[D66] Leesfragment: De haat tegen de democratie

A.O. jugg at ziggo.nl
Sat Mar 4 07:15:12 CET 2017


(De democratische idee als anarchistische macht in de betekenis van
Rancière. Democratie als onmogelijke voorwaarde van de politiek. Komt
het ooit nog goed met de massademocratie? Trump en Erdogan bewijzen het
tegendeel. De massademocratie is failliet, leve de democratie? Wie te
veel nadenkt over het schandaal democratie raakt vanzelf verstrikt in
paradoxen...)

http://anarchiststudies.mayfirst.org/node/261
"Jacques Rancière’s political writings have become essential reading for
those wanting to extend contemporary political antiauthoritarian
thought. Although his major political works, especially Disagreement,
were published in the 1990’s, he has recently written a text that
addresses contemporary political issues in an anarchist way. In fact,
Rancière is the only major thinker in recent French thought who is
willing to embrace the term anarchist. “Democracy,” he writes in Hatred
of Democracy, “first of all means this: anarchic ‘government,’ one based
on nothing other than the absence of every title to govern” ( 41).

Democracy, Rancière writes, especially in Europe, seems to the elites to
be threatened from two sides. First, it is threatened by a certain
totalitarianism (whether the earlier Stalinist kind or the later
religious fundamentalist kind). Second, it is threatened internally, by
“democratic society,” which is co-extensive with individualist
consumerism. “Democratic life” seems to contain a double bind. Either it
is the anarchic participation of everyone in public life or rampant
consumer individualism. Democracy, in a word, is threatened by the
demos. They do not have the skills to participate in public life, and,
relatedly, left to their own devices, they are about nothing more than
personal consumption. The underlying idea is that individualism is good
for the elites, who are capable of it, but not for the rest of us, who
are driven only by endless needs.

How to explain, if democracy is passé, that the same criticisms are
leveled against it now that were by Plato? In fact, the issue is not
consumerism but politics. When Plato discusses the seven titles to
occupy social positions in the Laws, the seventh one is “beloved of the
gods.” This is, in effect, a matter of chance. Anyone can be beloved of
the gods. This is democracy, that anarchy in which the right to govern
is founded on the absence of any right to govern. Democracy is indeed a
rupture with the order of filiation, but not in the name of unlimited
consumption: rather, it is in the name of heterotopic governance,
governance by divine chance, by lottery. If like must govern unlike, and
each must govern all, that implies that there must be something more, a
supplement, common to each who governs. It is the anarchic title of
those who have no title. Politics is the foundation of the power to
govern on the basis of an absence of foundation.

The scandal of democracy has always been that there is no principle
justifying the actions of governments on the basis of human
collectivity. “The term democracy, then, does not strictly speaking
designate either a form of society or a form of government” (52). All
societies are in essence oligarchical. Representational government is
simply another form of oligarchy, designating certain people as entitled
to rule others in the name of those others. Against this, democracy,
Rancière argues, far from being a form of privatization of the kind
bemoaned by those who criticize consumer society, is exactly the
opposite: the attempt to expand the public realm. Historically, this has
meant two things: to extend equality to marginalized subjects and to
extend the public character to spaces thought the private domain of the
rich. Democracy always involves a reconfiguration of the boundaries of
the private and public, the universal and particular. It is precisely
the role of governments to turn the democratic struggle to expand the
public realm, the realm in which all participate, back into a private
realm. They do this in part through an attempt to pacify people, and
this pacification in turn is then used as a justification for not
trusting people to participate in the public creation of their lives."

+++

https://www.athenaeum.nl/leesfragmenten/2017/de-haat-tegen-de-democratie/

Leesfragment: De haat tegen de democratie
02 maart 2017 , door Jacques Rancière


14 maart verschijnt Jacques Rancières De haat tegen de democratie (La
Haine de la démocratie, vertaald door Walter van der Star). Wij
publiceren het nieuwe voorwoord bij de Nederlandse uitgave van Rancière
voor.


