[D66] 'Definitiemacht'
René Oudeweg
roudeweg at gmail.com
Sun Jun 18 09:22:07 CEST 2023
https://libertaireorde.wordpress.com/2022/01/16/woordgebruik-en-maatschappijkritiek-1-definitiemacht%EF%BF%BC/
libertaireorde.wordpress.com
Woordgebruik En Maatschappijkritiek. 1 – Definitiemacht
13–17 minutes
In deze serie teksten gaat het om een specifiek soort woorden, te weten
woorden die vooral in de sfeer van het neoliberale kapitalisme in
gebruik zijn en die hun invulling krijgen door hen die een machtspositie
innemen. In het laatste geval wordt ook over definitiemacht gesproken.
Wie heeft de macht om ze als uitgangspunt te nemen, om de inhoud ervan
te bepalen, om ze op te leggen? Een opleggende definitiemacht vinden we
bij wetgeving: wie de meeste politiek macht weet te mobiliseren zal
bepalen welke (kern)woorden er in regelingen worden opgenomen. Maar het
hanteren van definitiemacht is ruimer. Bijvoorbeeld: wie heeft de macht
om zijn of haar interpretatie (betekenis) van zo’n woord af te dwingen?
Hieronder bespreek ik eerst de context en het gebruik van
definitiemacht. Vervolgens wordt ‘de taal van het neoliberale
kapitalisme’ aan de orde gesteld en tenslotte geef ik enkele
voorbeeldsituaties. [ThH]
Definitiemacht
Wanneer de term definitiemacht in zwang geraakt is, weet ik niet. Ik ben
hem zelf voor het eerst tegengekomen in 1989, in het boek van Christoph
Lau en Ulrich Beck, Definitionsmacht und Grenzen angewandter
Sozialwissenschaft. Ik verwees ernaar in mijn verzamelboekbespreking in
de AS (nr. 90, 1990; Online). Ook zag ik de kritische Nederlandse jurist
Jessurun d’Oliveira er gebruik van maken in een vluchtelingrechtelijk
artikel (NJB, 1989, p. 1341). Er zijn allerlei situaties waarin
definitiemacht wordt aangewend, bijvoorbeeld om met de woordformulering
van een bepaling (in een contract, wet, regeling etc.) te anticiperen op
een mogelijke interpretatie van deze bepaling (of juist om deze te
kunnen afweren), zo schreef ik in mijn artikel ‘Mensenrechten en
definitiemacht’ (in: Recht en Kritiek 17 (1991) 3, p. 360-366). Dat was
dus allemaal zo’n twintig jaar geleden.
Onlangs bleek mij dat het gebruik van de term al eerder was op te
merken, zoals bij Johannes Feest en Erhard Blankenburg uit 1972,
getiteld Die Definitionsmacht der Polizei. In zijn recente boek
(Definitionsmacht, Renitenz und Abolitionismus, Springer, Wiesbaden,
2020), gaat Feest in de inleiding (p. 2 en 3) in op zijn ambitie
indertijd om aan het begrip definitiemacht te werken.
Hij wilde selectiviteit van de strafvervolging empirisch bestuderen. Al
reeds bij de identificering van ‘daders’ gaat het om een
definitieproces. Hier ligt de nadruk op de interpretatie en dus de
heerschappij over de interpretatie van een situatie. De definitiemacht
bestaat vooral uit de feitelijke macht om de interpretatie op te leggen.
In de richting van Erhard Blankenburg wijst Feest dan op hun
gezamenlijke tekst uit 1972 waarin de term definitiemacht een concept
is, waarmee verschillende stadia van maatschappelijke productie van
criminaliteit kan worden geanalyseerd. De kern van het probleem is dan:
wie formuleert (‘definieert’) welke daden er in het Wetboek van
Strafrecht komen. Wiens politieke macht het grootst is, diens
definitiemacht overheerst en daarmee correspondeert dan de formulering
van de wetsartikelen – wat mij voorkomt als iets met een normatieve lading…
Vreemd genoeg, zo stelt Feest vast, is de term ‘definitiemacht’
sindsdien (dus vanaf 1972) in feministische discussies terechtgekomen,
zij het met een geheel andere, weer meer normatieve, betekenis. In die
groef zit dan ook mijn verwerking ervan in relatie tot mensenrechten.
