[D66] Landbouw, Industrie en de Structurele Ontsporing van de Mens (2)

René Oudeweg roudeweg at gmail.com
Thu Dec 11 14:43:30 CET 2025



  Landbouw, Industrie en de Structurele Ontsporing van de Mens: Een 
Academische Analyse van Anti-Civilisationaire Denkkaders

  Inleiding

Het klassieke vooruitgangsverhaal—van “primitieve” mobiliteit naar 
agrarische sedentariteit, van landbouw naar complexiteit en van 
industrie naar technologische verlichting—heeft in de moderne tijd bijna 
mythische proporties aangenomen. Toch groeit de academische twijfel over 
de houdbaarheid van dit narratief. Anti-civilisationaire denkers, 
waaronder John Zerzan, Pierre Clastres, James C. Scott, en in bredere 
zin antropologen zoals Marshall Sahlins en Richard Lee, stellen dat deze 
ontwikkeling eerder een degradatie dan een vooruitgang vormt. Volgens 
hen begon met de landbouw een structurele verschuiving richting 
hiërarchie, extensieve arbeid, ecologische extractie, en psychologische 
vervreemding.

Dit essay onderzoekt de intellectualiteit, historiciteit en 
antropologische onderbouwing van deze anti-civ these. Er wordt 
gebruikgemaakt van literatuur uit antropologie, filosofie, ecologie en 
politieke theorie om een diepgravende, systematische reconstructie te 
bieden van het argument dat de mens met landbouw en industrie een 
fundamenteel verkeerde evolutionaire en culturele afslag heeft genomen.

---

  1. De “oorspronkelijke overvloed”: de antropologische rehabilitatie 
van jager-verzamelaarssamenlevingen

  1.1 Marshall Sahlins en de kritiek op het schaarstemodel

In *Stone Age Economics* stelde Marshall Sahlins dat jager-verzamelaars 
niet de “arme prehistorische mens” waren waar de westerse 
verlichtingsmythe hen toe reduceerde, maar leden van “de oorspronkelijke 
overvloedssamenleving”[1]. Sahlins’ argument is tweeledig:

1. jager-verzamelaars hadden relatief weinig arbeidstijd nodig om 
voedsel te verwerven (gemiddeld 3–5 uur per dag),
2. hun behoeften waren intentioneel beperkt, waardoor materiële 
schaarste geen overheersende economische factor was.

Dit beeld werd bevestigd door Richard Lee's langdurige veldwerk onder de 
!Kung San in de Kalahari[2], die aantoonde dat deze samenlevingen:

* hoge niveaus van sociale egalitariteit kenden,
* conflicten voornamelijk ritueel of verbaal oplosten,
* en relatief robuust en gezond waren in vergelijking met vroege 
agrarische populaties.

  1.2 Pierre Clastres en het concept van de “maatschappij tegen de staat”

In *La Société contre l'État* stelde Pierre Clastres dat veel 
niet-agrarische gemeenschappen actief politieke en culturele mechanismen 
cultiveerden om de opkomst van hiërarchie te verhinderen[3]. De 
afwezigheid van centrale macht is in deze optiek geen gevolg van 
“ontwikkelingstekort”, maar van bewuste sociale organisatie. Clastres’ 
analyse ondermijnt het idee dat hiërarchische staten een natuurlijke en 
onvermijdelijke uitkomst van menselijke complexiteit zijn.

Anti-civ denkers bouwen voort op deze antropologische inzichten om te 
suggereren dat de menselijke soort evolutionair is afgestemd op 
kleinschalige, egalitaire, autonome en relationele structuren—niet op 
gecentraliseerde, agrarische staten.

---

  2. Landbouw als civilisatorische anomalie

  2.1 De agrarische revolutie als verlies van autonomie en gezondheid

De overgang naar landbouw (circa 10.000 jaar geleden) wordt vanuit 
anti-civ perspectief niet gezien als een technologische triomf, maar als 
een demografische en ecologische valkuil. Archeologisch bewijs toont dat 
vroege landbouwpopulaties te maken kregen met:

* minder gevarieerde en minder voedzame voeding[4],
* sterk toegenomen infectieziekten door nabijheid van dieren[5],
* verminderde lichaamslengte[6],
* en stijgende mortaliteit door arbeidsintensiteit en sociale ongelijkheid.

