[D66] Rudy Kousbroek vraagt zich af: zijn we ‘echt’ op de maan geweest?

R.O. jugg at ziggo.nl
Mon Aug 3 09:02:56 CEST 2020


Nee, inderdaad, de mens is niet in z'n nakie op de maan geweest... en 
ook niet echt in de ruimte.
<https://www.vn.nl/dossier/tech/>

Tech <https://www.vn.nl/dossier/tech/>


  Rudy Kousbroek vraagt zich af: zijn we ‘echt’ op de maan geweest?

VN 80 Zaterdag 26 juli 1969
<https://www.vn.nl/maanlanding-rudy-kousbroek/?token=Ni9SMUFOcFZVRjA0MnVXeGd1am1VTWlZU29QcHdmT1Z3UlU2cjJGektvYz0#article-lead>
<https://www.vn.nl/maanlanding-rudy-kousbroek/?token=Ni9SMUFOcFZVRjA0MnVXeGd1am1VTWlZU29QcHdmT1Z3UlU2cjJGektvYz0#article-lead> 


Superheld Flash Gordon (in 1936 vertolkt door Buster Crabbe) was een van 
de jeugdhelden van Rudy Kousbroek.

Op 20 juli 1969 landde de mens op de maan en schrijver Rudy Kousbroek 
was erbij. Dat had hij niet meer verwacht mee te maken, schreef hij 
later die week op de voorpagina van /Vrij Nederland/. Maar hoe ‘echt’ 
was deze maanlanding?

Tekst Rudy Kousbroek <https://www.vn.nl/auteur/rudy-kousbroek/>
Fotografie Getty
8 tot 10 minuten leestijd


          Carel Peeters over Leopold de Buch

Een van de eerste Nederlandse schrijvers die het in de jaren zestig in 
/Vrij Nederland/ over computers, ‘hardware’ en ‘software’ had was 
Leopold de Buch, pseudoniem van de toen in Parijs wonende Rudy 
Kousbroek. De Buch schreef eind jaren zestig in /Vrij Nederland/ over de 
studentenrevolutie in Parijs (verzameld in /De verbeelding aan de macht: 
revolutie in een industriestaat/, 1968), maar ook over wat de techniek 
voor de mens ging betekenen, een fascinatie die terugging tot zijn 
tiende jaar.

Dat blijkt uit het stuk dat De Buch/Kousbroek op 26 juli 1969 op de 
voorpagina van /Vrij Nederland/ schreef toen de eerste mens op 20 juli 
voet op de maan had gezet. Dat was de inlossing van een fantasie die hij 
op zijn tiende had gekoesterd: nog eens meemaken dat de mens écht op de 
maan landt, niet alleen in de science-fictionverhalen van Flash Gordon.

DE MENS ALS MACHINE ALS MENS

DOOR LEOPOLD DE BUCH

Toen ik een jaar of tien, elf was vormde de reis naar de maan ongeveer 
het uiterste van de beschik­bare toekomstprojectie. Onder de onderwerpen 
van communicatie met een paar bevriende jongens op het internaat nam het 
een voorname plaats in, het was naar ik mij nog goed herinner b.v. een 
veelvuldig motief in de tekeningen die wij maakten.

Daarnaast waren er ook science­-fictionthema’s gangbaar in onze 
fan­tasieën, geïnspireerd op Flash Gordon en H.G. Wells, vol 
raketvloten uit andere zonnestelsels, vogelmensen, intelligente 
sauriërs, onderzeese kei­zerrijken, en met onvoorstelbaar ge­vorderde 
technieken gebaseerd op on­voorstelbaar gevorderde wetenschap­pen.

Hoewel het in beide gevallen ging om fantastische voorstellingen die in 
meeslependheid niet voor elkaar onderdeden, waren wij ons (achteraf 
beschouwd) vrij scherp bewust van hun respectievelijke 
verwezenlijkbaarheid en onverwezenlijkbaarheid. Bij een andere 
gelegenheid heb ik eens geprobeerd om het eindresultaat voor te stellen 
als een product, analoog aan bijvoorbeeld een oplosbaarheidsproduct. De 
ondergane emotie is het product van fantasme maal verwezenlijkbaarheid, 
van software maal hardware. Dit om aannemelijk te maken dat er een soort 
equivalentie bestaat tussen de beide genres, laat ik zeggen het genre 
Flash Gordon en het genre Jules Verne (hoewel het eigenlijk te­gen mijn 
heiligste voornemens in­ druist om in het verband van de maanlanding de 
oude koe Jules Verne nog eens uit de sloot te halen).


