[D66] De eendimensionale mens (2)

René Oudeweg roudeweg at gmail.com
Tue Apr 18 08:18:36 CEST 2023


vn.nl
Hoe we van de grote dromen van Marcuse over vrijheid iets kunnen waarmaken
Tom Grosfeld
23–31 minutes

Dit verhaal is alleen vandaag gratis te lezen.

Deze maand verschijnt een nieuwe vertaling van Herbert Marcuses De 
eendimensionale mens uit 1964. Marcuse stelt dat de moderne mens in de 
kapitalistische samenleving van de jaren zestig eendimensionaal is 
geworden. Mensen dromen niet meer van een nieuwe wereld, maar van een 
nieuwe koelkast. Tom Grosfeld legt Marcuses moderne mens naast die van nu.

Reclame-enquêteurs Jérôme en Sylvie zijn de hoofdpersonen in de roman De 
Dingen. Een verhaal uit de jaren zestig (1965) van de Franse schrijver 
Georges Perec. Hoewel de eerste vijf pagina’s een opsomming beslaan van 
de luxe, dure dingen die in de woning van Jérôme en Sylvie zouden kunnen 
staan wanneer ze maar wat meer geld hadden verdiend (‘twee boekenkasten 
van blank weichselhout, koperen kranen, een zwartleren divan’), verzet 
het koppel zich in eerste instantie tegen het om hen heen zo 
wijdverbreide streven naar bezit en comfort.

Ze houden vast aan hun avontuurlijke bestaan, werken slechts een paar 
dagen in de week. Hun beperkte financiële middelen en hun verlangens 
zijn lange tijd met elkaar in overeenstemming. Maar langzaam veranderen 
ze. Steeds vaker dromen ze weg bij advertenties van makelaars, plakken 
vast aan winkeletalages, sjokken urenlang door grote warenhuizen. Ze 
raken ‘verwonderd en bijna overstelpt door de omvang van hun behoeften’. 
Het consumeren wordt een levenswijze die hen, en de mensen die hen 
omringen, ‘volledig bepaalt’.

Zijn Sylvie en Jérôme autonome wezens? En kunnen ze nog breken met hun 
ontembare verlangen naar overvloed? Die vragen probeerde de 
Duits-Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse in 1964 te beantwoorden in 
zijn boek De eendimensionale mens, waarmee hij direct een van de 
invloedrijkste figuren binnen de protestbeweging werd. Zijn boodschap 
lijkt op die van Perec, maar dan allesomvattender: we zijn veranderd van 
burgers in consumenten, krijgen valse verlangens aangepraat, kwijnen weg 
in comfort en gemak en zijn daarom niet vrij. We denken dat we het goede 
leven leiden, maar ons bestaan wordt beperkt tot werken en consumeren. 
Het staat niet in dienst van onszelf en onze ontwikkeling, maar van het 
systeem. We zijn eendimensionaal geworden.

‘Dit is de pure vorm van dienstbaarheid: bestaan als instrument, als 
ding,’ schrijft Marcuse. Daarmee raakt hij aan de geest van de jaren 
zestig, namelijk dat de menselijkheid, en dus de vrijheid, op het spel 
stond. Zo schreef de Duitse psycholoog en filosoof Erich Fromm, die net 
als Marcuse tot de Frankfurter Schule behoorde, een paar jaar later 
bijvoorbeeld dat we ons op een ‘beslissende tweesprong bevonden’: één 
weg voert naar de volslagen gemechaniseerde maatschappij waarin de mens 
een hulpeloos radertje in een gigantische machine zal zijn, de andere 
weg leidt tot een herleving van het humanisme en de hoop.
Een leger van consumenten

In de twintigste eeuw dreigde het kapitalisme, dat altijd 
vanzelfsprekend was blijven groeien, vast te lopen. Door de industriële 
revolutie was de productie fors gegroeid en konden de lonen van 
arbeiders steeds verder omlaag worden geschroefd. Daardoor ontstond een 
gigantische overproductie: er waren veel te weinig mensen die zich al 
die producten konden veroorloven.

De oplossing: het verhogen van de levensstandaard van de arbeiders. Niet 
uit empathie of liefdadigheid, maar uit bittere noodzaak: het 
kapitalisme kon alleen blijven voortbestaan als de massa werd 
‘gepromoveerd’ van goedkope arbeidskracht tot kapitaalkrachtige consument.