Kortom, zo vreemd vind ik het niet dat in Duitsland het radicale
feminisme eveneens gebruik is gaan maken van de term definitiemacht. Ik
ben dit onder meer tegen gekomen op de site Arranca waar men een
samenvatting van een brochure getiteld Definitionsmacht: Schwergemacht
aantreft, uitgegeven door Mamba-Feministisches Kollektiv (Hannover). De
tekst van de brochure is opgenomen in een reader samengesteld ten
behoeve van de behandeling van het thema (tevens titel van de reader) 25
Jahr Schwarzer Block (mei 2005). De tekst van de reader is op internet
te vinden en de brochure beslaat p. 104-116 (Online).
Terecht wordt in de brochure opgemerkt dat het begrip definitiemacht in
het algemeen niet tot het bereik van het omschrijven van seksueel geweld
beperkt blijkt. Het wordt dan ook in andere politieke contexten door
(politiek) links ingezet. Kortweg gaat het om de kwestie wie de macht
heeft iets te definiëren. ‘Links bestrijdt de macht van heersende elites
om termen te definiëren of te interpreteren of om begrippen en
probleemomschrijvingen vast te leggen. Omgekeerd wordt de macht om te
definiëren opgeëist als een politiek middel door degenen die
rechtstreeks worden getroffen vanwege hun ondergeschikte positie in
overheersings- of onderdrukkingsrelaties’ (p. 107).
De vraag is steeds: wie mag iets benoemen (definiëren), welke persoon,
instantie, institutie, gezagsdrager, wetgever, heersende elite? En
gewone mensen? Zij moeten definitiemacht opeisen, zoals bij politieke
besluiten. Zij moeten zich dus niet laten ‘insluiten’ door de bestaande
macht in gestelde conventies of georganiseerde ‘burgerraadplegingen’
(waarvan zoals we nog zullen zien in een ander deel, Macron een handje
heeft). Duidelijk moet worden dat het afgelopen is met het ‘over ons,
zonder ons’. Het opeisen en interveniëren met definitiemacht moet een
bewustwording tonen, dat iets niet zal werken als het zonder onze
medebeslissing tot stand is gekomen. Zit men dus in de situatie dat men
buitengesloten wordt, dan zal vanaf dat moment het opeisen van
definitiemacht omgezet worden in gebruiken van obstructiemacht. De
verbinding die ik leg tussen definitiemacht en obstructiemacht verdient
een nadere behandeling. Ik laat dit na want ik zou daarvoor moeten
ingaan op subversiviteit. Ooit hoop ik dat nog eens te doen. Nu vervolg
ik evenwel met het wijzen op de relatie tussen definitiemacht en de
‘taal van het neoliberale kapitalisme’.
Die taal is onderwerp van studie geweest van een Franse letterkundige.
Die studie is interessant omdat er aandacht is voor een specifiek
woordgebruik. Kortom, het leert iets over het overheersende karakter (de
uitgestraalde macht) dat het neoliberalisme heeft, waardoor wij zijn
gaan denken in woorden die bij het neoliberale kapitalisme passen. Daar
zie ik de relatie tussen definitiemacht en de opgedrongen woorden die
wij bezigen in de neoliberale maatschappij.
Taal van het neoliberale kapitalisme (LCN)
Allerlei ideologieën hebben door de loop van de tijd een eigen ‘taal’
ontwikkeld. In de Westerse wereld is daarvoor het neoliberalisme als een
hedendaagse koploper aan te wijzen. Het heeft zodanig zijn stempel op de
maatschappij kunnen zetten, dat er een eigen gebruiksterminologie is
ontstaan. Dit betekent dat mensen cruciale woorden en woordbetekenissen
krijgen opgedrongen. Ik noem een willekeurig aantal (niet uitputtend
bedoeld): flexibiliteit, excellentie, gouvernance, efficiëntie,
doelmatigheid, behendigheid, monitoren, precariteit, liquiditeit,
rentabiliteit, traceerbaarheid (via smartphone of ingebrachte chip, van
vuilnisbak tot dieren van een veeteler).
