[D66] NRC: 'De mens is ziekelijk gewend aan achteruitgang'
R.O.
jugg at ziggo.nl
Sat Jan 2 17:19:13 CET 2021
* 2 Jan 2021
* NRC Handelsblad
* Door onze redacteur Marcel aan de Brugh
De mens is ziekelijk gewend aan achteruitgang
De natuur holt achteruit. Elke generatie heeft een nieuw normaal:
het ijkpunt ligt steeds lager. Een ommekeer is mogelijk als we
voorbij het nut van natuur kijken.
Zolang wij vinden dat de planeet van ons is, zullen we geen duurzame
toekomst ontwikkelen
Matthijs Schouten ecoloog en filosoof
From page 3 Het gezin speelt op Tweede Kerstdag het spel Pandemic, en
plotseling landt er een vliegje op het bord. Schoonzoon reageert meteen.
Je ziet het aan z’n gezicht, hij heeft dodelijke plannen. Hij strekt z’n
arm. De uitgestoken wijsvinger gaat richting het diertje. Maar dan houdt
hij in. Hij lijkt zich iets te realiseren. Hij kijkt naar z’n lief –
onze oudste dochter. Die kijkt hem fronsend aan, en zegt: „Dan zit je
hier in de problemen hè.” Waarop schoonzoon van z’n actie afziet.
Het vliegje deed ons geen kwaad. Het is zo klein, en kansloos tegen ons.
Waarom zou je het doden? In ons huishouden worden dieren bij voorkeur
niet van het leven beroofd. Een spin op de wc? Die wordt buiten in de
tuin gezet. Wespen net zo. Vliegen en fruitvliegen in de regel ook,
tenzij het er te veel worden – dat vinden we dan onhygiënisch.
Wat in dit gedrag ook meeweegt is het besef dat de natuur wereldwijd zo
achteruit holt. Moet die spin of die wesp dan ook platgeslagen, zomaar,
omdat het kan?
Over dat snelle verlies aan soorten dieren en planten schreef het Ipbes,
het wetenschappelijk biodiversiteitspanel van de Verenigde Naties, vorig
jaar een lijvig en alarmerend rapport. En het is niet alleen gaande in
de tropen, waar regenwoud wordt omgezet in landbouwgrond. Ook in Europa
gaat het nog steeds bergafwaarts, meldde het Europees Milieuagentschap
afgelopen oktober. Ondanks decennialange pogingen van de mens om die
afname tegen te gaan, lukt het ons niet het tij te keren. Waarom niet,
vraag je je af.
Marien bioloog Daniel Pauly heeft daar in 1995 een theorie over
ontwikkeld, die als een ziekte klinkt: het syndrome. Pauly zette de
theorie uiteen in een kort essay in Trends in Ecology and
Evolution. Hij vraagt zich af waarom de visstanden maar achteruit
blijven gaan, ondanks alle monitoring. Het komt, zo redeneert Pauly,
omdat elke generatie viswetenschappers de situatie aan het begin van
haar carrière als de baseline accepteert. De hoeveelheid vis van een
soort, en de hoeveelheid soorten die er op dat moment is, geldt als de
basis. En die basis gebruik je om vangstquota vast te stellen. De quota
worden vervolgens onvoldoende nageleefd en gehandhaafd. De visstanden
gaan verder achteruit. En een volgende generatie wetenschappers
accepteert de armere situatie dan weer als de norm. Zo verschuift de
baseline.
Historisch besef
Als remedie tegen deze ‘generationele amnesie’ pleit Pauly ervoor dat de
visserijwetenschappen gebruik moeten durven maken van historische,
anekdotische waarnemingen, om zo beter zicht te krijgen op de situatie
van tientallen, honderden jaren geleden. Zoals de astronomie en de
oceanografie al gewoon zijn te doen. Genoeg anekdotes, schrijft Pauly,
die van vollere, soortenrijkere zeeën getuigen. En dus van een baseline
die op een veel hoger niveau ligt. Dit historisch besef zou ons kunnen
helpen onze ziekte te overwinnen, aldus Pauly.