Deze gegevens staan haaks op de veronderstelling dat landbouw 
automatisch “vooruitgang” betekende.

  2.2 John Zerzan: landbouw, symbolische cultuur en vervreemding

John Zerzan beschouwt landbouw niet louter als een technologische 
innovatie, maar als een symbolische breuklijn. In zijn werken *Future 
Primitive* en *Against Civilization* stelt hij dat landbouw gepaard gaat 
met abstraherende systemen zoals tijdsmeting, numerieke controle, 
eigendomsdenken, en uiteindelijk schrift[7]. Voor Zerzan is dit de 
oorsprong van vervreemding: de mens verliet een directe, 
niet-gemedieerde relatie met de wereld en verving die door symbolische 
structuren die hiërarchie mogelijk maken.

Landbouw is in deze interpretatie de eerste manifestatie van wat later 
zou uitgroeien tot industriële rationaliteit: een wereld waarin 
complexiteit, schaalvergroting en controle de natuurlijke situatie van 
wederkerigheid verdringen.

  2.3 James C. Scott: graan als instrument voor staat en dwang

In *Against the Grain* betoogt James C. Scott dat de eerste staten 
(Mesopotamië, Egypte, China) gebaseerd waren op granen omdat granen:

* uniform zijn,
* makkelijk te meten,
* makkelijk op te slaan,
* en makkelijk te belasten[8].

Volgens Scott was landbouw niet slechts voedselproductie, maar 
infrastructuur voor staatsvorming. Agrarische samenlevingen leidden tot:

* bevolkingsconcentraties die vatbaar waren voor epidemieën,
* nieuwe vormen van arbeidsslavernij,
* en hiërarchische structuren die zich losmaakten van lokale gemeenschappen.

Voor anti-civ denkers bevestigt dit dat landbouw geen organische stap 
was, maar een politieke technologie van dwang.

---

  3. De industriële revolutie als intensivering van de agrarische logica

  3.1 De disciplinering van tijd en lichaam

De industriële revolutie betekende een verdere abstractie van menselijke 
arbeid. Waar landbouw de mens bond aan land en seizoenen, bond industrie 
hem aan de klok, de machine en het loon. Filosofen zoals E.P. Thompson 
hebben beschreven hoe de temporele discipline van fabrieksarbeid een 
radicaal nieuwe vorm van sociale organisatie creëerde[9].

Vanuit anti-civ perspectief is dit niet een stap vooruit, maar een 
nieuwe laag van vervreemdende disciplinering. Arbeid werd een 
verhandelbare entiteit; mensen werden vervangbare componenten in een 
economisch apparaat gericht op groei in plaats van op menselijke maat.

  3.2 Ecologische externaliteiten als structureel kenmerk

De industriële samenleving is gebaseerd op een extractielogica die 
afhankelijk is van:

* fossiele brandstoffen,
* grootschalige ontbossing,
* intensieve landbouwmonoculturen,
* en permanente materiaaleconomische expansie.

Eco-economen zoals Jason Hickel en denkers als Timothy Morton 
waarschuwen dat deze groei geen tijdelijke fase is, maar een structureel 
kenmerk van industriële systemen[10]. De anti-civ analyse stelt dat de 
industrie slechts de onvermijdelijke voortzetting is van de agrarische 
logica van extractie: groter, sneller, globaler.

---

  4. Psychologische en sociale vervreemding

  4.1 De crisis van betekenis

Anti-civ denkers leggen nadruk op de psychologische kosten van 
civilisatie. Hoewel moderne samenlevingen materiële rijkdom bieden, kent 
de hedendaagse wereld:

* hoge niveaus van depressie en burn-out,
* sociale fragmentatie,
* verlies van gemeenschapsstructuren,
* en chronisch gevoel van tijdsarmoede.

Filosofen zoals Byung-Chul Han hebben dit beschreven als de 
“uitputtingsmaatschappij”[11]: een samenleving waarin het individu 
constant onder druk staat tot productiviteit en zelfoptimalisatie.