Sandra Lucbert
De jonge Franse letterkundige Sandra Lucbert heeft zich toegelegd op het
smeden van het concept van de Lingua Capitalismi Neoliberalis (LCN) of
wel de ‘Taal van het neoliberale kapitalisme’. Zij deed dit onder
verwijzing naar de Duitse taalfilosoof Victor Klemperer (1881-1960). Die
een boek schreef over LTI (Lingua Tertii Imperii, de Taal van het Derde
Rijk), zo legt Lucbert in een vraaggesprek uit met het Franse weekblad
Marianne (van 18-24 september 2020). Over Klemperer en zijn boek
publiceerde Anita de Waal een informatief artikel in Buiten de Orde
2021, nr. 3, p. 57-61.
Voor het schrijven over de taal van het neoliberale kapitalisme was
Sandra Lucbert geïnspireerd geraakt door de taal die de leiding van
France Télécom gebruikte. Zij analyseerde die en trof in feite een heel
pakket van formuleringen aan die specifiek is voor het op de rails
houden van de Westerse kapitalistische productiewijze en
markt-gecentreerde optiek. De opdracht van de hoogste leiding van France
Télécom was: ‘Er moet gezorgd worden dat er 22 000 vertrekken’ omdat ‘er
zeven miljard aan cash-flow vrijgemaakt moet worden’. Die 22 000 sloeg
op werknemers die ontslagen moesten worden. Wie niet uit zichzelf
vertrok, werd weggetreiterd. Dat veroorzaakte tussen 2006-2010
tientallen zelfmoordgevallen. Uit rechtszaken tegen de directie van
France Télécom was Lucbert gebleken dat die zich mede beriepen op het
diagnostisch en statistisch manual (DSM). Dit handboek levert een
voorbeeld van het doordringen van definitiemacht, reden om er even bij
stil te staan.
Diagnostisch en statistisch manual (DSM)
De individuele mens is in de neoliberale taal weggestreept. Dat is
eveneens doorgedrongen in de medische wereld. Sandra Lucbert gebruikt
daar als voorbeeld voor het DSM, het diagnostisch en statistisch
handboek voor psychische stoornissen. Dit handboek kent een eerste
versie uit 1952. Het is opgezet onder toeziend oog van het Amerikaanse
leger en de farmaceutische industrie. Daar vinden we in dit geval de
definitiemacht. Het zijn die instituties die elke vorm van lijden van
een individu terugbrengen tot een gebrek (een ontregeling). De advocaten
van de leiding van France Télécom beriepen zich op het DSM om erop te
wijzen dat werknemers die zelfmoord hadden gepleegd, dat deden als
consequentie van een ‘gebrek’ bij henzelf.
De werknemers werden dus zelfverantwoordelijk gehouden voor de toestand
waarin zij waren komen te verkeren (inclusief hun zelfdestructie door
zelfmoord). Door deze draai eraan te geven met het DSM in de hand,
hoopten de advocaten te bereiken dat het systeem van treiterijen,
gestimuleerd door de leiding en (bewezen) gedoceerd in
bedrijfsmanagementcursussen voor het kader, buiten de zaak zouden
blijven. Want noch de effecten van de handelwijze van het management,
noch de structuren van de financiële vloeibaarheid (cash-flow!) komen
naar voren als men uitsluitend vanuit het DSM redeneert. Hoewel we over
Franse praktijken spreken (er zijn veroordelingen uitgesproken), is het
goed om te bedenken dat DSM-5 in Nederland sinds 2017 leidend is bij het
bepalen van de verzekerde zorg. De mens is geen individu, hij is een
hypostase (werkhypothese) met een al dan niet DSM-gebrek.
