) geregeld last van het label
‘autisme’. ‘Ik weet nog dat die diagnose werd gesteld, op mijn 15de.
Niemand was er echt van overtuigd, het was meer dat het beestje een naam
moest hebben. En omdat de oude diagnose, die ik op mijn 8ste kreeg: een
dysthyme stoornis (een lichte, chronische depressie) de lading niet
helemaal dekte. Ik betwijfel of ik autisme heb, omdat ik verbaal en
sociaal best sterk ben. Hoe dan ook, je merkt dat hulpverleners niet
meer naar jou kijken, maar naar het etiket en dan – over jouw hoofd heen
– zeggen: oké, je bent autistisch dus we gaan dit en dat doen. Je voelt
je dan niet gehoord, niet serieus genomen. Een klein voorbeeld: Ik regel
altijd zelf mijn medicatie met de apotheek, waar ze mij al jaren kennen.
Maar toen ze onlangs het stempel autisme zagen, wilden ze opeens een
begeleider spreken. Dat doet echt pijn.’
De eerste uitgave van de DSM was bedoeld om orde in de chaos te
scheppen. In de jaren zestig van de vorige eeuw had elk land, elke
universiteit zelfs, zijn eigen systeem om diagnosen te stellen. Met als
gevolg een grote internationale spraakverwarring over begrippen als
depressie en psychose. In eerste instantie beschreef de DSM alleen de
grote syndromen. In de loop van de tijd is dat uitgegroeid tot een woud
aan stoornissen: 350 stuks.
De spraakverwarring is in zekere zin gebleven. In die zin dat er geen
twee patiënten zijn met precies dezelfde depressie of dezelfde
borderline-problematiek. Juist de heterogeniteit bínnen de stoornissen
is opmerkelijk. Een psychische stoornis vormt zelden precies één vakje:
iemand met een depressie of eetstoornis heeft vrijwel altijd ook
kenmerken die passen bij een andere stoornis. Vandaar dat er vaak
meerdere labels nodig zijn, tot onbegrip van de patiënt en zijn
omgeving. Dat ligt dus niet aan de patiënt, maar is nu eenmaal een
kenmerk van psychische problemen: ze staan zelden op zichzelf.
Om de zaak nog complexer te maken: mensen zijn niet stabiel in de tijd.
Mensen veranderen en hoe ze met hun problemen omgaan is ook
veranderlijk. Een patiënt kan genezen. Soms raken depressieve symptomen
op de achtergrond. Een nieuwe diagnose wil dus niet altijd zeggen dat de
oorspronkelijke diagnose niet klopte.
In wetenschappelijk kringen wordt steeds vaker afstand genomen van de
manier waarop de DSM stoornissen in verschillende hokjes stopt, schreef
Van der Heijden in het vakblad /De Psycholoog/ van september vorig jaar.
Omdat patiënten zelden in één van die hokjes passen, maar ook omdat er
twijfel is of er wel een absoluut onderscheid mogelijk is tussen
‘psychisch ziek’ of ‘psychisch gezond’.
Want in de praktijk hebben veel patiënten op wie geen DSM-label past
toch hulp nodig. Terwijl anderen met een veelvoud aan DSM-etiketten het
goed redden zonder de ggz. Het hangt er maar vanaf hoezeer ze onder hun
‘afwijking’ lijden, of ze een goed sociaal vangnet hebben, wat hun
opvattingen zijn over ziek en gezond en of er geen bijkomende problemen
zijn als schulden of ernstige lichamelijke ziekte.
Minder strikt onderscheid
Van der Heijden: ‘We weten al heel lang dat ieder mens in meerdere of
mindere mate dingen denkt en voelt die tot een psychische stoornis
kunnen leiden. Maar of het zover komt, hangt er maar vanaf. De neiging
tot piekeren kennen we allemaal wel. Dat maakt je nog niet ziek. Maar
als je je baan verliest en je huur niet meer kan betalen, kan dat
piekeren ziekelijke vormen aannemen waardoor iemand onderuit gaat. Is
dat dan ineens gestoord?’
Omgekeerd rapporteren nogal wat ‘gezonde’ mensen psychotische
ervaringen, zoals het horen van stemmen of het idee dat hun gedachten
van buitenaf worden aangestuurd. ‘Zo’n 16 procent van de Nederlanders
heeft dit soort ervaringen weleens zónder dat ze een psychische stoornis
hebben. Ze lijden er niet of weinig onder. Ze hebben geen hulp nodig, ze
functioneren prima’, aldus Van der Heijden.
