Nog maar eens de WAOkeuringen, bijbehorendverzoekschrift

Ger gmw.arts at HOME.NL
Sat May 6 10:28:12 CEST 2006


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

----- Original Message -----
From: "Ger" <gmw.arts at home.nl>
To: "D'66-lijst" <D66 at nic.surfnet.nl>
Sent: Saturday, May 06, 2006 10:10 AM
Subject: Nog maar eens de WAOkeuringen, er komt wat aan


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

Heropening verzocht van de hoger beroepszaak over het CBBS-keuringssysteem!
Wijchen, 24 april 2006

Hieronder het verzoekschrift van de Groot Heupner.
----------------------------------------------------------------------------------

Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA UTRECHT



   Wijchen, 20 april 2006


Betreft:            HERZIENINGSVERZOEK ex artikel 8:88 Awb inzake
Uw kenmerk:   03/2859 WAO R010 94
Ons kenmerk:  1443/KLI.9/LdeGH/10.04.06

Geachte Raad,

Met de uitspraak van 09 november 2004 onder nummer 03/2859 heeft uw Raad het
hoger beroep ingesteld in opdracht van en namens de heer XXXXX (hierna te
noemen appellant) tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda van 06 mei 2003,
ongegrond verklaard.

Een uiterst belangrijk onderwerp van dat geding was het Claimbeoordelings-
en Borgingssysteem (hierna te noemen CBBS) van het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (hierna te noemen gedaagde). Van dit systeem
concludeerde uw Raad dat het in beginsel aanvaardbaar geacht werd/wordt als
hulpmiddel om de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant vast te
mogen/kunnen stellen, behoudens enkele aanpassingen aangaande de
transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van welke gebreken
gedaagde tot 01 juli 2005 de tijd werd gegund deze te herstellen en dat
besluiten tot die tijd onder bepaalde nadere voorwaarden de rechterlijke
toets zouden kunnen doorstaan. Van onvoldoende transparantie,
verifieerbaarheid en toetsbaarheid was volgens uw Raad in appellantes geval
geen sprake en de uitspraak van de rechtbank Breda werd derhalve bevestigd.

Niet onbenoemd wil appellant laten dat uw Raad in die uitspraak aangaf
dat -gewezen op de hiervoor aangehaalde gebreken - het niet zo is dat zulks
betekent dat er niet nog meer gebreken aan het CBBS systeem zouden kunnen
kleven.





Ontwikkelingen na de uitspraak van 09 november 2004:

Sedert de datum van uw uitspraak hebben zich ontwikkelingen voorgedaan, die
er ondubbelzinnig op wijzen, dat uw Raad niet voorzien is geweest van alle
feiten die bij gedaagde wel bekend waren, echter bij appellant en uw Raad
niet.

In januari 2005 werd gemachtigde van appellant benaderd door de heer
drs. E.A.M. Broeyer, (ex freelance arbeidsdeskundig analist die in de
periode 2001/2002 heeft gewerkt op de afdeling Operationele Arbeidsanalyse,
OAA van gedaagde en betrokken is geweest bij de ontwikkeling van het
CBBS-systeem). Tijdens de contacten die daarna volgden overlegde de heer
Broeyer het interne rapport "FML, VA versus input ADA" opgesteld door de
heren XXXXX en XXXXX van januari 2003. Uit de contacten met de heer Broeyer
werd duidelijk dat er bij de implementatie van het CBBS systeem op de
afdeling OAA het nodige was misgegaan en dat het management de nodige
noodmaatregelen heeft moeten nemen om het systeem ingaande 01 januari 2002
operationeel te laten zijn.

De feiten die bij de heer Broeyer bekend waren zijn aanleiding geweest om te
starten met het indienen van verzoeken tot toezending van met name genoemde
documenten in het kader van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) bij de
afdeling OAA van het UWV te Amsterdam, hierna te noemen gedaagde (zie
bijlagen).

Duidelijk werd dat de documenten die door gedaagde in het kader van de WOB
werden overlegd, informatie bevatte die van belang was voor alle
arbeids-ongeschikten in Nederland.
Het is hierom dat besloten werd tot oprichting van de "Stichting tot
Bescherming van Arbeidsongeschikten" met als doel de politiek kennis te
laten nemen van de inhoudelijke werking van het CBBS-systeem en de gevolgen
daarvan.
Dit is op 08 september 2005 gerealiseerd middels publicatie en aanbieding
aan de leden van de Tweede Kamer van het rapport "CBBS een black box"
(hierna te noemen het rapport).

