Tegen het stamgevoel

Henk op xp HmjE at HOME.NL
Sat Apr 14 16:16:20 CEST 2007


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

http://www.trouw.nl/deverdieping/letter-geest/article688290.ece

Tegen het stamgevoel
Guy Verhofstadt

De Belgische premier Verhofstadt verdiepte zich in 
het werk van Karl Popper, fel criticus van 
totalitaire denksystemen. De ideologie van de 
gesloten samenleving is teruggekeerd, constateert de 
premier. Dat is verklaarbaar: we leven opnieuw in 
tijden van diepgaande verandering. Maar het gesloten 
denken – van bijvoorbeeld het moslimfundamentalisme 
– is een gevaar voor het individu. En het bedreigt 
onze vrije, open samenleving.

In 1927 werd in Brussel, in hotel Metropole, het 
vijfde Solvay-congres gehouden. Tijdens zulke 
congressen debateerden de grootste wetenschappers 
ter wereld over hun laatste ontdekkingen en 
bevindingen. Het lijstje van aanwezigen was dat jaar 
indrukwekkend. Max Planck, Madame Curie, Werner 
Heisenberg, Konrad Lorentz, Niels Bohr en Albert 
Einstein – om maar enkelen te noemen. Dat vijfde 
Solvay-congres werd historisch door de beroemde 
discussie tussen Niels Bohr en Albert Einstein over 
de quantummechanica.

Niels Bohr trachtte Einstein ervan te overtuigen dat 
we in de wereld van de kleinste deeltjes onzekerheid 
en onwetendheid moesten toegeven. Meer bepaald was 
het niet mogelijk om tegelijk de positie van een 
atoomdeeltje én zijn beweging te kennen. Anders 
uitgedrukt: we kunnen niet het heden kennen en 
tegelijk ook de toekomst, we moeten rekening houden 
met onvoorspelbaarheid en onwetendheid. Einstein 
wilde dit niet aanvaarden en antwoordde dat „God 
niet met dobbelstenen speelt”. Ten onrechte, zou 
later blijken. Einstein had ongelijk.

Geniale ontdekking

Dit beroemde evenement lijkt op het eerste gezicht 
niets met politiek te maken te hebben. Niets is 
minder waar. Althans niet voor Karl Popper. Popper 
(1902-1994) was op de eerste plaats een 
wetenschapper. Hij studeerde in Wenen wiskunde, 
fysica, logica, psychologie. Wenen was aan het begin 
van de twintigste eeuw een van de grote 
intellectuele centra van de wereld. Freud leefde in 
Wenen, Ludwig von Mises, Wittgenstein, Hayek. Het 
was de tijd van de Wiener Kreis, van grote 
intellectuele debatten en belangrijke 
wetenschappelijke doorbraken.

Om mee te kunnen in zowel de filosofische als 
wetenschappelijke debatten, moest je behoorlijk bij 
de les zijn. Iin zijn autobiografie ’Unended Quest’ 
beschrijft Popper hoe hard hij moest studeren om de 
theorieën van Einstein, Heisenberg en Bohr te kunnen 
begrijpen. Het was tijdens deze studie dat Popper 
tot een geniale ontdekking kwam: dat kennis groeit. 
Die these is fundamenteel. Zij betekent dat de 
waarheid per definitie onbekend of op z’n minst 
onvolledig is. De waarheid is slechts een hypothese 
die zo lang standhoudt tot het tegendeel wordt bewezen.

Dit is Poppers beroemde falsificatietheorie. Meer 
dan een theorie is zij een kritische methode waarbij 
alles opnieuw aan falsificatie wordt onderworpen en 
waardoor de wetenschap vooruitgaat en onze kennis 
groeit. Het is de kerngedachte van zijn eerste twee 
boeken: ’Logik der Forschung’ en ’The Growth of 
Scientific Knowledge’.
De groei van kennis impliceert ook dat de toekomst 
onvoorspelbaar is, niet vast te leggen, niet te 
determineren. Dat is de onafwendbare uitkomst, zodra 
je het bestaan van de factor onwetendheid erkent. 
Het is overigens die factor, de onwetendheid, die 
Einstein niet kon aanvaarden. Tot aan zijn dood in 
1955 is hij blijven zoeken naar een allesverklarend 
antwoord, een allesomvattend systeem. Popper heeft 
Einstein in drie lange gesprekken trachten te 
overtuigen van de onjuistheid van zijn determinisme. 
Tevergeefs. Niet dat het Popper ontmoedigde. Hij was 
intussen immers tot een nieuw inzicht gekomen: de 
link tussen fysica en politiek.