In de wetenschap wordt gewerkt aan nieuwe modellen voor psychische
ziekten waarbij het strikte onderscheid tussen ‘normaal’ en ‘gestoord’
wordt losgelaten.
Sommige ggz-instellingen proberen de hulpverlening op nieuwe leest te
schoeien. Ze kijken minder naar het DSM-label en ‘genezing’, maar meer
naar wat de patiënt nodig heeft om zo goed mogelijk te functioneren met
zo min mogelijk professionele hulp. Dat gebeurt in bestaande
instellingen, maar ook in nieuwe organisaties zoals BuurtzorgT: de
ggz-variant op de thuiszorgorganisatie Buurtzorg van Jos de Blok en de
zogenoemde Herstelacademies die vooral met ervaringsdeskundigen werken.
Ervaringsdeskundige
Van Ballegooij werkt inmiddels tweeënhalf jaar als ervaringsdeskundige
bij de Reinier van Arkel-groep. Ze is enthousiast over de nieuwe aanpak.
‘Wij kijken veel meer naar wat de individuele patiënt nodig heeft. De
DSM is zwart-wit. Daarmee help je mensen niet, want mensen zijn niet
zwart-wit.’
Toen Verheul in 2010 de diagnose dwangstoornis kreeg, ging hij op zoek
naar de juiste behandeling. Het was hard werken, benadrukt hij, maar hij
kreeg zijn stoornis onder controle. Het label ‘dwangstoornis’ heeft hij
nog steeds. Dat boeit hem niet. ‘Ik heb een fijn leven met een lieve
vrouw en twee kinderen. Wie had dat, met mijn agressieve dwanggedachten,
ooit kunnen denken?’
Voor Joost Rompa heeft het veel langer geduurd om de weg naar herstel te
vinden. Eerst is hij, vanwege alle bijwerkingen, op eigen initiatief en
tegen het advies van zijn psychiater in, gestopt met de medicijnen. Hij
vroeg advies aan zijn apotheker en zocht steun bij zijn huisarts. De
verwijsbrief voor traumatherapie kreeg hij van zijn huisarts, niet van
zijn psychiater. Drie maanden geleden kreeg hij een nieuwe diagnose:
complexe ptss. Hij is net begonnen aan een therapie in een kleinschalige
ggz-instelling die is gespecialiseerd in vroegkinderlijk trauma. ‘Ik
kijk nu anders naar mijn ontregeling van twintig jaar geleden. Ik was
getraumatiseerd, ja. Maar dat was een normale reactie op een abnormale
jeugd.’
Diagnose of classificatie?
Een ‘etiket’ als schizofrenie, autisme of eetstoornis op basis van de
DSM heet een classificatie. Het is een rubricering van klachten die zich
tegelijkertijd voordoen. Een pakketje symptomen dus. Zoals
slapeloosheid, handenwringen, trager spreken, lusteloosheid, ernstig
gewichtsverlies of juist gewichtstoename. Veel van dit soort symptomen
komen bij verschillende psychische aandoeningen voor: er is dus veel
overlap.
Een classificatie is dus geen diagnose. Dat is een veel uitgebreidere
beschrijving van de patiënt waarin de arts ingaat op vragen als: zijn er
aangeboren kwetsbaarheden, wat heeft de patiënt in zijn jeugd meegemaakt
en zijn er omstandigheden die de psychische klachten misschien
verklaren? Denk aan: schulden of een echtscheiding. De DSM houdt er geen
rekening mee dat psychische problemen ook door dit soort ingrijpende
ervaringen kunnen ontstaan.
DSM onder vuur
De DSM is het Amerikaanse handboek voor de psychiatrie om psychische
stoornissen te classificeren. Ook psychologen maken er vaak gebruik van.
In de opleiding tot klinisch psycholoog speelt de DSM zelfs een centrale
rol. Dat neemt niet weg dat de DSM – al sinds het ontstaan – onder vuur
ligt. Ook van psychiaters zelf, nationaal en internationaal. Onder meer
omdat er steeds meer stoornissen bijkomen. Omdat zoveel experts die aan
het handboek meewerken banden hebben met de farmaceutische industrie.
Omdat een DSM-classificatie voor veel patiënten voelt als een vonnis of
een stigma. Omdat een DSM-classificatie geen opstap is naar de beste
behandeling.
-------------- next part --------------
An HTML attachment was scrubbed...
URL: <http://www.tuxtown.net/pipermail/d66/attachments/20210126/0287163b/attachment-0001.html>
More information about the D66
mailing list