Om het rapport te kunnen publiceren was tijd nodig die gebruikt werd voor de
bestudering en selectie van de ontvangen stukken. Ook werden er contacten
gelegd met diverse functionarissen om onze analyse van de documenten te
toetsen. Ook was de tijd nodig om zaken te laten bezinken om tot een
zorgvuldig oordeel te kunnen komen, waarbij de ontvangen documenten in het
kader van de WOB afgezet moesten worden tegen het interne rapport van de
heren XXXXX en XXXXX.

De tijd en de ontwikkelingen gedurende die tijd waren derhalve leidend om te
komen tot dit herzieningsverzoek. Eerst op 31 oktober 2005 werd er door de
minister gereageerd op het rapport en tijdens een zitting op 02 november
2005 werd door de Rechtbank Amsterdam in een beroepsprocedure aangaande de
WAO van een cliënt van gemachtigde van appellant het rapport spontaan
opgevraagd en werd er een nieuwe zitting gepland die uiteindelijk op 10
februari 2006 werd gehouden. Duidelijk werd hiermee dat men binnen de
rechtelijke macht geïnteresseerd was in het rapport.

De reactie van de minister:

Ten behoeve van het rapport heeft de minister van Sociale Zaken, de heer
A.J. de Geus, schriftelijk zijn antwoorden gezonden aan de voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten Generaal. Appellant verwijst u naar het hierbij
gevoegde afschrift van dit schrijven van 28 oktober 2005.

Hieronder een aantal van zijn reacties:

De minister gaat niet in op het interne rapport van de heren XXXXX en  XXXXX
van januari 2003 "FML, VA versus input ADA".

Dat er geen herenquêtes in 2001 en later zijn gehouden wordt bevestigd door
de arbeidsdeskundige Van Putten van het UWV (zie CBBS nieuws) en een
plausibele verklaring dat de weergave van XXXXX onjuist is wordt door de
minister niet gegeven.

Op de stelling dat het twijfelachtig is voor uitslagen van keuringen als men
werkt met zelf bedachte waardes van de belastingen in de geduide functies
reageert de minister niet (zie verslag AD XXXXX).

Zitting bij de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2006:

Tijdens deze zitting, waar het rapport onderwerp van geding was geworden,
heeft de heer drs. E.A.M. Broeyer onder ede verklaard dat het onmogelijk is
om de 28 items van het FIS van achter het bureau te vertalen (lees
transponeren) naar 55 posities in het CBBS en dat gedaagde om alle functies
te onderzoeken (lees herenqueteren) vier jaar nodig zou hebben (zie bijlage,
het procesverbaal van de zitting bij de rechtbank Amsterdam). De onder ede
afgelegde verklaring van de heer Broeyer is door gedaagde noch met afdoende
middelen weerlegd noch ontkend.

Appellant moet vaststellen dat gedaagde nooit spontaan is overgegaan tot
inbreng van de stukken die behoren  - als bijlage - bij het rapport, waaruit
de hiervoor aangehaalde feiten blijken, terwijl gedaagde wist dat deze
stukken een zodanige informatie inhielden dat zij van wezenlijk belang waren
voor uw Raad ten behoeve van uw principieel oordeel over het
CBBS-keuringssysteem en dus ook over de hoogte van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant.

Appellant meent dat gedaagde tot driemaal toe (zelfs eenmaal via de
minister)  de kans heeft gehad belangrijke conclusies neergelegd in het
rapport te weerleggen en dat gedaagde daarvan geen gebruik heeft gemaakt.