Levenslange bondgenoten

In 1935 gaf Karl Popper een lezing op een seminarie 
in Londen, georganiseerd door Friedrich Hayek. De 
titel van zijn lezing was ’The Poverty of 
Historicism’. Een leuk detail is dat hij deze rede 
daarvoor al eenmaal had gehouden in Brussel. De 
lezing legde de basis voor twee boeken: ’De armoede 
van het historicisme’ en ’De open samenleving en 
haar vijanden’. Het is trouwens deze rede die van 
Popper en Hayek twee levenslange bondgenoten zou 
maken in de strijd tegen het totalitaire denken. En 
het was Hayek die ervoor zorgde dat ’The Open 
Society’ gepubliceerd werd. Zoals het ook Hayek was 
die Popper uit het verre Nieuw-Zeeland terug haalde 
naar het hart van Europa door hem een leerstoel aan 
te bieden aan de London School of Economics.

Wat is nu dat ’historicisme’? Het is de verzamelterm 
die Popper gaf aan alle politieke theorieën die de 
geschiedenis, de samenleving of de mens willen 
vatten in één groot axioma, in één systeem. Op basis 
van een dergelijk axioma of systeem beweren 
historicisten de ideale samenleving te kunnen 
construeren. En het is nu net via zijn 
wetenschappelijke kritische methode dat hij dit 
historicisme verwerpt. Popper schrijft in zijn 
autobiografie over deze twee boeken:

„In ’Logik der Forschung’ heb ik geprobeerd aan te 
tonen dat kennis groeit door trial and 
error-eliminatie en het permanent zoeken naar 
fouten. Het consequent aannemen van de kritische 
methode wordt zo het voornaamste instrument van de 
groei van kennis. Ik besefte dat deze kritische 
methode van zoeken naar moeilijkheden en 
contradicties ook buiten de wetenschap gebruikt kon 
worden. In ’The Open Society’ heb ik benadrukt dat 
deze kritische methode veralgemeniseerd kan worden 
als een kritische of rationele houding. En een van 
de beste manieren voor deze houding is het openstaan 
voor kritiek, het aanvaarden om bekritiseerd te 
worden en dat ook met zichzelf te doen. [*] Zo’n 
houding impliceert ook de vaststelling dat we altijd 
in een imperfecte samenleving zullen leven. Niet 
alleen omdat zelfs de beste mensen imperfect zijn en 
ook niet alleen omdat we fouten maken vanwege te 
weinig kennis. Maar vooral omdat er altijd 
onoplosbare conflicten tussen waarden zullen zijn. 
Dat is goed. Want er bestaat geen menselijke 
samenleving zonder conflicten tussen waarden.”

De essentie van een open samenleving is dus volgens 
Popper dat ze nooit af is. Ze laat zich steeds 
opnieuw verbeteren. En daarom laat ze conflicten 
tussen waarden toe. Dit is ook de essentie van de 
liberale democratie. De liberale democratie is de 
beschaafdste vorm van omgaan met conflicten tussen 
ideeën. Democratie is per definitie de staatsvorm 
die opteert voor de onperfecte samenleving. Het is 
de staatsvorm waarin geen grote beslissingen, maar 
dus evenmin grote foute beslissingen kunnen genomen 
worden. Ze volgt de methode van de kleine stappen, 
of wat Popper noemt de piecemeal-engineering. Dit in 
tegenstelling tot de zogenaamde social engineering 
van de totalitaire systemen of het historicisme.

De essentie van totalitaire ideologieën is het 
blinde geloof in de ideale, in wezen gesloten 
samenleving. Karl Popper onderscheidt in zijn ’Open 
Society’ twee vormen die hij illustreert via drie 
profeten van de gesloten samenleving: Plato, Hegel 
en Marx.