Die transformatie van arbeider naar consument wordt treffend uitgebeeld 
door Perec: ‘In de wereld die de hunne was, was het bijna verplicht om 
altijd meer te verlangen dan je kon aanschaffen. Zij zelf hadden dat 
niet gedecreteerd: het was een wet van de beschaving, een feitelijk 
gegeven.’ Het succes van de consumptiemaatschappij is gebouwd op het 
gegeven dat er geen producten meer worden verkocht, maar gevoelens. Vóór 
de jaren vijftig werden de meeste producten nog geadverteerd als 
benodigdheden. Schoenen, kleding en auto’s werden aangeprezen in 
functionele termen en vanwege hun duurzaamheid.

Een decennium later werd in Amerika de psychoanalyse het reclamevak 
ingetrokken. Er ontstonden focusgroepen waarin consumenten vrijelijk 
fantaseerden over hun gevoelens ten aanzien van producten. Op die manier 
kon de reclamewereld inspelen op de verborgen, onbewuste verlangens van 
consumenten.

Het gevolg was dat spullen niet meer werden aangeprezen als dingen die 
mensen nodig hadden, maar als iets dat emotionele verlangens oproept. 
Een fles shampoo koop je niet om je haren mee te wassen, maar om 
gelukkiger, succesvoller en aantrekkelijker te worden.

Zoals Simone de Beauvoir haar personage Laurence, medewerkster van een 
reclamebureau, laat zeggen in Een wereld van mooie plaatjes (1968): ‘Ik 
verkoop geen houten panelen: ik verkoop zekerheid, succes en een vleugje 
poëzie op de koop toe.’

     Waarom is de arbeidersklasse nooit in opstand gekomen? Volgens 
Marcuse omdat ze inmiddels beschikte over nagenoeg hetzelfde comfort als 
de hogere klassen.

De mens als homo consumens, een verlengstuk van de machine, die als 
enige doel heeft steeds meer te hebben en te verbruiken, schreef Fromm 
in De revolutie van de Hoop (1968).‘Wanneer hij niet bezig is met 
produceren dan consumeert hij wel. Hij is als het ware de eeuwige 
zuigeling die zijn mond wijd opengesperd houdt en alles wat de 
verveling-verdrijvende (en verveling-veroorzakende!) industrie hem maar 
te bieden heeft gedwee slikt.’
Comfort

Waarom is de arbeidersklasse nooit in opstand gekomen? Volgens Marcuse 
omdat ze inmiddels beschikte over nagenoeg hetzelfde comfort als de 
hogere klassen. Ze heeft allerlei valse verlangens en behoeften, 
ingeprent door het ‘technische productieapparaat’ 
(kapitalisme-techniek-consumentisme), heeft de financiële middelen om 
die verlangens te bevredigen en blijft dus tevreden.

Comfort moet de sociale krachten in toom houden en stompt het kritische 
denken af. Het moet verdoezelen dat er überhaupt zoiets bestaat als een 
lagere klasse.

De werknemer en zijn baas genieten van dezelfde televisieprogramma’s, 
boeken dezelfde vakanties, rijden in dezelfde auto, lezen dezelfde 
krant. ‘Welvaart en een hoge levensstandaard zijn tegenwoordig voldoende 
om de mensen te verzoenen met hun bestaan, met de inrichting van de 
samenleving en met degenen die boven hen staan in de maatschappelijke 
hiërarchie. Luxe maakt tegelijkertijd monddood,’ schrijft Marcuse in het 
later toegevoegde voorwoord van zijn hoofdwerk Eros en cultuur (1956).

Het is een vorm van repressie waar geen terreur bij komt kijken. 
Techniek is voldoende. Die biedt het volk een ‘overweldigende 
efficiëntie’ en steeds meer comfort. Het camoufleert dat we eigenlijk in 
onvrijheid leven. We geven onze individualiteit op in ruil voor meer 
groei, efficiëntie en productiviteit. En dus voor meer gemak. Alles 
wordt beter. Wat is daar nou op tegen?

Nou, veel, vindt Marcuse. Hij noemt het technische productieapparaat een 
totalitair systeem. Alles wat we doen, van onze arbeidstijd en vrije 
tijd tot onze materiële en intellectuele cultuur, staat in dienst van 
het systeem. Ons denken wordt gestuurd, ons handelen wordt gestuurd, 
onze verlangens en behoeften worden gestuurd.

