[D66] Het Verloren Arcadië

René Oudeweg roudeweg at gmail.com
Sun Dec 7 07:33:14 CET 2025


Het Verloren Arcadië

Soms overvalt me een verlangen dat zo onbestemd is dat het nauwelijks 
een naam verdient. Men zou het nostalgie kunnen noemen, maar het is 
ouder dan dat, dieper. Het voelt als een echo uit een tijd waarin we nog 
niet wisten dat we tijd hadden. Arcadië, Eden, het verloren paradijs—al 
die grote woorden die we gedachteloos gebruiken—ze wijzen allemaal naar 
hetzelfde: een plek die misschien nooit heeft bestaan, maar waarvan het 
gemis onmiskenbaar is.

We leven nu tussen muren die te rechtlijnig zijn om iets van dat oeroude 
ronde te bevatten. We noemen het vooruitgang, maar ondertussen weten we 
niet meer waarheen we gaan. De dagen schuiven langs ons heen als rijen 
glazen in een productielijn, identiek, glimmend, leeg. En in dat 
strakke, geordende leven begint iets te knagen, zachtjes eerst, dan 
nadrukkelijker: de herinnering aan een tuin die we nooit zelf hebben 
betreden.

Het is een vreemd soort heimwee. Niet naar wat was, maar naar wat had 
kunnen zijn. Soms denk ik dat ik het terugvind wanneer ik door andermans 
tuin wandel—niet op uitnodiging, maar als toevallige voorbijganger. Er 
is iets onwaarschijnlijk intiems aan de manier waarop een ander een tuin 
koestert. De zorg waarmee men een rozendoorn vastpakt, het geduld dat 
spreekt uit een half schaduwrijke plek waar men toch iets probeert te 
laten bloeien. Ik voel dan een zachte steek: waarom hoor ik hier thuis, 
in die verwaarloosde hoekjes van een onbekende, eerder dan in mijn eigen 
zorgvuldig gestapelde bestaan?

In dergelijke momenten lijkt Arcadië zich te verschuilen in het 
particuliere. Niet in de grote landschappen, niet in monumentale 
natuurreservaten of zorgvuldig ontworpen stadsparken, maar in het 
bescheiden ritme van iemand die ’s avonds nog even met een gieter naar 
buiten gaat. Het paradijs is geen wereld, maar een gebaar.

En dan zijn er de filosofentuinen—die stille plekken waar denken en 
groeien in elkaar overlopen. Paden die nergens haast mee hebben, banken 
die eerder uitnodigen tot vragen dan tot antwoorden. Daar begint het 
verlangen weer op te lichten, maar nu met een andere kleur. Hier is Eden 
niet langer het verloren thuis, maar het onafgemaakte gesprek. Misschien 
is het in zulke tuinen dat het paradijs zich schuilhoudt: in de ruimte 
om bij een plant stil te staan alsof het een gedachte is, en bij een 
gedachte alsof het iets levends is dat zorg nodig heeft.

Toch blijft er een ironie die me niet loslaat: dat ik, telkens wanneer 
ik dat oude Arcadië meen te herkennen, ontdek dat het nooit in mijn 
eigen handen ligt. Altijd net achter een haag, in een uitzicht dat niet 
van mij is, in een schaduw waar ik niet kan blijven staan zonder 
indringer te worden. Het paradijs is, zo lijkt het, altijd eigendom van 
een ander—of van niemand.

Misschien is dat wel de essentie van ons verlangen: dat wat we zoeken 
zich alleen toont zolang we het niet proberen te bezitten. Eden valt 
uiteen zodra we de poort dichtslaan. Het moet kunnen ademen in openheid, 
in onteigening bijna. Het wordt iets wat ontstaat op het moment dat we 
het loslaten, zoals dauw die slechts zichtbaar is zolang je haar niet 
aanraakt.

En zo draag ik een tuin met me mee die ik nooit zal bezitten, een 
arcadisch beeld dat zich telkens opnieuw verbergt in andermans heggen en 
filosofische wandelpaden. Misschien is dat genoeg—of misschien is dat 
precies de reden waarom we blijven verlangen: omdat het paradijs zich 
alleen laat vinden door wie bereid is het te verliezen.


More information about the D66 mailing list