[D66] 'Des te erger voor de feiten', politieke essays van banken- tot coronacrisis
René Oudeweg
roudeweg at gmail.com
Thu Jun 1 08:03:05 CEST 2023
(Jäger had het ook kunnen hebben over 'gefragmenteerd hyperpopulisme'
ipv hyperpolitiek...)
https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2023/04/27/des-te-erger-voor-de-feiten-politieke-essays-van-banken-tot-coronacrisis/
Boekrecensie - Walter Lotens
Des te erger voor de feiten: politieke essays van banken- tot coronacrisis
Historicus en publicist Anton Jäger bundelde een aantal columns en
artikels in 'Des te erger voor de feiten - Politieke essays van banken-
tot coronacrisis'. Walter Lotens hoopt dat het niet bij deze bundel
blijft. "Nog voor zijn dertigste heeft Anton Jäger zich aangemeld als
een aanwinst van belang als politiek commentator van het Belgische, maar
ook van het buitenlandse politieke landschap".
donderdag 27 april 2023 14:37
“Des te erger voor de feiten.” Wat schuilt er achter dat sibillijnse
zinnetje van G.W.F. Hegel? De Duitse filosoof vatte ooit zijn wijsgerig
project samen als een stoutmoedig pleidooi vóór theorie en tégen de
journalistieke waan van de dag.
Concepten zonder feiten zijn blind
Dat is in 2023 een tegendraads statement dat Anton Jäger niet toevallig
meegeeft als titel van deze bundeling ‘politieke essays van banken- tot
coronacrisis’. Daarmee plaatst hij zich in het spoor van moraalfilosoof
én historicus Jaap Kruithof, die andere dwarsligger die ook Hegel zeer
goed gelezen heeft en die in zijn optreden en publicaties het publieke
debat niet schuwde.
Ook hij ergerde zich mateloos aan de slappe-waan-van-de-dag-talk die
voorbijgaat aan dieperliggende trends en structurele oorzaken ongemoeid
laat. In de huidige spektakeldemocratie – zie Thomas Decreus – werkt
ideologie vóór alles als versterker van het heden. Daarom maakt Jäger
gebruik van politiek- filosofische concepten en feiten, ‘want feiten
zonder concepten zijn amechtig, concepten zonder feiten zijn blind’. Als
die concepten occasioneel tekortschieten ‘des te erger voor de feiten’.
‘Dan blijven het pogingen en daarmee blijven ze ook onvermijdelijk
tentatief,’ schrijft
Jäger is zich bewust van zijn ambitieuze aanpak. ‘Het is een van de
ongezegde maar in ieder stuk insisterende motto’s van dit boek:
actualisme of een uitsluitende nu-gerichtheid is ideologisch. Als
vanouds blijft ideologie het verhullen van waarheden die belangen
blootleggen.’ (p. 10)
Dat schrijft socioloog Rudi Laermans, mede-auteur en wat oudere
compagnon de route van de jonge Jäger in een uitstekende inleiding
waarin hij verwijst naar Theodor W. Adorno en Max Horkheimer van de
Frankfurter Schule die in de jaren dertig van de vorige eeuw de term
‘fotologie’ lanceerden.
‘Doordacht gemonteerde snapshots van het heden die mikken op hysterische
aandacht, onttrekken aan het oog wat buiten het gecreëerde kader valt’
(p. 10). Nota bene: Rudi Laermans is een van de medevertalers uit het
Duits van ‘Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis’ van Oskar Negt en
Alexander Kluge dat als een sleutelwerk wordt beschouwd binnen de
Kritische Theorie van de Frankfurter Schule.
Rudi Laermans is een atypische socioloog. Dat blijkt uit zijn
publicaties en onderzoeksterreinen, vooral dan de essayistische, een
genre waarin het freewheelend denken zeer brede richtingen kan uitgaan
en waarbij de losse pols – een term die hij zelf gebruikt – meer
aanwezig is dan de academische strengheid om binnen bekende lijntjes te
blijven kleuren. Hij gaat graag en vaak over het muurtje van de eigen
discipline kijken.