          Mozes en de berg

Waar ik naartoe wil is dat op mijn tiende jaar een reis naar de maan 
onge­veer het meest fantastische was dat ik kon hopen ooit nog eens mee 
te zullen maken — later, als ik niet te vroeg dood­ ging, als ik heel 
oud zou worden; visioe­nen à la een stervende Mozes die naar een bergtop 
wordt gedragen van waar hij nog even het beloofde land zal zien.

De geur en smaak van dat visioen zijn, nu dat de reis naar de maan 
werkelijk­heid is geworden, nog levend genoeg om hen te ruiken en te 
proeven. Zij bevinden zich aan de ene kant dicht genoeg bij de 
werkelijkheid om aan de hele maanlandingsoperatie zoals die zich zojuist 
heeft afgespeeld het karakter te geven van een pre-logische 
wensvervulling. Het moest wel tijdens mijn leven verwerkelijkt wor­den, 
immers ikzelf had het vroeger zo intens gedacht, zelfs gewild?

    Zelfs bij de grootste opwinding en opgetogenheid bleef een gevoel
    behouden van: het verbaast me eigenlijk niets, ik had het eigenlijk
    altijd wel geweten.

Vandaar ook ongetwijfeld dat ik zelfs bij de grootste opwinding en 
opgetogenheid, bij het aanschouwen van de maanwandel op de televisie, op 
de achtergrond een gevoel bleef behouden van: het verbaast me eigenlijk 
niets, ik had het eigenlijk altijd wel geweten — zoals het mij ook niet 
verwondert dat het mensen van mijn generatie zijn die daar zweven en 
kangoeroe-sprongen maken op de maan. Waren wij niet tegelijk jong en 
hadden wij niet dezelfde fantasieën?

maanlandingDe voorpagina van Vrij Nederland van 26 juli 1969


          Veel stroomlijn en fantastische kleuren

Maar aan de andere kant is er tussen de projectie van toen en de 
realiteit van nu een enorm verschil. Er staat mij nog duidelijk voor de 
geest hoe ik mij voorstelde dat de wereld er uit zou zien op het 
ogenblik dat de grote droom in vervulling zou gaan — en helaas, daar 
klopt niets van.

Het was een wereld waarin allerlei din­gen allang niet meer bestonden 
die in werkelijkheid op dit tijdstip nog steeds niet verdwenen zijn. De 
voorstelling van die wereld was natuurlijk naïef, zoals te verwachten 
van de sociale projecties van een kind van tien, en ook sterk gekleurd 
door een futurisme à la Flash Gordon, met veel stroomlijn, en 
fantastische kle­ren. Dat er op het tijdstip van de eerste landing op de 
maan nog meneren zouden bestaan met een pak aan, dat zou niet bij mij op 
zijn gekomen, en als iemand het gezegd zou hebben, zou ik in een honend 
lachen zijn uitgebarsten.

    Dat er dan nog zoiets bestaan zou als de vlag van één land, dat
    niet de hele wereld zou omvatten, zou in mijn kinderlijke
    voorstelling een absurditeit zijn geweest.

Maar ook dat er dan nog zoiets bestaan zou als de vlag van één land, 
dat niet de hele wereld zou omvatten, zou in die voorstelling een 
absurditeit zijn geweest. En ik hoef nauwelijks te extrapoleren om van 
die voorstelling een nu plausibel wereldbeeld te maken, waarin 
bijvoorbeeld theolo­gen die staan te oreren over de ‘religieuze 
consequenties van de maanlanding’ val­len in de algemene categorie van 
‘mene­ren met een pak aan.’