Appellant gaat er derhalve van uit dat hierdoor vast is komen te staan dat
belangrijke conclusies in het rapport niet weerlegd zijn en dus zijn
bevestigd en dat onder andere de echtheid van het rapport van de heren XXXXX
en XXXXX van de zijde van formele partijen is bevestigd.
De feiten:

Uit de documenten behorend als bijlage bij het rapport blijkt in ieder geval
ondubbelzinnig het volgende:

De waardes ingevoerd in het computersysteem van gedaagde verband houdend met
de belastingen in de aan appellant voorgehouden voorbeeldfuncties, zijn niet
in de praktijk gemeten en geconstateerd maar van achter het bureau bedacht.
Dit wist gedaagde dan wel diens gemachtigde reeds vanaf 09 april 2001 (zie
bijlage 10 bij het rapport).
Interne functionarissen -arbeidsdeskundig analisten-  van de afdeling OAA,
constateerden reeds in januari 2003 dat diverse belastingitems in de geduide
functies, waarop ook appellant beperkt is geacht, door de verzekeringsarts,
computertechnisch maar deels matchen met elkaar (zie bijlage 14 bij het
rapport).
In de periode dat appellant beoordeeld is door gedaagde was, nagenoeg het
gehele functiebestand niet, geherenquêteerd binnen de door uw Raad in de
jurisprudentie neergelegde periode van 1,5 jaar. Het is dus alleszins
aannemelijk dat de aan appellant voorgehouden functies daaronder vallen (zie
hoofdstuk VI van het rapport).
Op 04 april 2002 (kort na de implementatie van het CBBS) werd door interne
functionarissen van het UWV een brandbrief aan de hoofddirectie gezonden,
waarin wordt gesteld, dat het CBBS een onvoldragen systeem is, dat veel
technische en vakinhoudelijke fouten bevat die bij het proefdraaien naar
voren hadden moeten komen en niet zoals bleek in de praktijk. Door een
normaalwaarde als ijkpunt van de arbeidsongeschikt-heidsbeoordeling te
kiezen, wordt het de arbeidsdeskundige bemoeilijkt te beoordelen of de
verzekerde geschikt is voor maatgevende of voor andere arbeid (bijlage 17
van het rapport).

Motivatie om te komen tot het verzoek om herziening van uw uitspraak van 09
november 2004:

Zoals al eerder aangegeven zijn het tijdsverloop en de ontwikkelingen na 09
november 2004 in deze in het bijzonder bepalend alsmede de reacties van de
minister en gedaagde.

In eerste instantie is het zelfs de minister die op het politieke podium
onder andere niet heeft ontkend, dat de waardes in de functies die worden
gebruikt om de restverdiencapaciteit van appellant te bepalen van achter het
bureau zijn bedacht en niet in de praktijk bij de werkgevers zijn
geconstateerd/gemeten. Vervolgens heeft gedaagde in het juridische domein
vanwege het verzoek van de Rechtbank Amsterdam de gelegenheid gekregen
laatstelijk op 28 maart 2006 (als zulks al zo zou kunnen worden opgevat) om
zo mogelijk middels aantoonbare gegevens aannemelijk te maken, bewijzen is
hierbij volgens appellant eerder aan de orde, gezien de onder ede afgelegde
verklaringen van de heer Broeyer, dat de beweringen in die zaak gedaan met
betrekking tot het CBBS-systeem, voor onjuist moeten worden gehouden. Dit is
niet gebeurd.

Artikel 8:88 van de Algemene wet Bestuursrecht:

Appellant constateert derhalve dat de hiervoor aangehaalde feiten, welke
feiten neergelegd in het rapport en de bijlagen vaststaan, terwijl deze
feiten hebben plaatsgevonden vóór 09 november 2004 de datum van de uitspraak
van uw Raad, bij appellant (de indiener van dit verzoekschrift) eveneens
vóór de datum van de uitspraak van uw Raad niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Appellant meent, dat deze feiten,
als zij bij uw Raad eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak
zouden hebben kunnen / moeten leiden. Het is hierom dat appellant uw Raad
eerbiedig verzoekt tot herziening van de uitspraak van 09 november 2004 over
te gaan (een machtiging hiervoor treft u bijgaand aan).

Verzoek tot ontvankelijkheid:

Appellant verzoekt uw Raad om hem ontvankelijk te verklaren in zijn
herzieningsverzoek aangaande de inmiddels onherroepelijk geworden uitspraak
van 09 november 2004 en deze uitspraak op grond van de volgende gronden te
heroverwegen.