Plato is de profeet van de degeneratie. Het 
uitgangspunt daarbij is het geloof dat er vroeger 
een ideale samenleving bestond. Maar hoe meer de 
geschiedenis vordert, hoe verder we van dat ideaal 
afdwalen. Terug naar het verleden is daarom de 
boodschap van Plato. Kort gezegd klinkt de 
argumentatie van Plato als volgt: „De ziel heeft 
deel aan de Idee of ander gezegd aan de Waarheid.” 
Daarom is ze ’natuurlijk’, is ze echt, in 
tegenstelling tot andere schimmen in de grot. Wetten 
en doelgerichte instellingen komen, volgens Plato, 
uit de ziel. Daarom moeten ze onveranderd blijven. 
En daarom ook staan de wetten en de instellingen 
boven de individuele mens. Met andere woorden, de 
eeuwige wet weet het beter dan de individuele mens. 
Plato vond bovendien dat een goede staat alleen 
mogelijk is in een kleine en dus zuivere 
gemeenschap. En aangezien mensen volgens Plato zowel 
slecht als dom zijn, moet de regie van de hele staat 
in handen zijn van de allerverstandigsten: de filosofen.

Marx en Hegel

In het tweede deel van zijn ’Open Society’ 
ontmaskert Popper de twee profeten van de zogenaamde 
historische noodzakelijkheid, Hegel en Marx. Waar 
voor Plato de ideale samenleving in het verleden 
lag, zien Hegel en Marx die ideale samenleving in de 
toekomst. Voor beiden was de geschiedenis niets 
anders dan een weg naar die samenleving. Hegel 
noemde dit ’de openbaring van de Weltgeist’. Voor 
Marx was de geschiedenis een klassenstrijd die 
onvermijdelijk zou uitmonden in de communistische 
proletarische maatschappij.

Al deze zienswijzen maken mensen hoe dan ook tot 
instrumenten. Mensen moeten wijken voor de ideale 
maatschappij. Of zoals Hannah Arendt het uitdrukt: 
„De vrijheid moet wijken voor de noodzakelijkheid.” 
Wie tegen de noodzakelijkheid of tegen de ideale 
Staat ingaat, moet er onvermijdelijk uit. Zoals 
Trotski in 1937 al besefte toen hij schreef: „In een 
land waar de enige werkgever de Staat is, betekent 
oppositie de trage hongerdood. Het oude principe: 
wie niet werkt, zal niet eten, werd vervangen door 
een nieuw principe: wie niet gehoorzaamt, zal niet 
eten.”

Over het gevaar van die totalitaire denkbeelden zijn 
we het intussen bijna allemaal eens. Popper schreef 
zijn ’Open Society’ in de jaren veertig als zijn 
bijdrage in de strijd tegen het fascisme en het 
communisme. Twee ideologieën die inmiddels de 
ideeënstrijd verloren hebben. Maar die mogen dan wel 
stilaan begraven zijn op het kerkhof der ideeën, het 
gedachtengoed dat eraan ten grondslag ligt, is nog 
lang niet dood. De analyse van Popper is niet samen 
met de Berlijnse Muur naar de geschiedenisboeken 
verwezen. Her en der zien we de gesloten samenleving 
immers opnieuw opduiken.

En dat wekt geen verbazing. De gesloten samenleving 
duikt telkens op wanneer er zich diepgaande mutaties 
in de maatschappij voordoen. Dan komen onze 
zekerheden op de helling te staan. Het stamgevoel, 
zo noemt Popper het. De knusheid van precies weten 
waar we aan toe zijn. Het gevoel van het haardvuur. 
In tijden van verandering dreigt dit stamgevoel te 
eroderen. Het is de angst hiervoor die de basis 
vormt voor onze hang naar geslotenheid en 
onveranderlijkheid.

Kantelmoment

Dat was bij Plato niet anders. Plato werd geboren 
aan het begin van de dertigjarige oorlog tussen 
Athene en Sparta. Athene had veel te lijden. 
Hongersnood, ziektes, vernedering. Heel wat 
Atheners, onder wie Plato, weten de ondergang van 
hun stad aan de democratie. Op het einde van de 
oorlog werd zelfs het regime van de dertig tirannen 
geïnstalleerd om opnieuw orde op zaken te stellen. 
Zij keken jaloers naar Sparta dat nog de harde, 
sterk hiërarchische en tribale stadstaat kende. Twee 
van de leiders van deze kortstondige tirannie waren 
rechtstreekse familieleden van Plato. Net als hen 
wilde Plato de verandering tegenhouden en terugkeren 
naar het ideaal van de oude Atheense stam.