Voorwoord bij de Nederlandse uitgave

Wellicht is het nuttig om te herinneren aan de omstandigheden waarin dit
boek in 2005 in Frankrijk werd geschreven en gepubliceerd. Ik heb
destijds geprobeerd de redenen te analyseren van een schijnbare
tegenstrijdigheid. Op hetzelfde moment dat het Amerikaanse imperium
militaire operaties uitvoerde met de bedoeling democratie naar de volken
van het Midden-Oosten te brengen, was men in het kapitalistische Westen,
in het hart van de landen die zich democratieën noemen, en in Frankrijk
in het bijzonder, getuige van de opkomst van een virulente kritiek op de
democratie zelf. Filosofen, sociologen, journalisten en polemici van
allerlei slag waarschuwden dat de in onze contreien veelgeprezen
democratie niets anders is dan de heerschappij van de massa – met andere
woorden, van consumerende individuen –, dat de mensenrechten die
gisteren nog stonden tegenover de willekeur van zogenaamd totalitaire
regimes niets anders waren dan de rechten van die individuen op het
consumeren van alle mogelijke producten en levensstijlen, en dat de
grote antiautoritaire bewegingen uit de jaren 1960 en 1970 slechts een
uitdrukking waren van het verlangen van jonge burgers om ongeremd te
genieten. Het belangrijkste gevolg daarvan was dan ook de vernietiging
van traditionele vormen van gezag in het onderwijs, het gezin en de
kerk, die tot dan toe grotendeels hadden weten te verhinderen dat de
markt in alle vormen van sociale en menselijke verhoudingen kon doordringen.
Deze kritieken schetsten allemaal hetzelfde profiel van het
democratische individu: een onmogelijk profiel dat samengesteld was uit
kenmerken van de naïeve egalitaire militant, de cynische, hedonistische
jonge manager en de gewelddadige jonge barbaar uit de voorsteden, het
kind van immigranten zonder kennis van onze universele waarden dat
verlangt naar de genoegens die de televisie hem voorspiegelt. Democratie
werd daarmee gekarakteriseerd als een heerschappij van losgeslagen
individuen in een roes van gelijkheid, een heerschappij die de mensheid
bedreigde met een totalitaire catastrofe die heel wat radicaler zou
uitpakken dan alle andere. Om deze catastrofe het hoofd te bieden,
riepen al deze verhandelingen op tot herstel van de republikeinse
waarden: de universele seculiere wet die voor iedereen gelijk is, het
gezag van meesters en de hiërarchische verhoudingen in het onderwijs die
kunnen bijdragen aan de heropvoeding van de jonge barbaren, en het
gevoel van transcendentie dat als enige paal en perk kan stellen aan de
egalitaire waanzin.
Het was ongetwijfeld gemakkelijk geweest om de valse schijn van deze
zogenaamde kritiek aan de kaak te stellen: nadat ze de democratie
simpelweg gelijkgesteld had met de kapitalistische heerschappij van de
markt, richtte ze haar pijlen niet op de financiële en staatsmachten die
aan de basis stonden van de kapitalistische dominantie, maar op twee
zeer specifieke categorieën: de jongeren uit de voorsteden die het minst
te consumeren hadden en de egalitaire actievoerders die feitelijk
streden tegen de macht van de markt. Wat onverhuld in deze schijnkritiek
tot uitdrukking kwam, was de onversneden haat tegen gelijkheid, een haat
waarmee een bepaalde intelligentsia op haar eigen wijze meeging met de
groeiende ongelijkheid, de alsmaar uitdijende macht van de oligarchieën
van de financiële wereld en de staat en de verbanning van steeds grotere
delen van de bevolking naar de marge van de samenleving. In plaats van
simpelweg de hypocrisie van dit discours aan de kaak te stellen, leek
het mij belangrijk om serieus in te gaan op de haat die het propageerde
en de genealogie ervan te traceren. Het ging mij er niet om dergelijke
uitwassen te weerspreken door de loftrompet te steken over de goede
kanten van de democratie die, zoals een bekende formule ons verzekert,
de slechtste regeringsvorm is, op alle andere na. Ik wilde aantonen dat
als men haar in haar volle radicaliteit beziet, democratie helemaal geen