Valse behoeften dienen de status quo. Omdat het individu steeds verlangt 
naar nieuwe producten, wordt hij gedwongen om meer te werken, zodat hij 
het extra verdiende geld weer kan uitgeven aan nieuwe onbevredigde 
verlangens. We denken vrij en gelukkig te zijn, terwijl we in 
werkelijkheid uitgebuit worden zodat het kapitalistische systeem kan 
blijven draaien.

We worden dusdanig verwend dat we niet meer kritisch zijn, niet 
doorhebben dat onze behoeften vals en niet-autonoom zijn. We verlangen 
naar wat het systeem wil dat we verlangen. ‘Het valse bewustzijn 
verandert in het ware bewustzijn. Ideologie wordt werkelijkheid.’
Handelswaar

Marcuse wordt vaak neergezet als denker die zich zorgen maakte over de 
rol van technologie in onze samenleving. Maar meer nog dan om 
technologiekritiek, was het hem om de menselijke vrijheid te doen. Hij 
zag dat we continu materiële en intellectuele behoeften ingeprent kregen 
die ons gevangenhouden.Op die manier wordt de mens eendimensionaal. We 
hebben alleen de vrijheid om te kiezen wat binnen het systeem valt, 
weten niet hoe we naar iets anders moeten verlangen, laat staan dat we 
anders kunnen leven of denken.

Zolang de mens wordt beheerst door het technische productieapparaat, 
zolang zijn bewustzijn wordt bepaald door de eisen en belangen van de 
gevestigde maatschappij, kan hij niet autonoom en vrij zijn. Techniek an 
sich is het probleem niet. Want Marcuse wist: alle menselijke behoeften 
voorbij het puur biologische zijn altijd geconditioneerd geweest. ‘Het 
gaat erom of die bemiddelende behoeften en verlangens gezien kunnen 
worden als wenselijk en noodzakelijk voor de heersende instituties en 
belangen.’

Kortom: zolang technologie is ingebed in een kapitalistische samenleving 
die niet het beste met het individu voorheeft, is technologie iets dat 
ons van onze vrijheid berooft.

In dat licht is het interessant om ons af te vragen wat Marcuse van 
algoritmes had gevonden, die we kunnen omschrijven als een soort 
verfijnde, uitgedijde variant van de focusgroepen uit de jaren zestig. 
Door de enorme hoeveelheden data die techbedrijven van ons verzamelen, 
sturen algoritmes ons denken en handelen veel intensiever dan het 
technische productieapparaat (massamedia, reclame, verinnerlijking van 
kapitalistische waarden) ooit kon doen.

     Als Marcuse de wereld van de jaren zestig al totalitair noemde, in 
wat voor wereld leven wij dan nu?

Algoritmes grijpen in op alle facetten van ons leven, zijn onderdeel van 
onze infrastructuur, worden net als gebouwen, fabrieken en parken niet 
bevraagd, maar voor natuurwetten gehouden. Ze zijn er wanneer we online 
zijn, maar duiken ook op in de fysieke werkelijkheid, bijvoorbeeld in 
ziekenhuizen, rechtszalen, supermarkten en auto’s.

Zouden Perecs Jérôme en Sylvie in deze tijd gesitueerd zijn, dan zouden 
ze niet door tijdschriften vol advertenties bladeren, maar op een of 
andere app inloggen via hun Facebook-account, en met één klik op de 
‘accepteren’-knop hun data delen met honderden bedrijven. In sommige 
gevallen kan zelfs hun hele browsergeschiedenis worden gebundeld en 
verkocht, en zo veranderen zij, en de mensen om hen heen, in de ultieme 
consument. Ze zijn handelswaar, worden teruggebracht tot een 
gedetailleerd dataprofiel. Er zullen gerichte advertenties op ze worden 
afgevuurd, ze zullen doorlopend nieuwe verlangens en behoeften voelen 
opwellen.
Wie we zijn en wat we voelen

Als Marcuse de wereld van de jaren zestig al totalitair noemde, in wat 
voor wereld leven wij dan nu? Niet alleen zijn er allerlei verlangens in 
ons geïnjecteerd waardoor we subtiel beïnvloed worden, maar daarbovenop 
komt nog dat algoritmes ons steeds dwingender een bepaalde richting 
opsturen. Soms letterlijk, in het geval van Google Maps, dat ons wanneer 
we door de stad lopen restaurants en cafés kan aanbevelen (‘Met 87 
procent zekerheid bevelen wij u dit restaurant aan’). Intussen bepaalt 
Spotify wat we luisteren, Picnic wat we in ons winkelmandje leggen, 
Bol.com wat onze volgende aankoop zou moeten zijn en Tinder met wie we 
op date gaan. Algoritmes beïnvloeden ons keuzeproces niet, maar nemen 
het van ons over.