Gronden van heroverweging:

Eerste grond

Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn uitkering niet met een
dergelijk keuringssysteem als het CBBS kan en mag worden vastgesteld. Uit de
hierbij aan uw Raad overlegde documenten blijkt dat de metingen die
verweerder verricht met de door de verzekeringsarts ten behoeve van
appellant vastgestelde beperkingen kunnen leiden dan wel leiden tot een
uitslag die onbetrouwbaar moet worden geacht. Appellant vindt steun voor
zijn stelling in het hiervoor genoemde interne rapport van januari 2003 van
de heren XXXXX en XXXXX. Appellant acht het gebruik van het CBBS als
hulpmiddel voor de bepaling van de hoogte van zijn WAO-uitkering in strijd
met het vertrouwensbeginsel, redelijkheids-beginsel en het
zorgvuldigheidsbeginsel. Het CBBS-keuringssyssteem kan en mag niet gebruikt
worden om zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering vast te stellen en zal
strijdig met de wet moeten worden verklaard.

Tweede grond

Appellant stelt zich op het standpunt dat de ten behoeve van zijn
arbeidsongeschiktheidsschatting geduide functies niet dan wel niet tijdig
zijn geherenquêteerd en volgens vaste jurisprudentie derhalve niet bij de
schatting mogen worden betrokken. Appellant acht dit feit in strijd met het
vertrouwensbeginsel, redelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Appellant acht zich gesteund in zijn stelling door hetgeen hierover wordt
vermeld in het rapport, in het bijzonder in hoofdstuk 6.

De getuigenverklaring van de heer drs. E.A.M. Broeyer moge hiertoe als
bewijs dienen. De heer drs. E.A.M. Broeyer heeft verklaard dat 16
arbeidsdeskundig analisten belast waren met het converteren van de functies
van het FIS naar het CBBS en dat het vanwege de veranderde belastingswaarden
onmogelijk is om de belasting te bepalen zonder bedrijfsbezoek. Een
arbeidsdeskundig analist kan ongeveer 180 functies per jaar enquêteren. Met
de aanwezige mankracht op de afdeling OAA konden derhalve 2900 functies per
jaar worden geherenquêteerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het
derhalve onmogelijk is om alle functies op zorgvuldige wijze te
(her)enquêteren. Gedaagde heeft deze getuigenverklaring van de heer Broeyer
op de zitting van 10 februari 2006 niet weerlegd en appellant stelt dan ook
dat niet door gedaagde bewezen is dat nu juist de voor hem geschikt geachte
functies wel op zorgvuldige wijze zouden zijn ge(her)enquêteerd.

De verklaring van XXXXX, die de werkplek van de koekjesinpakker nabootste
achter zijn eigen bureau, geeft ook een bewijs van het niet zorgvuldig
enquêteren van functies in de betreffende periode, de periode dat appellant
gekeurd is (1e helft 2002).

Ten slotte wenst appellant nog op te merken dat gedaagde van de komst van
getuige drs. E.A.M. Broeyer ter zitting van 10 februari 2006 bij de
Rechtbank Amsterdam en van de behandeling van het rapport op de hoogte was.
Desondanks stelt gedaagde zich op het standpunt dat de behandelde gronden
buiten het aandachtsgebied of buiten de omvang van het geschil vallen en
heeft gedaagde inhoudelijk (ook niet na de zitting van 10 februari, zie
reactie van 23 maart 2006) niet gereageerd op de in die procedure ingenomen
stellingen.

Derde grond

Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn
arbeidsongeschiktheidsuitkering is vastgesteld onder andere aan de hand van
waardes in de geduide functies die in de praktijk niet bestaan. Appellant
acht zich in zijn standpunt gesterkt door hetgeen is weergegeven in
hoofdstuk 7 van het rapport. Appellant acht dit feit in strijd met het
vertrouwensbeginsel, redelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel en
in strijd met de wet.

Vierde grond

Appellant heeft kennis genomen van het interne rapport van de
arbeidsdeskundig analisten de heren XXXXX en XXXXX, werkzaam op de afdeling
OAA op welke afdeling het CBBS keuringssysteem is ontwikkeld.

Appellant constateert dat hij ten aanzien van een niet onbelangrijk aantal
beperkingen onder de hoofdstukken dynamisch handelen en statische houdingen
vanaf  het item reiken op zeer veel punten van deze hoofdstukken beperkt is.
Uit het hiervoor aangehaalde interne rapport blijkt dat er vanaf het item
reiken maar liefst 14 items maar deels matchen. De onderzoekers menen met
hun rapport op die onderdelen (items) dat de beperkingen vastgesteld door de
verzekeringsarts maar voor een deel kunnen worden gemeten met de belastingen
op die onderdelen (items) die de arbeidsdeskundig analist bij de diverse
werkgevers op de werkvloer heeft geconstateerd, gemeten en vastgesteld (als
dat al zou zijn gebeurd).