regime is, geen regeringsvorm als alle andere maar een atypische en
ontegenzeggelijk schandalige vorm in de ogen van iedereen die de
regeringspraktijk wil baseren op de uitoefening van een specifieke
competentie of eigenschap, waaraan een aparte klasse mensen de
bevoegdheid ontleent om over anderen te regeren.
Het is geen toeval dat in het postmoderne tijdperk de kritiek op de
democratie teruggreep op stereotypen van het genotzuchtige en naar
gelijkheid hongerende democratische individu, die al in het achtste boek
van Plato’s Staat opdoken. Bij Plato was de parodistische ‘sociologie’
die de democratische mens als een zorgeloze levensgenieter afschilderde,
een middel om het veel dieperliggende schandaal te bezweren dat vervat
is in de idee van een macht van de demos, dat wil zeggen van een macht
van degenen die geen enkel superieur kenmerk hebben, die geen enkele
superieure kwaliteit bezitten die hen geschikt zou maken voor het
uitoefenen van de macht. De macht is ‘normaliter’ gevestigd op de idee
van dissymmetrie: sommigen bezitten een eigenschap – leeftijd, adellijke
titel, rijkdom, kennis of goddelijke uitverkorenheid – die hen
voorbeschikt om degenen aan te voeren die deze eigenschap niet bezitten.
De democratische macht veegt al deze ‘normale’ criteria echter van
tafel. Ze is, in de strikte betekenis van het woord, een anarchistische
macht, een macht die geen bewijs van superioriteit inhoudt en die zelfs
principieel elke legitimatie afwijst die de machtsuitoefening baseert op
de bevoegdheid om haar uit te oefenen. Dit paradoxale criterium is
niettemin het enige dat een werkelijk politieke gemeenschap in het leven
roept, een gemeenschap die zich onderscheidt van de verbanden die door
de machten van afkomst, rijkdom of kennis worden georganiseerd: een
gemeenschap die iets anders is dan een stam, een onderneming, een kerk
of een school.
Democratie blijkt dus de onmogelijke voorwaarde of het onvoorstelbare
van de politiek te zijn. Het leek me noodzakelijk om dat schandaal of
die onmogelijkheid weer in het middelpunt van het denken over democratie
te plaatsen. Enerzijds is ze altijd al afgewezen door degenen die menen
te beschikken over de kwaliteit om te regeren, een kwaliteit die door
dezelfde democratie nietig is verklaard. Deze afwijzing heeft vaak de
gedaante aangenomen van een travestie: men heeft haar uitoefening willen
vangen in het keurslijf van regels van het vertegenwoordigende systeem
waarmee het volk zijn macht aan de elites overdraagt of de democratische
anarchie willen beteugelen door het volk een degelijke republikeinse
opvoeding te bieden. Anderzijds heeft democratie nooit de vorm
aangenomen van een stabiel regime dat de belichaming zou zijn van de
macht van het volk. Men kan natuurlijk democratische vormen van
machtsverdeling aanwijzen: loting, korte en niet hernieuwbare
ambtstermijnen, permanente controle door volksvertegenwoordigers. Feit
is wel dat deze vormen tegenwoordig in geen enkel zogenaamd democratisch
land in gebruik zijn. Als democratie daar al bestaat, is dat als
nevenverschijnsel, door toedoen van bewegingen, tijdsindelingen en
instituties die zich op afstand van de staatsmacht bevinden. Dit is niet
simpelweg een uitdrukking van de afstand die bestaat tussen empirische
werkelijkheid en principes. Democratie is namelijk in principe het
concept van een egalitaire macht van het volk, dat niet te herleiden is
tot de regels van het functioneren van de staat en evenmin tot sociale
verdelingen van aandelen en rollen. Ik heb voorgesteld om dit concept
het aandeel van de niet deelhebbenden te noemen. Maar ook dan moet
duidelijk zijn wat het exces inhoudt: het probleem is niet, zoals het
evangelie van de media ons dag in dag uit voorkauwt, dat het volk zich
niet of niet langer zou herkennen in de macht van vertegenwoordigers die
het heeft benoemd en door wie het verraden is. Men hoeft dus niet te
zoeken naar betere manieren om het te vertegenwoordigen. Het veel