Ook Anton Jäger is uit datzelfde tegendraadse hout gesneden. De auteur
is historicus én politiek filosoof die na een academisch traject in
Groot-Brittannië nu verbonden is aan het Hoger Instituut voor
Wijsbegeerte van de KU Leuven. Naast zijn academische activiteiten is
hij met zijn goede pen ook opvallend aanwezig in kritische tijdschriften
als Jacobin, New Left Review, De Groene Amsterdammer, Apache, De witte
Raaf en nu ook in De Morgen als columnist.
In 2018 publiceerde hij zijn Kleine anti-geschiedenis van het populisme’
en in 2022 schreef hij, ter gelegenheid van zijn Paul Verbraekenlezing,
‘Onder populisten, Pamflet over een onbegrepen probleem’. (1)
De bundeling van de stukken in deze bundel is een keuze van artikels die
hij in de loop van de laatste vijf jaar schreef. Ze zijn van ongelijke
lengte – een column is geen essay – en werden in vier katernen geordend:
eentje over populisme en partijdemocratie, eentje met eerder
filosofische reflecties waarvan een lijvig over arbeid, eentje over
Belgische politiek en eentje over politiek buiten België.
Wat zijn die concepten waarvan Jäger vertrekt? ‘(Links)populisme’,
‘postpolitiek’ en ‘hyperpolitiek’ zijn de grote kapstokken waaraan hij
zijn analyse ophangt in de eerste katern. Het zijn die begrippen die hij
vanuit verschillende invalshoeken benadert en die er door de bundeling
onvermijdelijk toe leiden dat hij zijn gedachtegang op sommige plaatsen
moet herhalen.
Zwermen zonder korf
In de eerste katern werden essays gebundeld rond populisme en
partijdemocratie (‘Rooksignalen zien, en dan’, ‘Het verloren decennium
van het linkse populisme’, ‘Met het ik-populisme zijn we nog verder van
huis’ en ‘Zwermen zonder korf’).
Zoals ook in eerdere publicaties wijst hij op de inhoudelijke verwarring
rond het begrip ‘populisme’ dat het politieke speelveld overwoekert.
Volgens Jäger wordt het hedendaags populisme, zowel ter linker- als ter
rechterzijde, gekenmerkt door:
een afkeer van middenveld en klassieke partijstructuren;
een politiek gebaseerd op identiteit in plaats van
sociaaleconomische belangenverdediging;
een identificatie met ‘het volk’ dat tegenover ‘de elite’ wordt
geplaatst;
een voorkeur voor het politieke spel boven beleidsuitvoering;
een sterke afhankelijkheid van een uitgesproken leider.
Al met al verschijnt het populisme als de uitdrukking van een almaar
sterker ‘gedesorganiseerde’ democratie – de Poolse socioloog Zygmund
Bauman sprak over ‘de vloeibare democratie’ – , waarin burgers partijen
verlaten, technocraten de macht grijpen en het middenveld aan macht
inboet. Jäger situeert de geboorte van het populisme in de jaren 1970
met het opkomen van het neoliberalisme en het uiteenvallen van de
naoorlogse partijdemocratie. Niet alleen in België, maar in heel Europa
nam het aantal partijleden gevoelig af.
In plaats van te luisteren naar de noden van de basis, of de orders van
het partijapparaat te volgen, rekenden politici steeds meer op een
legertje van spindoctors en consultants om de ‘volkswil’ te construeren.
‘Overal zien we hetzelfde verhaaltje: de partij overleeft als
leverancier van beleid, maar wordt intern leeg gevreten of geparasiteerd
door reclamejongens.’ (p. 65) Zo ontstond er een periode van wat Jäger
‘postpolitiek’ noemt die volgens hem onder meer gekenmerkt wordt door
een breuk tussen ‘politiek’ en ‘beleid’.