Appellant meent dat hij als gevolg hiervan er niet op kan vertrouwen dat de
geduide functies op de onderdelen frequent zware lasten hanteren tijdens
werk, zitten, zitten tijdens werk, staan en staan tijdens werk geschikt zijn
voor hem en bij de schatting kunnen dan wel mogen worden betrokken. Van
enige motivatie van de arbeidsdeskundige dan wel bezwaararbeidsdeskundige
dat de geduide functies omwege hiervan (de gedeeltelijke matching) toch
geschikt kunnen worden geacht is appellant niet gebleken.

Appellant meent, dat als de arbeidsdeskundige (in casu de AD en de BAD) in
het werkveld al enige motivatie kan geven waarom in het bijzonder de geduide
functies op de hiervoor aangehaalde onderdelen dan toch nog geschikt zijn
voor appellant, deze motivatie nooit betrouwbaar kan zijn, omdat de
betreffende arbeidsdeskundige geen weet heeft van het feit, dat op de
hiervoor diverse aangegeven items maar een gedeeltelijke match plaatsvindt.

Vijfde grond

Het CBBS is een uitermate complex en ingewikkeld systeem, zelfs zodanig dat
zelfs deskundigen werkzaam op het gebied van
arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen, de uitkomsten van de geautomatiseerde
metingen nooit helemaal zuiver kunnen toetsen, terwijl de beoordeling door
de rechtzoekende van de juistheid van deze beoordeling (hoogst
waarschijnlijk) alleen maar met inroepen van kostbare expertise kan
gebeuren. Een dergelijk systeem is onbruikbaar om de hoogte van
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vast te stellen.

In geval van appellant dienen volgens appellant de kosten die door de
Stichting  gemaakt zijn ten behoeve van de realisatie van het rapport, welk
rapport dient als basis van de aangevoerde gronden in zijn zaak, ter hoogte
van ? 24.248,54 exclusief BTW, als kosten te worden aangemerkt ten behoeve
van het inroepen van zeer gespecialiseerde expertise.

Het moet derhalve als buiten proportioneel worden beschouwd  als in onze
rechtstaat enorme sommen geld moeten worden geïnvesteerd om besluiten van de
eigen overheid, wier functioneren bekostigd wordt uit de door de
rechtzoekende burger ingebrachte belastinggelden c.q. premies, welke
besluiten volgens die burger hoogst waarschijnlijk niet juist zijn, getoetst
moeten worden door de ten dienste van de rechtsstaat aangewezen rechters
terwijl die burger vervolgens moet constateren dat diezelfde rechters hoogst
waarschijnlijk zelf ook niet die expertise in huis hebben om het
voorliggende besluit op juistheid te beoordelen.

Zesde grond

Met de brief van 04 april 2002 wordt door interne functionarissen die
gespecialiseerd zijn in het beoordelen van arbeidsongeschiktheid aangegeven
dat zij geen betrouwbare beoordelingen kunnen verrichten met het CBBS
keuringssyteem. Zij zijn van mening, dat het een onvoldragen systeem is en
behept is met technische en vakinhoudelijke fouten die door hen in de
praktijk zijn geconstateerd. Zij menen dat het ijkpunt van de
arbeidsongeschiktheids-beoordeling "de normaalwaarde" in de praktijk niet
bestaat en weinig acceptatie en herkenning krijgt van de verzekerden.
Vaktechnisch bemoeilijkt de normaalwaarde het de arbeidsdeskundige bij de
beoordeling of een verzekerde geschikt is voor de maatgevende of voor andere
arbeid bij een werkgever.
De functionarissen verzoeken de hoofddirectie uiteindelijk het CBBS-systeem
niet definitief te implementeren en te heroverwegen.