dieperliggende probleem is dat ‘het volk’ niet bestaat. Er is geen
sprake van het volk, van dat grote populaire lichaam dat door mensen of
instituties zou moeten worden vertegenwoordigd of belichaamd. Er zijn
slechts ‘volken’, dat wil zeggen uiteenlopende vormen van het volk die
het product zijn van instituties, reglementen, handelwijzen, praktijken
en representaties. Deze dragen stuk voor stuk bij aan het construeren
van een bepaald type volk door gemeenschapsvormen op te bouwen: manieren
om lichamen, situaties, handelingen, woorden, beelden en verhalen in
zowel materiële als symbolische ruimtes en tijden bijeen te brengen. Het
vertegenwoordigde volk is simpelweg het volk dat door het
vertegenwoordigende systeem is geconstrueerd. En de democratie op haar
beurt is niet de macht van het volk die door een staat belichaamd wordt.
Ze is een manier van handelen die een bepaalde vorm van het volk
construeert, naast en tegenover andere volken: een gemeenschap die een
vermogen tot denken en handelen ontplooit dat om het even wie kan
ontwikkelen. Dit is geen abstract volk waarvan aangenomen kan worden dat
het van nature goed is, maar een volk van mannen en vrouwen zonder
bijzondere eigenschappen die proberen een non-hiërarchische gemeenschap
te vormen en daarmee uiting geven aan de macht van de naamlozen als zodanig.
Op basis van dit verschil kan men inzicht krijgen in de uiteenlopende
verschijnselen die van invloed zijn geweest op de zogenaamd
democratische wereld sinds dit boek is verschenen: bewegingen als Occupy
en de Indignados, de groei van extreemrechtse partijen in landen die de
meeste ruimte boden aan diversiteit en repressieve politieke maatregelen
in landen die het meest gewicht hechten aan de mensenrechten, het
sluiten van de grenzen voor migranten en vluchtelingen. De heersende
opinie heeft die verschijnselen maar al te graag opgevat als een ‘crisis
van de democratie’ of een bewijs van haar beperkingen. De situatie in
Europa en de westerse wereld getuigt echter eerder van een crisis van
het functioneren van de oligarchische heerschappij en haar
vertegenwoordigende vorm. Enerzijds wordt die laatste door nieuwe
democratische bewegingen bedreigd, anderzijds wordt hij gedestabiliseerd
door de opkomst van allerlei identitaire en xenofobe volken die onder de
makkelijke en dubbelzinnige noemer populisme worden samengebracht.
Het eerste verschijnsel is de opkomst van de beweging van de Indignados
en van Occupy, die delen van de publieke ruimte bezetten en veranderden
in een politieke ruimte en die een volk hebben geconstrueerd dat
losstond van zowel het volk dat door de staat is ingekapseld als de
bevolking die zich onder normale omstandigheden door die ruimtes
beweegt. We herinneren ons nog wat de Madrileense Indignados zeiden
tegen de volksvertegenwoordigers in de aanloop naar de verkiezingen:
‘Jullie vertegenwoordigen ons niet.’ Dit moet niet opgevat worden als
een verwijt van het volk aan degenen die niet voor zijn belangen
opkomen, maar als verklaring van een volk dat zich onderscheidt van
zowel het volk dat door het vertegenwoordigende systeem wordt
geconstrueerd als het militante volk dat gewoonlijk voor hen in de bres
springt. Het is die dubbele exterioriteit die zich in een fundamenteel
besluit van Occupy Wall Street openbaarde: het besluit om tenten op te
slaan en een volksvergadering te vormen in plaats van een protestmars te
organiseren. Veelbetekenend is dat de volksvergadering die synoniem is
met gemeenschap werd gekoppeld aan de tent als synoniem van een
opstelling op afstand. Veelbetekenend is ook dat het op de pleinen
verzamelde collectief zich enerzijds vereenzelvigde met een identiteit
die bepaald werd door een simpele afwijzende houding (de Indignados) en
anderzijds met een imaginair aantal, de 99%, dat niet staat voor het
aantal mensen dat vertegenwoordigd werd door de verzameling op Liberty
Plaza, maar voor een volk in wording van degenen die zich niet willen