In hoeverre kunnen we dan nog spreken van menselijke autonomie? Volgens 
denkers als Yuval Noah Harari zullen straks niet wijzelf, maar 
algoritmes ontdekken wie we zijn en wat we voelen. Ze zullen weten wat 
het beste voor ons is, welke keuzes we moeten maken. We zullen langzaam 
gaan geloven dat het verstandiger is om naar die algoritmes te luisteren 
dan naar onze intuïtie.

Die machtsverschuiving zou het hele idee van individuele vrijheid kunnen 
ondermijnen, schrijft Harari in 21 lessen voor de 21e eeuw. Onze 
illusies over vrije wil zullen vermoedelijk verdwijnen als we dagelijks 
geconfronteerd worden met instellingen, grote bedrijven en 
overheidsinstanties die onze ontoegankelijke binnenwereld helemaal weten 
te doorgronden en manipuleren.
Ultiem schrikbeeld

Het zou een ultiem schrikbeeld zijn geweest voor Marcuse, die ondanks 
zijn sombere cultuurkritiek wel de hoop koesterde dat de menselijke 
vrijheid zou worden heroverd. Om dat te bereiken, zou de maatschappij 
technologie niet moeten inzetten als een instrument tot repressie, maar 
als een middel waarmee ieders eerste levensbehoeften vervuld kunnen 
worden. Via die weg kunnen individuen dan breken met de valse verlangens 
die in hen verankerd zitten.

Een naïeve gedachte, vond Fromm. Want de mens bezit naast zijn 
aangeboren verlangen naar vrijheid ook een innerlijke drang tot 
onderwerping.

     Terwijl we vrijheid vaak als ons waardevolste goed beschouwen, 
knevelt die ons tegelijkertijd ook.

Wat Harari omschrijft, zou voor Fromm waarschijnlijk geen verrassing 
zijn geweest. Hij zou zeggen: natuurlijk, we wíllen ook graag leunen op 
algoritmes. We wíllen dat ze keuzes voor ons maken. Want vrijheid is een 
last. Het liefst gehoorzamen we machten buiten onszelf die ons 
voorschrijven hoe we moeten leven. Aan het begin van de vorige eeuw 
gaven we ons over aan het fascisme. In de eenentwintigste eeuw aan het 
neoliberalisme en aan technologie.

Een app als Netflix, en specifiek hun recente ‘Play Something’-knop (één 
klik en Netflix start een serie die vermoedelijk goed bij je past), 
bevrijdt ons als ware van onze vrijheid, neemt ons het keuzeproces uit 
handen en daarmee ook de mogelijkheid tot reflectie.

Want terwijl we vrijheid vaak als ons waardevolste goed beschouwen, 
knevelt die ons tegelijkertijd ook, schrijft Fromm in De angst voor 
vrijheid (1941). Het boezemt angst in om zelf te mogen bepalen hoe we 
ons leven inrichten. Daarom klampen we ons vast aan manieren van leven 
waarmee we die opdracht kunnen ontwijken. Het is een reactie op onze 
‘instinctieve drang naar onderwerping’, die zich steeds nadrukkelijker 
manifesteert naarmate we meer vrijheid verwerven.

     We doen er alles aan om maar niet verantwoordelijk te worden 
gehouden voor het niet vinden van ons ware zelf.

‘De wereld werd grenzeloos en bedreigend tegelijk,’ schrijft Fromm. ‘Met 
zijn verlies van een vastgestelde plaats in een besloten wereld verloor 
de mens ook het antwoord op de vraag naar de zin van zijn leven. Zo 
overviel hem twijfel aan zichzelf en aan het doel van zijn bestaan. De 
verhouding tot zijn medemensen – met iedereen als mogelijke concurrent – 
was nu vijandig en vervreemd geworden. Hij was vrij, dat wil zeggen 
alleen, vereenzaamd, van alle kanten bedreigd.’

En dan is daar ineens de digitale revolutie, met zijn bergen aan data en 
‘slimme algoritmes’. Met behulp van apps koopt de mens de onzekerheid af 
die het maken van keuzes in hem oproept, in plaats van dat hij die 
onzekerheid verdraagt, het menselijk tekort aanvaardt en er een 
verstandhouding mee probeert aan te gaan
Steeds verder ingeperkt

Volgens Marcuse kwam de arbeidersklasse niet in opstand omdat ze verwend 
werd. Filosoof Nolen Gertz voegt daar in zijn boek Nihilism and 
Technology (2018) nog iets aan toe: ‘We zullen nooit in opstand komen 
tegen uitbuiting zolang ons nihilisme – onze neiging om ons tegen het 
leven te keren – ons ertoe brengt om liever uitgebuit te willen worden 
dan vrij te zijn.’