Appellant stelt zich op het standpunt, dat hij er derhalve niet op heeft
kunnen vertrouwen dat zijn arbeidsongeschiktheidsbeoordeling correct heeft
plaatsgevonden. Appellant meent hierin gesterkt te zijn door de inhoud van
de brandbrief van 04 april 2002 en acht zijn standpunt meer dan redelijk nu
zelfs blijkt dat interne functionarissen destijds twijfelden aan de uitslag
van de eigen beoordelingen. Deze twijfel acht appellant meer dan logisch,
aangezien deze arbeidsdeskundigen in het werkveld naar moet worden
aangenomen, geen weet hebben gehad van onder andere de gedeeltelijke
matching op diverse items, vanaf het item reiken zoals gesteld in het
rapport van de heren XXXXX en XXXXX. Gedaagde heeft volgens appellant
uiterst strijdig gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
door een onvoldragen keuringssysteem te implementeren waarbij de kansen van
fouten maken bewust willens en wetens werd genegeerd.

Vorderingen:

De bepaling van de hoogte van appellantes arbeidsongeschiktheidsuitkering
met het CBBS systeem zoals het thans volgens de Stichting en eigen
functionarissen werkzaam bij gedaagde werkt moet dus in zijn individuele
geval primair onaanvaardbaar worden geacht (zowel op basis vanwege schending
van de wet als omwege van de inhoudelijke werking van het systeem zelf)
waardoor gesteld kan worden dat het CBBS-systeem, ondanks de eerdere
uitspraak van uw Raad hierover, waarbij uw Raad niet over de thans
ingebrachte documenten heeft beschikt, maar wel in de uitspraak van 09
november 2004 heeft aangegeven dat er mogelijk nog meer onvolkomenheden aan
het CBBS-systeem kleven, thans alsnog als niet aanvaardbaar hulpmiddel voor
de bepaling van appellant zijn  arbeidsongeschiktheid dient te worden
aangemerkt.

Subsidiair dient iedere motivering als onmogelijk te worden beschouwd en dus
onbetrouwbaar en hierdoor dient het CBBS systeem, wellicht nog net
aanvaardbaar, toch als onbruikbaar te worden gekwalificeerd.

Meer subsidiair dient het systeem als onbruikbaar te worden beschouwd
aangezien de rechtzoekende (dus ook appellant) buiten proportionele kosten
moet maken om besluiten van gedaagde afgegeven op basis van dit CBBS-systeem
te bestrijden.

Nog meer subsidiair zal gedaagde het systeem alsnog op diverse vitale
onderdelen moeten aanpassen alvorens het als aanvaardbaar hulpmiddel kan
dienen om arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vast te stellen, waarbij de
rechtsgevolgen van appellantes besluit niet in stand kunnen blijven.

Appellant verzoekt uw Raad dan ook met verwijzing naar het rapport, welk
rapport door zowel de minister als gedaagde driemaal op vitale onderdelen
niet is bekritiseerd dan wel weerlegd, hiermee bij de totstandkoming van uw
uitspraak rekening te houden, alle feiten uit dat rapport als gronden van
dit herzieningsverzoek aan te merken en het CBBS systeem of alsnog niet
aanvaardbaar als hulpmiddel te beschouwen of op de manier waarop het thans
is ingericht ongeacht welke motivatie als onbruikbaar te kwalificeren
alsmede onbruikbaar vanwege het ten onrechte maken van buiten proportionele
kosten voor de rechtzoekende of gedaagde op te dragen het alsnog verder aan
te passen.

Gezien het hiervoor gestelde moet geconcludeerd worden, dat de grondslag
voor het bestreden besluit is komen te vervallen. Namelijk de
verzekeringsgeneeskundige alsmede de arbeidsdeskundige beoordeling is niet
voldoende zorgvuldig uitgevoerd, omdat een niet aanvaardbaar, onbruikbaar of
niet voldoende aangepast dan wel onwettig systeem is gebruikt.

Aan het bestreden besluit kleven zorgvuldigheidsgebreken waardoor in strijd
is gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Gezien het vorenstaande verzoekt appellant uw Raad het CBBS-systeem primair
als onaanvaardbaar hulpmiddel te beschouwen en subsidiair weliswaar als
aanvaardbaar maar onbruikbaar voor het bepalen van appellantes
arbeidsongeschiktheidsuitkering en meer subsidiair als leidend tot het maken
van buiten proportionele kosten voor de rechtzoekende en nog meer subsidiair
als nog niet voldoende aangepast en het hoger beroep na herziening van uw
eerdere uitspraak alsnog gegrond te verklaren en de uitspraak van de
Rechtbank Breda van 06 mei 2003 alsmede de beslissing op bezwaar van 16
augustus 2002 alsnog te vernietigen.