onderwerpen aan de wereldorde van de 1%. Deze bewegingen hebben geen
navolging gekregen of slechts ambivalente opvolgers die alle
verworvenheden weer in het electorale spel hebben ingezet. Maar net als
hun successen stellen hun beperkingen ons in staat na te denken over de
natuur van de democratie als een systeem van vormen van handelen en van
instituties die autonoom zijn ten opzichte van de staatsmacht.
Dat geldt niet voor de vermeende crisis van de democratie die samengevat
wordt met de dubbelzinnige betekenaar ‘populisme’. Als we de
substantialistische opvatting over het volk moeten geloven, is het de
uitdrukking van diepe sentimenten onder die lagen van de bevolking die
door ‘de’ crisis zijn getroffen en die daarop reageren met een dubbele
afwijzing: een afwijzing van de elites die hen in de steek zouden hebben
gelaten en van de vreemdelingen die tegelijkertijd hun werk- en
levensomstandigheden en hun collectieve identiteit bedreigen. Wat we
hier zien is een opleving van de cynische meningen van wijze lieden die
ons eraan herinneren dat het ‘goede volk’ slechts een groot onwetend en
haatdragend dier is en dat ‘het de democratie is die Hitler aan de macht
heeft gebracht’. Maar het ‘volk’ dat bijna overal op extreemrechtse
partijen stemt, is niet een volk dat in opstand komt tegen het
vertegenwoordigende systeem. Het is een volk dat door dit systeem is
gevormd, een volk van kiezers gevormd door de dubbele drijfveer van het
vertegenwoordigende systeem: enerzijds zorgt dat laatste ervoor dat een
kleine minderheid van rechtse of linkse politici, die dezelfde politiek
bedrijven, de macht naar zich toe kan trekken; anderzijds bepaalt het
vertegenwoordigende systeem indirect welke plaats de krachten die
verkondigen dat zij buiten dit gereguleerde systeem van machtsverdeling
staan zullen innemen. Het is tevens een volk waarvan het racistische en
xenofobe discours is gevormd door de besluiten van de oligarchen en de
legitimaties van de intellectuele klasse. Het Franse voorbeeld is wat
dat betreft bijzonder verhelderend. De instemming van de kiezer met het
extreemrechtse discours werd in de hand gewerkt door de inspanningen van
regeerders en wetgevers die onvermoeibaar wetten uitvaardigden: wetten
tegen illegalen die niet zozeer bestemd waren voor praktisch gebruik als
wel voor het scheppen van het beeld van de gevaarlijke indringer, en
seculiere wetten die niet zozeer bestemd waren om praktische
integratievraagstukken op te lossen als wel een hele bevolkingsgroep te
stigmatiseren door te stellen dat haar gebruiken en zelfs haar kleding
onverenigbaar zijn met de nationale waarden. En de nieuwste argumenten
van extreemrechts werden aangedragen door campagnes van intellectuelen
die het ‘communautarisme’ stigmatiseren in naam van het republikeinse
universalisme. Hoewel de identitaire reacties van een bevolkingsgroep
die zich tegenover de ander als een angstig en vijandig dier gedraagt
door de heersende opinie worden veroordeeld, moet ook worden vastgesteld
dat er vormen van staatsbeleid en intellectuele constructies zijn
ontwikkeld die geheel en al in dienst staan van de oligarchie en die
geheel en al geïnspireerd zijn door de haat tegen gelijkheid. Het
gezicht van het aldus geconstrueerde volk werd ons voorgehouden door
Iraanse migranten in de jungle van Calais die, toen hun tentenkamp werd
vernietigd, als protest tegen het lot dat hen te wachten stond in ‘het
land van de mensenrechten’ hun mond hadden dichtgenaaid en twee borden
ophielden: een waarop stond ‘We are humans’ en een waarop stond ‘This is
your democracy’ – dat wat jullie democratie noemen is de absolute
ontkenning ervan.
Er is geen sprake van een ‘crisis’ van de democratie. Er is sprake van
een groeiende haat tegen de democratie, een ontkenning in daden van
alles wat dit woord kan betekenen. Die gewelddadige ontkenning verplicht
ons weer bezit te nemen van de democratische idee in haar meest radicale
betekenis.

Jacques Rancière



More information about the D66 mailing list