  4.2 Technologische autonomie en systeemdwang

In theorieën over technologische systemen wordt soms verwezen naar 
*Industrial Society and Its Future* van Ted Kaczynski. Anti-civ auteurs 
gebruiken zijn essay uitsluitend om het argument te bespreken dat 
technologische systemen zich soms autonoom ontwikkelen, onafhankelijk 
van menselijke intenties[12]. Hoewel deze claim controversieel is, 
illustreert zij een breder anti-civ argument: dat industriële 
technologieën neigen naar schaalvergroting en centralisatie die 
menselijke autonomie ondermijnen.

---

  5. Ecologische crisis als bevestiging van de anti-civ diagnose

De hedendaagse ecologische crisis biedt empirische ondersteuning voor 
veel anti-civ argumenten. Klimaatverandering, massale 
biodiversiteitsverlies en bodemdegradatie tonen de structurele 
onhoudbaarheid aan van civilisatie die gericht is op permanente expansie.

Studies binnen Earth System Science identificeren meerdere planetary 
boundaries die reeds overschreden zijn[13]. Deze overschrijding is niet 
toevallig, maar een systemische consequentie van een economie die 
afhankelijk is van groei, extractie en centralisatie—precies de 
structuren die anti-civ denkers toeschrijven aan de agrarische en 
industriële paradigmata.

---

  6. Conclusie

Het anti-civilisationaire denkkader vormt een radicale maar 
intellectueel coherente kritiek op de dominante vooruitgangsmythe. Door 
gebruik te maken van antropologische data, historische analyses en 
ecologische inzichten, tonen anti-civ denkers aan dat landbouw en 
industrie geen neutrale of noodzakelijke stappen waren, maar 
keuzes—keuzes die hebben geleid tot vervreemding, hiërarchie, 
ecologische degradatie en psychologische ontwrichting.

Hoewel anti-civ theorie geen eenvoudige oplossingen biedt—en hoewel 
sommige radicale conclusies in de literatuur begrijpelijkerwijs 
omstreden zijn—heeft deze denktraditie een grote waarde: het opent de 
mogelijkheid om onze civilisatorische koers als contingent, kwetsbaar en 
heroverweegbaar te zien.

In dat opzicht is de anti-civ these niet slechts een kritiek op landbouw 
en industrie, maar een bredere uitnodiging om menselijke samenlevingen 
te herdenken voorbij de vanzelfsprekendheid van groei en extractie. Het 
is een intellectuele provocatie die zowel historisch als ecologisch 
relevant blijft in een tijdperk waarin de planetaire grenzen van 
civilisatie steeds zichtbaarder worden.

---

  Voetnoten

[1] Marshall Sahlins, *Stone Age Economics* (Aldine, 1972).
[2] Richard B. Lee, “What Hunters Do for a Living,” in *Man the Hunter*, 
ed. Lee & DeVore (Aldine, 1968).
[3] Pierre Clastres, *La Société contre l'État* (Éditions de Minuit, 1974).
[4] Mark Cohen, *Paleopathology and the Origins of Agriculture* 
(Academic Press, 1984).
[5] Jared Diamond, “The Worst Mistake in the History of the Human Race,” 
*Discover Magazine* (1987).
[6] Clark Larsen, *Bioarchaeology* (Cambridge University Press, 2015).
[7] John Zerzan, *Future Primitive* (Autonomedia, 1994); idem, *Against 
Civilization* (Feral House, 1999).
[8] James C. Scott, *Against the Grain* (Yale University Press, 2017).
[9] E.P. Thompson, “Time, Work-Discipline, and Industrial Capitalism,” 
*Past & Present* 38 (1967).
[10] Jason Hickel, *Less Is More: How Degrowth Will Save the World* 
(Random House, 2020); Timothy Morton, *Hyperobjects* (University of 
Minnesota Press, 2013).
[11] Byung-Chul Han, *Müdigkeitsgesellschaft* (Matthes & Seitz, 2010).
[12] Ted Kaczynski, *Industrial Society and Its Future* (1995) – 
theoretische analyse, niet normatief.
[13] Johan Rockström et al., “A safe operating space for humanity,” 
*Nature* 461 (2009).

---


More information about the D66 mailing list