Aquatisch woordgebruik
De taal die als LCN ontstaat, wordt gestuurd vanuit een financieel
denken over waarde, aldus Lucbert. Een begin is in Frankrijk te vinden
in 1985 bij de introductie van de wet op de hervorming van de structuren
van de financiering van de economie. Een van de effecten van de
neoliberale taal is het vormen van legitimatie van de hedendaagse
aanspraken van het kapitaal. Dat is nu op alle gebieden gevormd naar het
model van de financiële ‘vloeibaarheid’ (geld moet stromen; er mogen
géén blokkades zijn). Je vindt het terug in de omkeerbaarheid van alles
te allen tijde: afspraken, investeringen, contracten en ook salarissen.
Zo blijken er Nederlandse gasleveranciers te zijn, die vanwege de
oplopende gasprijs eenzijdig een vast energiecontract met een klant
opzeggen en dan dreigen geen gas meer te leveren als het nieuwe contract
met de hogere gasprijs door de klant geweigerd wordt. De Autoriteit
Consument & Markt (ACM) moest eraan te pas komen om dit te verhoeden.
Een dergelijke contractbreuk is verboden (Online).
Binnen het neoliberale kapitalisme behoort een dergelijke contractbreuk
tot iets waarvoor het woord ‘behendigheid’ in de mond wordt gelegd,
waarmee je moet kunnen omgaan. Met de nodige behendigheid is
bijvoorbeeld het vloeibaar maken van beroepsbevolkingen gelukt. Daarbij
heeft men het over workflow (arbeidsstroom). Alles is tot iets als water
(aqua) gemaakt. Zo is er ook op het vlak van migratie sprake van
‘stromen’: migratiestromen, vluchtelingenstromen. Die stromen moeten
worden ‘ingedamd’. Aldus is er al tijden terug een ‘aquatisch’
taalgebruik ontstaan.
Het aquatische taalgebruik van het neoliberale kapitalisme is geënt op
het idee flexibiliteit en heeft de ‘moderne vloeibare samenleving’
opgeleverd. Dit komt niet uit de lucht vallen. Zo heeft de Pools-Engelse
socioloog en filosoof Zygmunt Bauman (1925-2017) zich een groot deel van
zijn leven met deze problematiek beziggehouden. In de jaren 1980 begon
hij te schrijven over (post)modernisme en een wereld die voortgedreven
werd door financieel gewin. De ‘vloeibaarheid’ spreekt uit menige titel
bij hem, zoals Liquid Modernity (2000) en Liquid Life (2005). Wat blijkt
in verloop van de tijd: de waargenomen flexibiliteit gaat, onder meer,
samen met onzekerheid, in het Frans ‘précarité’ wat in het Nederlands
ook geschreven kan worden als precariteit. Daarvan wordt weer afgeleid
het ‘precariaat’ als vervanger voor wat voorheen het proletariaat
heette. Het precariaat wordt gevormd door de massa mensen die in
onzekerheid leven, zoals loonarbeiders, uitkeringsontvangers, maar ook
middenstanders, zzp’ers, enz.
Een algemene opmerking over dit alles is, dat telkens ook de
definitiemacht om de hoek komt kijken zoals: wie bepaalt wat er in het
diagnostisch en statistisch ‘manuel’ komt? Wanneer de mens gezien wordt
als een categorie die zich in een onderdanig positie bevindt, is het
duidelijk dat ook in het geval van het DSM de definitiemacht bij de
‘overwinnaars’ ligt. Het kan dus niet anders dan dat we met autoritaire
potenties worden geconfronteerd. Zo zal het mogelijk zijn te wijzen op
het bestaan van ‘autoritair neoliberalisme’ (systemisch autoritarisme)
en het woordgebruik dat erbij hoort om dat tot uitdrukking te brengen.
Dat zal mede in het tweede deel van deze serie aan de orde komen.
Thom Holterman
More information about the D66
mailing list