Zou het inderdaad zo zijn?
Je hoort de laatste jaren de term shifting baseline vaker. Ook in
relatie tot het veranderende klimaat. Onze kinderen groeien op met
minder sneeuw en ijs dan wij uit onze jeugd kennen. Maar ze weten niet
beter. En dus accepteren ze het. Dat is het idee. Maar hoe plaats je dan
de recente massale jongerenprotesten?
Helaas geeft de wetenschappelijke literatuur teleurstellend weinig
houvast over het shifting baseline syndrome. Sinds het essay van Pauly
zijn er 152 publicaties (tussen 1995 en 2017) over verschenen, zo
inventariseert een vorig jaar gepubliceerde meta-analyse in
Sustainability. Het merendeel (124 publicaties) beperkt zich tot
visserij en aquatische systemen. Van de 152 publicaties achten de
auteurs er slechts 8 van voldoende kwaliteit. Het empirisch bewijs voor
het bestaan van het shifting baseline syndrome is „relatief zwak”,
schrijven ze.
Beter historisch besef
Bij de term ‘baseline’ vraag je je ook af: wat is dan de goeie basis?
Die van duizend jaar geleden? Moeten we een miljoen jaar terug in de
tijd? „Het vaststellen van een geschikte baseline is een substantiële
uitdaging”, schrijven Masashi Soga en Kevin Gaston in een drie jaar
geleden gepubliceerd overzichtsartikel over het shifting baseline
syndrome. Zij achten het bestaan ervan overigens wél bewezen (ze halen
daarvoor zeven publicaties aan, maar de meta-analyse uit 2019
kwalificeert er daarvan maar twee van voldoende kwaliteit).
Soga en Gaston vragen zich af of we de natuur wel kunnen redden met een
beter historisch besef, en meer data. Ze halen ook andere mogelijke
oorzaken van het syndroom aan. Bijvoorbeeld dat de interactie met de
natuur afneemt – de laatste decennia doordat de mens meer en meer tijd
binnenshuis besteedt, met de tv, de computer, met games.
En dat gaat richting een heel andere, misschien wel diepere oorzaak van
het natuurverlies. Namelijk: onze relatie met wat wij de natuur noemen.
Filosofen, ecologen, sociologen hebben er de laatste tien jaar opeens
veel aandacht voor. Het vorig jaar verschenen biodiversiteitsrapport van
het Ipbes staat er opvallend lang bij stil. Het benadrukt dat er
allerlei manieren zijn waarop samenlevingen de natuur beschouwen.
Kenmerkend voor de westerse samenleving is het naturalisme, dat begin
17de eeuw ontkiemt bij filosofen als Descartes. Ze plaatsen de natuur
apart van de mens, als een extern element, dat je via experimenten en
analyse kunt controleren en sturen. Via handel en kolonialisme
verspreidt dit wereldbeeld zich. De Verlichting, met zijn nadruk op de
ratio en de autonomie van de mens, versterkt dit beeld. De natuur wordt
almaar verder geobjectiveerd. Het is een ding. De mens beoordeelt haar
in termen van nut.
Dit is de werkelijke kern van het probleem, vertelde ecoloog en filosoof
Matthijs Schouten me een paar maanden geleden. Hij is hoogleraar natuur-
en landschapsbescherming aan de Universiteit van Cork. „Zolang wij
mensen vinden dat wij centraal staan, en dat de planeet van en voor ons
is, zullen we geen duurzame toekomst ontwikkelen”, zei hij. Onze moraal
moet shiften. De vraag is dan eerder: zijn wij, westerlingen voorop, in
staat de natuur met andere ogen te gaan zien?