De ideeën van Marx kwamen eveneens op een 
kantelmoment in de geschiedenis: het midden van de 
negentiende eeuw. De industriële revolutie. Mensen 
verlieten hun dorpen en boerderijen om in de stad in 
de fabrieken te gaan werken. Armoede, 
werkonzekerheid en kindersterfte behoorden tot het 
leed van elke dag. Een van de basisideeën van Marx’ 
analyse was de vervreemding tussen het werk van de 
arbeider en het eindproduct. De arbeider is 
vervreemd geraakt van zijn werk en is tot louter 
instrument geworden – een werktuig in de handen van 
de kapitalistische bourgeoisie, op zoek naar meer 
winst. Marx vond dat de meerwaarde of de winst van 
een product niet de kapitalist maar de arbeider, de 
proletariër toebehoorde. Het einddoel was de 
klassenloze maatschappij, het middel de revolutie. 
Het zou allemaal uitmonden in de ideale samenleving 
waarin gelijkheid en veiligheid hand in hand zouden 
gaan. Dat was de noodzakelijke gang van de 
geschiedenis.

Deze noodzakelijkheid had Marx van Hegel. Hegel 
leefde twee generaties vóór Marx, maar in een tijd 
die niet minder turbulent was. Het was de periode 
van de Franse revolutie en de neergang van het 
Heilige Roomse Rijk. Zijn filosofie van de 
identiteit leidde onder meer tot de 
Duits-nationalistische ideeën van Fichte en Herder, 
de idee van de Volksgemeinschaft. Friedrich Hayek 
legt het in zijn bekende boek ’The Road to Serfdom’ 
uit. De staat is volgens dat idee zelfs niet 
samengesteld uit individuen en heeft niet als doel 
om het belang van het individu te dienen. Het is een 
Volksgemeinschaft waarin individuen geen rechten 
hebben, maar enkel plichten.

Het is, denk ik, voor iedereen evident dat deze 
tribale ideeën de regelrechte voedingsbodem vormden 
voor het communisme en het nazisme. Zoals het ook 
duidelijk is dat de fundamenten van deze ideeën 
vandaag niet verdwenen zijn. Integendeel. We leven 
opnieuw in tijden van diepgaande mutatie. Zekerheden 
staan opnieuw op de helling. Het stamgevoel wordt 
door de globalisering grondig aangetast. En de 
ideologie van de gesloten samenleving keert terug 
naar de oppervlakte.

Boze krachten

Een voorbeeld daarvan is ongetwijfeld het 
moslimfundamentalisme. Voor de duidelijkheid wil ik 
hier eerst en vooral benadrukken dat ik het niet heb 
over de islam in het algemeen. Ik heb het wél over 
het extreme fundamentalisme, bijvoorbeeld verwoord 
in het boek ’Mijlpalen’ van Said Qutb, een van de 
filosofen van het Egyptische Moslimbroederschap.
Volgens Qutb was de wereld vroeger zondig en 
goddeloos. De heroïsche generatie van Mohammed 
slaagde erin om de perfecte samenleving te 
organiseren. Dit deden ze door het verleden te 
verwerpen, uitsluitend in Allah te geloven en de 
Koran volledig na te volgen. Na die generatie was 
die perfecte samenleving opnieuw voorbij. We leven 
nu dus opnieuw in een zondige, goddeloze wereld. 
Zodat wij allen moeten terugkeren naar een perfecte 
samenleving waar alleen de sharia, de wet van Allah 
heerst, en waarbij alle politieke systemen die 
gebaseerd zijn op menselijke wetten, vernietigd 
moeten worden.

Dit is ook de ideologie van Al-Kaida. Precies zoals 
Karl Popper beschreef in zijn eerste deel van ’De 
open samenleving en haar vijanden’: het terugkeren 
naar de stam, naar de gesloten, tribale samenleving.