Als de moderne realiteit toch geëxtrapo­leerd wordt, dan is dat nog wel 
preciezer te doen: gesteld dat ik mij enige voorstel­ling had kunnen 
maken van de huidige rassenverhoudingen in de VS, dan zou ik eenvoudig 
niet hebben willen geloven dat de bemanning van het maanlandingsvoertuig 
niet bestaan zou hebben uit één blanke en één neger; daar heb ik 
trou­wens ook nu nog moeite mee.

maanlandingFlash Gordon (rechts) probeert de ontvoering van zijn 
vriendin Dale Arden te voorkomen in /Flash Gordon Conquers the Universe 
/(1940).


          Gevoel van onbehagen

In die geest is er nog wel meer te beweren, maar waar het op neerkomt is 
dat het in die tijd (en achteraf gezien ook nu nog) zelfs voor een kind 
voor de hand liggend leek dat aan een dergelijke tech­nische en 
wetenschappelijke ontwikkeling ook een overeenkomstige sociale 
ontwik­keling gepaard zou gaan.

De constatering dat die achterwege is ge­bleven lijkt mij de 
eenvoudigste formule­ring van het gevoel van onbehagen waar­door 
iedereen die niet een hart van steen heeft wel bekropen moet worden bij 
de indrukwekkende hoeveelheden ingeniositeit, motivering en geld die 
voor het ruimteprogramma beschikbaar blijken te zijn. Dit in 
tegenstelling tot formules van de strekking: ‘zolang er nog armoede en 
ellende bestaan zouden we geen geld moe­ten besteden aan reizen naar de 
maan’, leidend tot allerlei contradicties, onwaar­achtige standpunten en 
valse leuzen, die hoogstens alleen publicitaire betekenis kunnen hebben.

    Het Apollo-project is politieke propaganda, dat de capaciteit om
    politieke pro­paganda te zijn dankt aan de fenomenale psychologische
    aanslag die de ruimte­vaart op het grote publiek heeft.

De betekenis van de maanlanding is per slot van rekening zelf ook 
voornamelijk publicitair. De pretentie dat de ruimte­vaart in zijn 
huidige vorm in de eerste plaats de wetenschap dient is nog veel vozer 
dan de pretentie dat autoraces on­der de huidige omstandigheden nog 
nood­zakelijk zijn ‘om de auto te verbeteren’, of, mooier nog, veiliger 
te maken. Het Apollo-project is politieke propaganda, en het enige wat 
er van gezegd kan worden is, dat het de capaciteit om politieke 
pro­paganda te zijn dankt aan de fenomenale psychologische aanslag die 
de ruimte­vaart op het grote publiek heeft, en die op zijn beurt weer 
heel weinig met het zogenaamde ‘avontuur der wetenschap’ uit heeft te staan.

Hoe weinig de zuiver wetenschap­pelijke kant van — bijvoorbeeld — reizen 
naar de maan de mensen interesseert zal blijken zodra dat werkelijk het 
enige be­lang bij die reizen zal zijn, en alle kans op groene mannetjes 
of mystieke steen­ zullen (à la /2001: A Space Odyssey/, van Stanley 
Kubrick) volkomen verkeken zal zijn.


          Echt

Er is wat dat betreft een opvallende analogie tussen de maanvaart in het 
huidige stadium en de televisie in de tijd dat zij nog volkomen nieuw 
was. Bij de televisie was het aanvankelijk ook alleen de technische 
prestatie, die de mensen imponeerde. Het opmerkelijke en boeiende was 
niet wát zij zagen maar dát zij zagen: die meneer die daar staat te 
praten, je kan hem echt zien, hoewel hij heel ergens anders is. De 
essentie schuilt in dat begrip ‘echt’. Het functioneert echt, je kan het 
echt zien. Wat het was dat je echt kon zien deed er nauwelijks toe. 
Gedurende een korte en onbezorgde McLuhaniaanse idylle was het /medium/ 
werkelijk /the/ /message/.