Op Europees niveau blijkt zeer duidelijk dat politiek en beleid van
elkaar losgekoppeld zijn. ‘Vanaf 1992 na de ondertekening van het
verdrag van Maastricht werd Europees ‘beleid’ het exclusieve terrein van
de niet-verkozen macht – organen zoals de Eurogroep, de Europese
Commissie, de Wereldhandelsorganisatie, en centrale banken, stuk voor
stuk bevolkt door de hogepriesters van het neoliberale universum.’ (p. 47)
Volgens Jäger zitten we nu in een overgangsfase tussen ‘postpolitiek’
naar ‘hyperpolitiek’. De politiek doet weer zijn herintreden in de
samenleving maar dan in de vorm van een ik-populisme. Zo noemt hij de
nieuwe hyperpolitiek ‘die zich onderscheidt van haar voorgangers door
haar specifieke gerichtheid op intermenselijke en persoonlijke mores,
haar onophoudelijk moralisme en onvermogen om na te denken over de
collectieve dimensies van politieke strijd.’
In die ‘hyperpolitiek’ wordt het leven van mensen enerzijds in allerlei
opzichten intens gepolitiseerd, maar anderzijds betreurt hij dat slechts
weinig medeburgers betrokken zijn bij georganiseerde belangenconflicten
die ooit als “politiek” werden omschreven in de klassieke,
twintigste-eeuwse zin.
Een ding is zeker voor Jäger: het nieuwe populisme is geen
massabedoening. Het is veel meer de politiek van een zwerm. Zwermen
zwerven, razen, tieren, om uiteindelijk te eindigen als een monotone
gons. Hun bewegingen worden niet geleid door verkozenen van de partij,
maar wel wat de Italiaanse socioloog Paolo Gerbaudo ‘hyperleiders’ van
het slag Boris Johnson, Salvini of Orban noemde.
Links-populisme
Jäger neemt in zijn eerste katern ook twee essays op waarin hij zijn
houding bepaalt ten aanzien van het links-populisme. Het blijkt al
dadelijk dat hij daar een eerder koele minnaar van is. Volgens hem is
dat links-populisme sinds 2010 komen opzetten, zeker ook in Latijns-
Amerika, en hij zet er een groot vraagteken achter.
Hij noemt het een populisme dat zich letterlijk aan een sprong in de
politieke leegte waagde, en ‘klasse’ voor ‘volk’ wilde inwisselen. Zijn
houding tegenover dat links-populisme, waarvan vooraanstaande theoretici
zoals de Argentijnse filosoof Ernesto Laclau en de Belgische
politicologe Chantal Mouffe vooraanstaande theoretici zijn, is eerder
ambigu te noemen.
De Argentijnse theoreticus, overleden in 2014 en opgevolgd door Chantal
Mouffe, is de belangrijkste evangelist voor figuren binnen Syriza,
Podemos en La France Insoumise. Sinds zijn marxistische bocht in de
jaren tachtig had Laclau Europees links aangespoord om de ouderwetse
verwijzingen naar ‘klasse’ en de tegemoetkomingen van het centrisme
achterwege te laten, en integendeel in het offensief te gaan rond een
nieuwe breuklijn: ‘het volk’ versus ‘de elite’.
Chantal Mouffe, nog steeds zeer actief, noemt zichzelf een verdediger
van een radicaal reformisme dat een nieuw hegemonisch project wil
uitbouwen, dat vertrekt vanuit de notie van het volk (en, inderdaad,
niet vanuit een klasse) en verschillende sociale bewegingen met elkaar
probeert te verbinden.
Volgens Jäger heeft dat links-populisme het initiële momentum niet
kunnen verzilveren en is het snel verdwenen van het toneel. Dat laatste
lijkt mij een sterke formulering want Podemos in Spanje en La France
Insoumise hebben zich toch opgeworpen als een nieuwe speler in het
politieke speelveld waarmee rekening moet worden gehouden.
En België dan?
Als kosmopolitische Belg kijkt Jäger met veel kennis, maar ook met veel
afstand naar wat hij ‘Het onwaarschijnlijkste land ter wereld’ noemt. De
eigenzinnige en zoetzure lezing en descriptie van zijn geboorteland
België, één van de laatste essays die hij voor deze bundel schreef, is
ronduit fascinerend, niet alleen door zijn inhoud, maar ook door de
uitgepuurde stijl met verrassende beelden en zinswendingen.