Maar dit tribale denken vinden we ook veel dichter 
bij huis terug – zij het veelal in een minder 
extreme vorm. In het nationalisme bijvoorbeeld, 
zowel in Vlaanderen als in Nederland. En als ik 
sommigen hoor, keert zelfs de Volksgemeinschaft weer 
helemaal terug op het toneel. Maar ook de 
conservatieve traditie in navolging van Plato en de 
etatistische visie in de lijn van Marx lijken weer 
in de mode. Alle zijn ze ervan overtuigd dat de rol 
van het individu en de vrije keuze van de mens een 
illusie is. Vanuit hun pleidooi voor grotere 
gehelen, willen ze het individu definitief 
onderschikt maken aan de groep, welke die ook moge 
zijn. Het doel van dit groepsdenken is telkens 
hetzelfde. Het zoekt bescherming tegen verandering, 
het wil het stamgevoel, het tribale denken in stand 
houden – in de hoop dat zo de boze krachten van de 
buitenwereld kunnen worden tegenhouden. In mijn 
’Vierde Burgermanifest’ heb ik dat ’de schuilkelder’ 
genoemd.

Dit gesloten, tribale denken is een gevaar voor het 
individu, een gevaar voor de open samenleving. 
Vooral omdat ze mensen eenzijdig bekijkt, mensen in 
een hokje stopt. Mensen zouden wezens zijn met een 
enkelvoudige identiteit. Eendimensionaal. Welnu, de 
geschiedenis leert ons dat zo’n enge benadering 
uiteindelijk altijd de oorzaak is van elke 
segregatie in de samenleving, van elke oorlog, elk 
onrecht, elk conflict.

Meervoudige identiteit

Zo’n eendimensionale benadering van identiteit is 
niet alleen gevaarlijk, ze is bovendien onjuist. Dat 
heeft Amartya Sen in zijn laatste boek ’Identity and 
Violence’ briljant beargumenteerd. Hij schrijft: „In 
sommige versies van het communitaristisch denken 
gaat men ervan uit dat iemands identificatie met 
zijn gemeenschap de voornaamste, dominante en soms 
zelf enig significante identiteit is.” Dat is 
onjuist omdat „onze culturele gewoontes en 
overtuigingen ons wel kunnen beïnvloeden, maar nooit 
volledig determineren”. Mensen hebben een 
meervoudige identiteit. Afhankelijk van het 
onderwerp, identificeer je je met andere mensen, met 
een andere groep. Iemands achtergrond is nooit 
allesbepalend. Mensen hebben een eigen keuze. Ze 
zijn vrij om zelf te kiezen wat ze belangrijk vinden 
en wie ze willen zijn. Het is dus niet alleen je 
afkomst, maar vooral je toekomst die belangrijk is. 
Het zijn de keuzes die je maakt.

Wil dit zeggen dat groepsgevoelens per definitie 
slecht zijn? Dat een zekere nationale of Europese 
trots moet worden verbannen? Nee, maar deze 
projecten mogen nooit ten koste gaan van het 
individu, van de individuele keuze. Dit moeilijke 
evenwicht is nog het best verwoord door Isaiah 
Berlin in zijn essay ’Two concepts of liberty’. 
Berlin onderscheidt daarin positieve en negatieve 
vrijheid. Positieve vrijheid omschrijft hij als de 
vrijheid van mensen om in projecten te stappen, om 
engagementen aan te gaan, om te samenleving uit te 
bouwen. Maar hij waarschuwt ook voor de grenzen 
daarvan, voor het gevaar van maatschappelijke 
projecten. Vandaar de noodzaak van de ’negatieve 
vrijheid’. Met deze wat ongelukkige term bedoelt hij 
de rechten van het individu. Die moeten volgens 
Berlin altijd vooropstaan. Alleen zo waken we erover 
dat een open samenleving niet gesloten wordt.

Dat is ook de kern van het liberalisme. Beweren dat 
liberalen tegen groepsverbanden zijn, tegen 
verenigingen of gezinnen is karikaturaal. Smalend 
hoor je zeggen dat het liberalisme staat voor een 
atomistische maatschappij waar ieder mens op zijn 
eigen egoïstisch eiland zou leven. Hoor je beweren 
dat te veel vrijheid mensen stuurloos zou maken. Dat 
mensen de groep, de staat of de natie nodig hebben 
om hun leven richting te geven.