Anders gezegd: Marcuse vraagt zich af of de mens nog vrij kán zijn, 
Gertz of de mens nog vrij wíl zijn. We doen er alles aan om maar niet 
verantwoordelijk te worden gehouden voor het niet vinden van ons ware 
zelf, voor het niet verwezenlijken van onze vrijheid, voor het niet 
herontdekken van onze menselijkheid. Want: in de mens huist een kracht 
die vrijheid liever op afstand houdt. En die kracht lijkt meer dan ooit 
naar de oppervlakte te worden getild door de digitale technologieën die 
ons omringen.

Het gevolg van die gedweeë overgave aan machten buiten onszelf werd door 
Marcuse al beschreven: we worden eendimensionaal. In de loop der jaren 
zijn we zelfs zo voorspelbaar geworden, dat algoritmes al weten wat we 
gaan doen. En dat wij die algoritmes ook geloven, waarmee we dus 
eigenlijk beweren dat we te vangen zijn in een dataprofiel.

Op die manier wordt het moeilijk om multidimensionaliteit te bereiken. 
Marcuse wees er al op dat onze innerlijke ruimte – waar normaliter 
zoiets als verzet of kritiek kan ontstaan, omdat we daarbinnen onszelf 
zijn, kunnen nadenken, vragen kunnen stellen, meningen kunnen vormen – 
wordt opgeslokt door de maatschappij. De technologische realiteit is die 
privéruimte binnengedrongen. Reclame nestelt zich in alle facetten van 
het bestaan. Net als de waarden van het kapitalisme. Ook wij zijn 
efficiëntie en groei heel belangrijk gaan vinden. Dat maakt dat de kans 
op verzet tegen de status quo steeds verder wordt ingeperkt.
Techno-hypnose

Met terugwerkende kracht kunnen we concluderen dat de innerlijke ruimte 
die Marcuse ‘praktisch geëlimineerd’ noemde, in de jaren zestig 
weliswaar onder druk kwam te staan, maar in vergelijking met vandaag de 
dag nog tamelijk ongereguleerd en onbeheerst kon aanvoelen. Niet alles 
was rond arbeid en consumentisme georganiseerd. We konden ons er nog aan 
onttrekken.

Dat is tegenwoordig haast onmogelijk. De aanval op onze innerlijke 
ruimte is in volle vaart doorgezet. Door de komst van het internet en 
later de smartphone en apps als YouTube, Instagram en TikTok bestaan er 
tegenwoordig geen levenssferen meer waarin we autonoom kunnen blijven en 
waarin we de invloed van het kapitalisme, consumentisme of het vermaak 
buiten de deur kunnen houden.

In de woonkamer staat de televisie de hele dag aan. Wanneer we niet 
thuis zijn, scrollen we met onze smartphone langs algoritmisch 
gecureerde video’s die onze aandacht opslurpen. Techbedrijven willen 
onze innerlijke ruimte vullen met constante ruis om zoveel mogelijk geld 
te verdienen, wijzelf willen het vullen omdat we dan niet alleen hoeven 
te zijn met onze gedachten.

Gertz noemt dat ‘techno-hypnose’, waarmee hij bedoelt dat de mens de 
neiging heeft om te willen voorkomen dat hij voelt, omdat zulke 
gevoelens, bijvoorbeeld angst of melancholie, een ondraaglijke 
kwetsbaarheid in hem naar boven brengen.

     Gelukkig bestaat er zoiets als een middenweg. Een punt tussen 
absolute vrijheid en absoluut knechtschap in.

Waar Marcuse hoopte dat de mens zou doorzien dat zijn behoeften ‘vals’ 
waren, laat Gertz zien dat we dat heus wel doorhebben, maar dat het ons 
niets uitmaakt: ‘We weten dat schermen onze tijd, ruimte, gedachten en 
gevoelens in beslagnemen, we zijn ons bewust van de “zombificerende” 
effecten ervan, maar blijven gewoon doorkijken,’ schrijft hij. ‘We weten 
dat het een vlucht is uit de realiteit. En dat is precies de reden dat 
we het zo aangenaam vinden.’
Zelfonderzoek

We lijken al met al speelballen van kapitalisme en techniek, gespeend 
van enige autonomie. En mochten we daaruit losbreken, dan zal de 
vrijheid die dan voor het oprapen ligt zo overweldigend zijn, dat we ons 
vermoedelijk weer gewillig zullen ‘teruggeven’ aan een externe macht.