Met ‘Het onwaarschijnlijkste land ter wereld’ levert Jäger zijn
visitekaartje af als analist met een zeer goede pen. Als voorproefje
volgen hier enkele passages uit dit essay.
‘Als België in het buitenlandse nieuws komt, gebeurt dat via
voorspelbare motieven: een oud koninkrijk op het kruispunt van Europa,
een ruw strookje snelweg tussen Parijs en Amsterdam, een kantoor voor de
heren van de globalisering. Een uiteenlopende cast bevolkt deze
portretten: zwervende militieleden, koloniale mijnmagnaten,
kindermisbruikers, corrupte politici, surrealistische schilders,
racistische rebellen. Impliciet wordt België uit de wereldgeschiedenis
geschreven, overgelaten aan het antiquariaat.’ (p. 153)
Maar toch toont Jäger veel clementie voor België dat voor hem een
eeuwige buitenligger blijft. ‘In die zin lijkt België een steeds
‘onwaarschijnlijkere’ natie, une nation improbable: het kadaver van een
grootouder dat door geen enkele vervreemde nakomeling wordt begraven.
Maar juist in die onwaarschijnlijkheid is België een voorbeeld voor een
steeds onwaarschijnlijker wordende eeuw: als ’s werelds meest
succesvolle gefaalde staat, biedt het blijvende lessen voor een wereld
die bezaaid ligt met staatsfalen.’ (p. 155)
Jäger somt op: ‘Het land beschikt over een van de meest
gesyndicaliseerde economieën in de ontwikkelde wereld. Het is een
genereuze welvaartsstaat, het heeft een gesubsidieerd maar uitgebreid
maatschappelijk middenveld, het ondersteunt een grote en welvarende
middenklasse, het heeft socialistische partijen die omvangrijker zijn
dan de Franse tegenhangers, en het kan bogen op de meest succesvolle
radicaal-linkse partij van Europa. In tegenstelling tot dat andere oude
industrieland, het Verenigd Koninkrijk, heeft het veel neoliberale
beleidstendensen ontweken.’ (p. 153)
Wordt vervolgd, hoop ik
Nog voor zijn dertigste heeft Anton Jäger zich aangemeld als een
aanwinst van belang als politiek commentator van het Belgische, maar ook
van het buitenlandse politieke landschap. ‘Des te erger voor de feiten’
zijn stuk voor stuk zeer goed in zijn context geplaatste en doorwrochte
tijdsdocumenten die de waan van de dag – en van het huidige persniveau!
– ver overstijgen.
In de Belgisch-Vlaamse context zie ik buiten Vincent Scheltiens, Thomas
Decreus, Dirk Holemans, Karl Van den Broeck, Tom Cochez, Alma De
Walsche, Gie Goris, John Vandaele, Eric Corijn, Francine Mestrum, Freddy
De Pauw, Ludo De Brabander – dat zijn enkele namen die mij te binnen
schieten – weinig publicisten die dat niveau halen.
Op het einde van zijn voorwoord vermeldt Jäger dat zijn bijdragen over
film, theater en literatuur gesneuveld zijn en opgespaard worden voor
een volgende bundel. Toevallig las ik in ‘De witte raaf’, een uitstekend
cultureel tijdschrift over beeldende kunst, een zeer recent artikel
‘Hyperpolitiek en andere symptomen’ van Anton Jäger: het doet al
uitkijken naar een volgende bundel van hem.
Wordt vervolgd, hoop ik.
Anton Jäger. Des te erger voor de feiten, politieke essays van banken-
tot coronacrisis. EPO, Berchem, 2023, 222 pp. ISBN 978 9462 6744 62
Note:
(1) Anton Jäger. Onder populisten, Pamflet over een onbegrepen
probleem. VUBPRESS, Brussel, 2022, 86 pp., ISBN 978 9461 1730 03
More information about the D66
mailing list