Niet als object, maar als subject. Als iets dat zijn eigen leven mag
leiden. Dat respect en wederkerigheid verdient.
Schouten geeft zijn studenten altijd een oefening mee, vertelt hij. Zoek
iets uit wat niet door de mens gemaakt is – een boom, een bos, een stuk
hei. Ga zitten en kijk, zonder oordeel, zonder concept. Doe dat vijf
minuten, tien minuten, een half uur. En kijk wat er gebeurt. „Een
student vertelde me dat hij, na de oefening een tijdlang gedaan te
hebben, de boom niet meer voorbij kon lopen zonder hallo te zeggen”,
zegt Schouten. Hij haalt filosoof Martin Buber aan. De boom was niet
langer een ‘het’; hij was een ‘gij’ geworden.
Daarom staat het Ipbes-rapport zo nadrukkelijk stil bij inheemse
volkeren. Om te onderstrepen dat er zoveel andere wereldbeelden zijn.
Waar we iets van kunnen leren. Of is het: van moeten leren? Want de
snelle groei van de wereldbevolking – sinds 1970 een verdubbeling naar
7,8 miljard nu – en het daarmee gepaard gaande ruimtebeslag, de
vervuiling, het verlies van biodiversiteit, vraagt dat alles niet om een
herbezinning?
Het Ipbes-rapport noemt bijvoorbeeld het animisme. En het totemisme. Het
zijn „conceptualisaties” van de relatie tussen de mens en het
niet-menselijke, met veel spirituele aspecten. Bomen, rotsen, de grond:
ze zijn vaak bezield. Sommige samenlevingen zien bepaalde planten en
dieren om hen heen als familieleden. „Wij in het Westen vinden dit al
gauw zweverig klinken”, zegt Schouten. Maar tegelijkertijd ziet hij
groeiende aandacht voor de vreugde en het geluk dat onze nietmenselijke
omgeving ons kan geven. Mensen zoeken altijd naar betekenis, naar iets
groters. „Heel veel mensen ervaren natuur als domein van zingeving en
verwondering.” Het confronteert ons met een diepe vraag, zegt Schouten:
wie ben ik, en in wat voor wereld wil ik leven?
Geen heerser meer
Het naturalistische beeld is ook al aan het schuiven. In Europa zien
burgers zich liever niet meer als heersers die zich boven de natuur
plaatsen, zo ontdekten onderzoekers uit van de Radboud Universiteit in
Nijmegen. De voorkeur gaat uit naar een gemengd beeld van rentmeester
(de mens zorgt goed voor de natuur) en participant (de mens is onderdeel
van de natuur). Dezelfde verschuiving is gaande in de Verenigde Staten,
zo blijkt uit onderzoek dat vorige maand is gepubliceerd in
Nature Sustainability.
Maar de groep die deze beweging vooralsnog niet lijkt te maken, zijn de
beleidsmakers. Overheden ‘verkopen’ hun natuurbeleid vanuit „een
monetaire evaluatie”, aldus de Nijmeegse onderzoekers. Het nut staat nog
steeds voorop. De favoriete term is: ecosysteemdiensten. Zie de eerder
dit jaar aangekondigde biodiversiteitssstrategie van de Europese
Commissie. Het gaat vooral over „economische voordelen”: het nut dat
bestuivers hebben voor de landbouw, de potentiële medicijnen die nog
ontdekt kunnen worden, de CO2 die extra bos kan vastleggen in de strijd
tegen de opwarming van de aarde. Allemaal instrumenteel.
Daarmee spreken ze de werkelijke motivaties van burgers om zich voor de
natuur te interesseren en in te zetten – schoonheid, een betekenisvol
leven – niet aan. En dat is een gemiste kans.
-------------- next part --------------
An HTML attachment was scrubbed...
URL: <http://www.tuxtown.net/pipermail/d66/attachments/20210102/00bc73d6/attachment-0001.html>
More information about the D66
mailing list