Gelukkig bestaat er zoiets als een middenweg. Een punt tussen absolute 
vrijheid en absoluut knechtschap in. Om dat te kunnen zien, is het 
belangrijk te erkennen dat we nooit volledig autonome wezens kunnen 
zijn. We leven immers niet in een vacuüm. Techniek, en eigenlijk alles 
om ons heen, ook abstracte dingen als ‘cultuur’ of ‘het neoliberalisme’, 
heeft invloed op hoe we leven.

Filosoof Peter-Paul Verbeek geeft daarvan een mooi voorbeeld in zijn 
boek Op de vleugels van Icarus (2014). Daarin schrijft hij dat we denken 
dat onze drang om hard te rijden een vrije keuze is. De flitspaal 
beschouwen we als iets dat ons beperkt in die vrijheid. Maar dan zien we 
over het hoofd dat auto’s veel veiliger zijn geworden, ze het vermogen 
hebben om enorme snelheden te bereiken en dat snelwegen ruim zijn 
opgezet. Allemaal factoren die ons aanmoedigen het gaspedaal flink in te 
drukken. Ons verlangen om hard te rijden, is dus niet volledig autonoom 
tot stand gekomen.

Hij wil maar zeggen: menselijke autonomie en techniek gaan niet samen. 
Maar dat betekent niet dat ook de menselijke vrijheid daarmee in de kiem 
is gesmoord. Onze vrijheid ligt in ons vermogen om ons te verhouden tot 
de manier waarop technologie ons bestaan beïnvloedt. Het is onze taak om 
daar een verstandhouding mee aan te gaan.

En ja, dat klinkt na het lezen van De eendimensionale mens wel heel 
optimistisch en genuanceerd. Marcuse trok fel van leer en had grote 
dromen: breken met de status quo, ons loswoelen van beïnvloeding en 
sturing, minder werken, meer écht vrije tijd verwerven. Daar was verzet 
voor nodig, en dat is zestig jaar later niet anders: de macht van 
techbedrijven – specifiek de manier waarop ze (vaak illegaal) data over 
ons verzamelen en ons daarmee in verregaande mate beïnvloeden – moet 
doorbroken worden. En kritiek op hoe het neoliberalisme ons uitbuit, zou 
nooit moeten verstommen.

Maar waarschijnlijk is het doen van zelfonderzoek ­– ontdekken hoe we 
ons kunnen verhouden tot een wereld die ons langs allerlei kanten een 
bepaalde richting op probeert te duwen – de kortste route naar het 
heroveren van onze vrijheid.

Wat overigens indirect toch zeker als een aanval op de status quo gezien 
mag worden, aangezien ‘vrije subjecten’ minder gevoelig zijn voor valse 
behoeften en verlangens en zo een spaak in het wiel kunnen zijn voor het 
‘technische productieapparaat’. Zij weigeren nog langer mee te doen.

Daarmee zou deze groep, die tijd en ruimte vindt voor zelfonderzoek, 
misschien wel de hedendaagse opvolger kunnen worden van ‘het substraat 
van de verschoppelingen en buitenstaanders’ waar Marcuse zijn hoop op 
had gevestigd. Deze groep stond buiten het systeem en had er, in 
tegenstelling tot de rest van de bevolking, geen baat bij dat de status 
quo in stand werd gehouden.

Zelfonderzoek zou ons, in ieder geval deels, buiten het systeem kunnen 
plaatsen omdat we zeggen: wij bepalen zelf hoe en in welke mate we ons 
willen laten beïnvloeden door externe krachten, en laten ons er niet 
langer gedachteloos door meevoeren.

Hoe groot zou de groep nog zijn die zich, in deze digitale 
verwenningstijden, wél wil verhouden tot hun vrijheid? Dat gaat de 
komende decennia duidelijk worden. Ik zou bijna zeggen: we bevinden ons 
op een beslissende tweesprong.

Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van 
de hoog-industriële samenleving, Athenaeum Paradigma, vertaling Huub 
Stegeman, 304 p., €24,99

Donderdag 20 april organiseert De Balie in Amsterdam een avond over Marcuse.


More information about the D66 mailing list