[D66] De ultieme vergaarbak

R.O. jugg at ziggo.nl
Sat Nov 7 09:24:17 CET 2020


https://visiolink-persgroep.akamaized.net/v1/data/trouw/1094/www/assets/a326668704i0010_max1024x.jpg


Na publiekslievelingen als Annie Schmidt, Godfried Bomans, Simon 
Carmiggelt en Kees van Kooten is nu ook Gerrit Komrij (1944-2012) 
bijgezet in de dundrukreeks van uitgeverij Van Oorschot. Het zet een 
flink uitroepteken achter zijn knuffelbaarheidsgehalte en dat zou je 
hogere ironie mogen noemen. Als Komrij ergens voor paste, dan wel voor 
de rol van publiekslieveling. Provoceren, schoppen tegen heilige 
huisjes, stangen en jennen, hij deed het maar al te graag, allereerst 
omdat hij het vond passen bij wat hij als een missie zag, maar ook omdat 
hij stiekem veel plezier beleefde aan zijn fraai gestileerde 
scheldkanonnades.

Naar eigen zeggen vond hij een leven waarin men alleen maar zoete 
broodjes bakt en elkaar met lauwe thee begiet niet de moeite waard. Wat 
dat betreft was hij een waardig opvolger van Lodewijk van Deyssel en 
W.F. Hermans, taalvirtuozen die van het kwetsen een kunst hadden gemaakt.

In één opzicht steeg Komrij boven hen uit: zijn publiek was vele malen 
groter dan dat van zijn voorgangers. Zijn epigonen, die nog tijdens zijn 
leven in steeds grotere getale een stek als columnist of criticus 
kregen, moeten Komrij dankbaar zijn, want hij was het die het beledigen 
salonfähig maakte en er een breed forum voor wist te creëren, helaas met 
het gevolg dat het middel aan kracht heeft ingeboet.

Gleuvenbrigade

Als columnist van Vrij Nederland en NRC Handelsblad werd Komrij een 
Bekende Nederlander. In die media mocht hij ongeremd zijn gal spuwen 
over alles wat hem niet zinde. De ultieme vergaarbak vormt een 
representatieve dwarsdoorsnee van de mikpunten in dat klaag- en 
kankerrepertoire: het armzalige peil van de vaderlandse literatuur en 
het televisieaanbod, de gruwelen van de moderne architectuur, de 
bemoeienis dan wel de onverschilligheid die kunst en cultuur van 
overheidszijde ondervonden, het christendom in zijn diverse 
verschijningsvormen, de new age-achtige spiritualiteit, de homoscene en, 
last but not least, ook het feminisme, betiteld als 'de onwelriekende 
gleuvenbrigade'. Naderhand wilde Komrij wel kwijt dat hij met die weinig 
vleiende aanduiding enkel had gemikt op de militante vleugel, waar je 
wel eens geluiden vernam als zouden 'alle mannen op staande voet 
gecastreerd dienen te worden'. Gelukkig was dat soort feminisme 
inmiddels van de aardbodem verdwenen.

Ruim tien jaar voordat Pim Fortuyn, Geert Wilders, Theo van Gogh en 
Ayaan Hirsi Ali zich begonnen te roeren had Komrij al zo zijn 
bedenkingen bij de komst van migranten uit moslimlanden. In de nu 
herdrukte noodkreet 'Morgen heten we allemaal Ali' lezen we: 'De Turken 
zullen ditmaal niet voor Wenen blijven staan. De westerse wereld zal als 
een rijpe vrucht in de schoot van het mohammedanisme vallen.'

Het waren dergelijke schimpscheuten die de verdenking wekten dat Komrij, 
alias Mohammed Rasoel, achter het islamofobe schotschrift De ondergang 
van Nederland (1990) zat. Hij ontkende het auteurschap uit alle macht en 
begon, naast een vendetta in de NRC, ook een gerechtelijk proces tegen 
de taalwetenschapper Teun van Dijk die hem, zonder overtuigend bewijs, 
als de ghostwriter van Rasoel had aangewezen.