Ik vind dergelijke beweringen gevaarlijk. Ze sporen 
immers met de denkbeelden van de profeten van de 
gesloten samenleving. Gewild of ongewild, bewust of 
onbewust. Ze onderschatten de kracht van mensen. Ze 
ontkennen dat alleen vrije mensen verantwoordelijke 
mensen worden. En dat is gevaarlijk. Want voor we 
het goed en wel beseffen glijden we af, weg van de 
open samenleving. Het is een sluimerend proces, dat 
nog het best werd beschreven door Sebastian Haffner 
in zijn boek ’Het verhaal van een Duitser’ over zijn 
leven in het interbellum. Hij schrijft: „Met 
honderdduizenden tegelijk werden in maart 1933 
mensen die tot dan toe tegen de nazi’s waren 
geweest, opeens lid van de nazipartij. De 
beweegredenen waren verschillend, en dikwijls was 
het een kluwen van redenen. Hoe lang je echter ook 
zoekt, je zult er niet één sterk, steekhoudende, 
verdedigbare en positieve onder vinden, niet één 
waarmee voor de dag gekomen kan worden. [*] Dat laat 
nog altijd de vraag open waarom niet geheel spontaan 
zo nu en dan een enkeling zich verhief en zich 
verzette, zo niet tegen alles, dan toch wellicht 
tegen het een of andere specifieke onrecht? Dat werd 
nu precies belemmerd door het doorlopende mechanisme 
van het dagelijkse leven. Hoe anders zouden 
waarschijnlijk revoluties verlopen, hoe anders zou 
de geschiedenis verlopen, als de mensen nu nog, 
zoals wellicht in het oude Athene, op zichzelf 
staande wezens met een relatie tot het geheel waren 
geweest en niet zo hopeloos opgeslokt door hun werk 
en hun planning?”

Kritiek bevorderen

Wij kunnen het sluipende proces dat van elke open 
samenleving een gesloten samenleving dreigt te 
maken, tegenhouden. Dat is zelfs niet eens zo 
moeilijk. Popper wijst de weg. We moeten vóór alles 
de kritische methode gebruiken. Kritiek niet alleen 
toelaten, maar zelfs bevorderen. We moeten de mens 
als een vrij en verantwoordelijk wezen beschouwen. 
We moeten de vrije keuze vrijwaren, het individu 
boven de groep stellen. We moeten daartoe niet 
wachten op de staat, maar uitsluitend onszelf 
engageren. En we moeten af en toe een boek lezen, 
een boek zoals ’De open samenleving en haar vijanden’.

Guy Verhofstadt is premier van België. Deze tekst 
sprak hij onlangs uit bij de presentatie van de 
eerste integrale Nederlandse vertaling van Karl 
Poppers standaardwerk ’De open samenleving en haar 
vijanden’ (Lemniscaat, Rotterdam. ISBN 
9789056379179, 940 blz., euro 59,95).

Karl Raimund Popper werd in 1902 geboren te Wenen, 
waar hij opgroeide in een liberaal joods milieu. In 
zijn jeugd was hij het communisme toegedaan – een 
ideologie die hij later verre van zich zou werpen. 
In 1935 vestigde Popper in één klap zijn naam met 
’Logik der Forschung’, waarin hij zijn beroemde 
falsificatietheorie uiteenzette. Twee jaar later 
verruilde hij Oostenrijk voor Nieuw-Zeeland vanwege 
de groeiende nazi-dreiging.

Poppers standaardwerk ’De open samenleving’ – nu 
voor het eerst integraal in het Nederlands vertaald 
– verscheen in 1945. Een jaar later emigreerde hij 
naar Groot-Brittannië, waar hij tot aan zijn dood in 
1994 zou blijven wonen.

Sir Karl Popper wordt beschouwd als een van de 
belangrijkste en invloedrijkste denker van de 
twintigste eeuw. In Nederland was bijvoorbeeld de 
schrijver en slavist Karel van het Reve (1921-1999) 
een bewonderaar van diens denken.
"

Maar het verklaart niet waarom Guy kiest voor het 
liberalisme, en Marc-alexander voor indeterminisme.

Of een VDD die kiest voor religieus liberalisme ...

Henk Elegeert

**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list