Dit begrip ‘echt’ speelt op het ogenblik dezelfde rol in de aanwezigheid 
van men­sen op de maan. Ze zijn er echt, daar is het om begonnen. Wat 
dat ook hier im­pliceert is de technische prestatie. Pas in tweede 
instantie komt de vraag wat de mensen daar doen, wat het is dat hun 
echte aanwezigheid daar noodzakelijk maakt, en dat heeft in dit geval de 
vorm van de vraag of de aanwezigheid van in­strumenten en machines voor 
dat doel niet voldoende zouden zijn. Echt betekent hier letterlijk: niet 
virtueel, niet alleen maar per procuratie aanwezig in de ge­daante van 
mechanische hulpmiddelen, maar ‘zelf’.

    Ook al konden alle taken waarvoor er mensen naar de maan zijn
    gestuurd beter en goedkoper door automa­ten worden verricht, dan nog
    blijft de factor ‘er zelf geweest zijn’ nog verreweg de gewichtigste.

Het is duidelijk dat dit dilemma gere­geerd wordt door uitsluitend 
psychologi­sche factoren. Ook al konden alle taken waarvoor er mensen 
naar de maan zijn gestuurd beter en goedkoper door automa­ten worden 
verricht, dan nog blijft de factor ‘er zelf geweest zijn’ nog verreweg 
de gewichtigste. Er zelf geweest zijn wordt een steeds vluchtiger 
begrip, dat niet gereduceerd kan (of liever gezegd mag) worden tot de 
som der waarnemingen. Het moet bovendien ook ‘echt’ zijn en wat de 
mensen zich zelf niet toegeven is dat dit meer en meer weg heeft van een 
illusie.


          Machines zijn een deel van onszelf

Wat is ‘echt’? In de meeste gevallen betekent het iets als: ‘er zelf 
kunnen rondkijken’. Kijken is voor ons de meest ‘echte’ vorm van 
waarnemen, van­daar ook dat wij alle metingen en verificaties die we 
goed en nauwkeurig willen controleren zichtbaar maken, ook al betroffen 
het signalen die direct toe­gankelijk zijn voor een ander zintuig. Maar 
in de meeste takken van natuur­kunde is dit ‘er zelf kunnen rondkijken’, 
al lang onhoudbaar gebleken. De voor­stelling van bijvoorbeeld een atoom 
‘of men er zelf was en in rond kon kijken’ schiet steeds meer tekort, en 
dat tekort heeft kennelijk iets met het begrip ‘kijken’ te maken.

Zo kan een vraag als: ‘wat is een elektron?’ niet meer vertaald worden 
met: ‘hoe ziet het er uit?’ (‘welke vorm, welke kleur heeft het?’). Aan 
het gevoel van wat een elektron nu ‘echt’ is wordt steeds meer voldaan 
door de uitkomsten van metingen en redeneringen. Het gevoel daar niet in 
‘aanwezig’ te zijn wordt steeds zwakker.

    Is het pas ‘echt’ als men zich naakt door het stof kan rollen? In
    dat geval zijn de mensen nog steeds níet ‘echt’ op de maan geweest.

Met de ruimtevaart zal het daar vermoedelijk ook naar toe moeten. De 
mensen die wij naar de maan gestuurd hebben hadden tot taak voor ons 
waarnemingen te doen en het punt is misschien niet meer ver weg dat men 
de vraag moet omdraaien en zeggen: worden die mensen niet eenvoudig als 
machines gebruikt? Dit geldt zeer zeker wat betreft het bezoeken van 
andere hemellichamen.

Met enige kwade wil kan men het voorstellen of de echtheid van de mensen 
op de maan nog maar gebrekkig was, zolang zij ‘opge­sloten zaten’ in een 
ruimtepak dat aller­lei waarnemingen nog steeds ‘indirect’ maakte. Is 
het pas ‘echt’ als men zich naakt door het stof kan rollen? In dat geval 
zijn de mensen nog steeds níet ‘echt’ op de maan geweest. Omgekeerd, met 
een beetje goede wil ditmaal dus, kan men volhouden dat de eerste 
aanwezigheid van de mens op de maan dateert van het ogenblik dat hij er 
machines naartoe stuurde. Machines zijn een deel van onszelf. /Wij zijn 
er in aanwezig./

-------------- next part --------------
An HTML attachment was scrubbed...
URL: <http://www.tuxtown.net/pipermail/d66/attachments/20200803/1699e697/attachment-0001.html>


More information about the D66 mailing list