Versnelde behandeling:

Gezien de reikwijdte van uw eventuele nieuwe uitspraak die mogelijk
betrekking zal hebben op vele duizenden arbeidsongeschikten verzoekt
appellant uw Raad beleefd en eerbiedig toepassing te geven aan artikel 8:52
van de Awb en zijn zaak versnelt te behandelen. Hierbij wenst ondergetekende
u te verzoeken rekening te houden met zijn afwezigheid tijdens vakantie te
weten week 30,31 en 32 en van 19 t/m 26 mei aanstaande.

Ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden:

Appellant meent, dat hij nagenoeg alle rechtsgronden tegen de uitspraak van
de rechtbank Breda heeft ingediend, maar kan zich voorstellen dat uw Raad
die ambtshalve wenst aan te vullen en verzoekt uw Raad daarom beleefd zo
nodig zulks te doen. Tevens houdt appellant zich het recht voor om nadere
gronden (zo mogelijk na ontvankelijk verklaring) tijdig bij uw Raad in te
dienen, dan wel nadere documenten tijdig te overleggen zo nodig met een
beroep op artikel 8:19 van de Awb.

Vergoeding van de kosten van rechtsbijstand:

Appellant is van mening, dat het besluit van 16 augustus 2002 onjuist is en
in strijd is met de wet en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
op de hiervoor aangehaalde gronden en appellant heeft om dit besluit te
moeten bestrijden rechtskundige hulp in moeten roepen waarin door
ondergetekende is voorzien.

Als gevolg van het onrechtmatig genomen besluit heeft hij daarom schade
geleden in de vorm van de kosten van deze rechtsbijstand, te weten het
honorarium van gemachtigde, ondergetekende.

Appellant meent dat gedaagde willens en wetens tegen beter weten in met een
keuringssysteem is gaan werken (en door is blijven werken) waarvan het van
meet af aan (dan wel in ieder geval vanaf het moment van de ingezonden
brandbrief en het moment dat de heren XXXXX en XXXXX hun intern rapport aan
het management hebben over gelegd) heeft kunnen weten dat de metingen met
een dergelijk systeem tot fouten in de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen
zouden gaan leiden, zodat op grond hiervan appellant meent dat hij voor
vergoeding van de integrale proceskosten in aanmerking dient te worden
gebracht.

Deze kosten zijn thans tot op heden begroot op XXXXX exclusief BTW zijnde de
kosten van rechtsbijstand en XXXXX exclusief BTW voor het opstellen van het
rapport.

Appellant verzoekt uw Raad daarom primair verweerder te veroordelen in de
integrale proceskosten en de kosten van het rapport dat thans wordt
ingebracht en noodzakelijk was om aan te tonen dat er sprake is van nieuwe
feiten die niet spontaan door gedaagde zijn ingebracht in de eerdere
procedure en subsidiair in de proceskosten zoals gesteld in artikel 8:75 van
de Awb, waarbij appellant uw Raad beleefd verzoekt het gewicht van deze zaak
als zeer zwaar aan te merken.

Tevens verzoekt appellant uw Raad verweerder te veroordelen tot betaling van
de wettelijke rente over de nog na te betalen bedragen vanaf datum
herziening uitkering.



Hoogachtend, namens appellant,




L.A.M. de Groot Heupner
Adviseur Sociale Zekerheid




Bijlagen:                 Uitspraak Centrale Raad van Beroep d.d. 9 november
2004
                            Rapport "CBBS een black box!" (inclusief
bijlagen) d.d.
                            9 september 2006
     Brief minister de Geus aan Tweede Kamer zijnde reactie op    rapport
"CBBS een black box!" d.d. 28 oktober 2005
     Beroepsschrift aan Rechtbank Amsterdam d.d. 9 november 2005
     Brief UWV naar aanleiding van rapport d.d. 15 december 2005
     Beslissing Rechtbank Amsterdam d.d. 19 december 2005
     Aanvullende rapportage UWV Amsterdam d.d. 3 februari 2006
     Pleitnota van gedaagde 10 februari 2006
     Beslissing Rechtbank Amsterdam en proces verbaal d.d. 23 februari 2006
     Arbeidsdeskundige rapportage d.d. 23 maart 2006
     Machtiging 14 april 2006









**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list