Al dat opiniërende en opruiende proza, dat Komrij behalve de P.C. 
Hooftprijs ook de status van publieke intellectueel bezorgde, zou je 
haast doen vergeten dat hij zichzelf in de eerste plaats als dichter 
zag. Om ook de dichter Komrij recht te doen, hebben de samenstellers van 
dit dundrukdeel gekozen voor een hybride compositie die voor driekwart 
bestaat uit tirades en voor een kwart uit poëzie. Hoe accorderen die 
twee genres binnen het geheel van Komrij's nalatenschap?

Achterhoekse wortels

Laten we nog eens naar dat proza kijken. Eerlijk is eerlijk, het blijft 
vermakelijk en dwingt ook bewondering af, nu het zo duidelijk put uit de 
hogeschool van de schrijfkunst. Maar het valt niet te ontkennen dat 
dankzij de tomeloze overdrijving veel is blijven steken in loze retoriek 
en ijdel vertoon.

Aan de onderwerpen lag het niet, want daarmee was Komrij zijn tijd vaak 
ver vooruit, zoals zijn kruistocht tegen de islam laat zien. Een tweede 
voorbeeld stamt uit 1988 en behelst zijn protest tegen de herleving van 
de Victoriaanse moraal inzake seksualiteit. Aanleiding was de befaamde 
Bolderkar-affaire, waarbij peuters op last van de kinderbescherming uit 
huis werden geplaatst en vaders door de zedenpolitie van hun bed 
gelicht, alles omdat het de leidster van een crèche in de bol was 
geslagen. In tijden van #MeToo lijkt me de strekking van het betoog nog 
steeds geldig.

De ultieme vergaarbak opent met een stuk waarin Komrij zijn ongemak met 
het al te persoonlijke herleidt tot zijn Achterhoekse wortels, maar 
niettemin constateert dat die angst geleidelijk plaatsmaakte 'voor wat 
meer spanning tussen terughoudendheid en lyriek, tussen zelfspot en 
bekentenis'. Juist als lyricus was hij de terughoudendheid zelf, en 
blonk hij uit in zelfrelativering, zoals weer eens blijkt uit de 
gedichten die hier zijn geselecteerd. Hoewel hij zich ooit 
vereenzelvigde met een hond die diep in de nacht soms even jankt 'omdat 
een geheime pijn zijn strot toeknijpt', hield hij toch ferm vast aan dit 
vierregelig devies: 'Eer plant men bomen op de weg, / Eer zal men kakken 
in zijn hoed, / Dan dat ik u mijn ziel blootleg, / En zeg wat ik thans 
lijden moet'.

In Komrij's beleving restte de dichter aan het einde van de twintigste 
eeuw weinig anders dan het veinzen van emoties en het spelen van de 
paljas. Het ultieme gedicht kon niet meer zijn dan een lege doos, een 
fraai geblazen zeepbel die aan het eind wel uiteen moet spatten. Geloof 
in inspiratie en roeping was flauwekul, poëzie diende enkel het vermaak 
en het enige wat daarbij echt telde was het vakmanschap, ook wanneer het 
leidde tot zoiets banaals als het ABC van poepen en winden laten.

Toch kon geen goocheltruc verhullen dat er in sommige van die lege dozen 
een dubbele bodem zat. Als die nu alsnog openklapt, krijg je zicht op 
een apocalyptische wereld, bevolkt door demonen die je naar believen 
kunt duiden als de schijngestalten van Komrij's obsessies.

In 'De favoriet' wordt zo'n demon opgeroepen:

Een beest met parelmoeren schubben

Dat scharen draagt, tentakels en daarbij

Een harnas van oud roest, een koekoeksjong

Dat iedere passant zou willen lubben

Met messen, scherper dan een mensentong,

En dat zich enkel aaien laat door mij.



Gerrit Komrij

De ultieme vergaarbak

Van Oorschot,

316 blz.

€ 27,50

Verschijnt 12 november

--

Uit Tijdgeest 7/11


-------------- next part --------------
An HTML attachment was scrubbed...
URL: <http://www.tuxtown.net/pipermail/d66/attachments/20201107/93edebe7/attachment-0001.html>


More information about the D66 mailing list