[D66] Marcuse: De Grote Weigering resoneert nog steeds

René Oudeweg roudeweg at gmail.com
Sun Apr 16 11:04:07 CEST 2023


(De Grote Weigering resoneert niet bij D66, dat is duidelijk... Vandaar 
krijgt u het gehele artikel uit de Groene.)

groene.nl
De Grote Weigering resoneert nog steeds
26–35 minutes


Thijs Lijster

12 april 2023 – verschenen in nr. 15

De film Hail Caesar! van de Coen Brothers is een ode aan de gouden tijd 
van Hollywood; de jaren vijftig, toen de filmstudio’s oppermachtig waren 
en de sterren straalden. Eén van die sterren is Baird Whitlock (gespeeld 
door George Clooney), een leeghoofdige ijdeltuit die de Romeinse 
veldheer zal spelen in een epische spektakelfilm à la Spartacus en Ben 
Hur. Paniek breekt uit in de studio wanneer Whitlock wordt ontvoerd door 
een communistische cel die warme banden onderhoudt met het regime aan 
gene zijde van het IJzeren Gordijn. De cel (die zichzelf liever een 
‘studiegroep’ noemt) blijkt hoofdzakelijk te bestaan uit rancuneuze 
scenarioschrijvers die vinden dat ze uitgebuit worden door de 
filmstudio’s; met het losgeld voor Whitlock willen ze iets van hun 
welverdiende centen terugveroveren.

Hun geestelijk leider is ene ‘professor Marcuse’, een Duitse, bebaarde 
en pijp rokende geleerde die met een zwaar Duits accent monologen houdt 
over de verhouding tussen en de wetmatigheden van geschiedenis en 
economie: ‘History as science. Zis is zie essence of zie Dialektiek.’

De film doet de echte Herbert Marcuse daarmee amper recht. Niet alleen 
omdat hij gladgeschoren was en sigaren rookte, maar ook omdat hij vanaf 
de jaren dertig al een uitgesproken tegenstander van de Sovjet-Unie was 
en weinig ophad met het historisch determinisme dat de professor uit de 
film te berde brengt.

Niettemin is de bijrol een indicatie voor de cultstatus die Marcuse 
genoot in het Amerika van de jaren zestig. The New York Times riep hem 
in 1968 uit tot het ‘symbool’ van nieuw-links, en Playboy Magazine wilde 
hem interviewen (Marcuse wilde alleen meewerken op voorwaarde dat hij 
dan ook als centerfold mocht poseren, dus dat is niet doorgegaan). Die 
cultstatus ging in de dominante politieke cultuur gepaard met angst, een 
red scare, vanwege de radicale ideeën die hij verspreidde. Ter 
illustratie daarvan: de fbi hield van Marcuse’s activiteiten een dossier 
bij dat bij zijn dood meer dan vijfhonderd pagina’s telde.

Staatsgevaarlijke prototerrorist voor de ene kant van het politieke 
spectrum, goeroe van de studentenbeweging en van talloze andere 
protestgroepen voor de andere kant. Die status dankt Herbert Marcuse 
hoofdzakelijk aan zijn boek De eendimensionale mens, gepubliceerd in 
1964. Van de eerste editie werden ruim driehonderdduizend exemplaren 
verkocht, een ongekende bestseller voor die tijd. Zeker voor een 
filosofisch boek dat in complexiteit amper onderdoet voor een verwant 
werk als Dialectiek van de Verlichting van Horkheimer en Adorno.

Maar ook los van die moeilijkheidsgraad is het verkoopsucces van 
Marcuse’s boek opmerkelijk, want de boodschap die het de lezer pagina na 
pagina inhamert is gitzwart: de samenleving waarin je leeft is 
totalitair, de vrijheid die je geniet is schijn, je verlangens zijn niet 
je eigen, en er is (bijna) geen hoop op ontsnapping of verandering.

Vanwaar dan toch de aantrekkingskracht van dit werk?


In een notendop: Herbert Marcuse werd geboren in 1898 in Berlijn, in een 
joods gezin. Hij studeerde bij vooraanstaande filosofen als Edmund 
Husserl en Martin Heidegger, maar raakte gebrouilleerd met de laatste 
als gevolg van diens lidmaatschap van de nsdap.

Marcuse vond nieuw intellectueel onderdak bij de zogenaamde Frankfurter 
Schule, een naam die met terugwerkende kracht werd gegeven aan een groep 
Duitse denkers die verbonden waren aan het Frankfurter Institut für 
Sozialforschung, dit jaar precies honderd jaar geleden opgericht. Net 
als de meeste andere Frankfurters ontvluchtte Marcuse Duitsland toen de 
nazi’s in 1933 de macht overnamen. Hij werd Amerikaans staatsburger en 
werkte voor de voorloper van de cia om inlichtingen te verzamelen over 
het naziregime. Waar collega’s Adorno en Horkheimer na de Tweede 
Wereldoorlog terugkeerden naar Duitsland, bleef Marcuse in de VS, waar 
hij zijn academische carrière voortzette aan onder andere Columbia 
University en de universiteit van Californië. Hij overleed in 1979, 
tijdens een bezoek aan zijn vaderland.

Marcuse’s zogenaamde ‘kritische theorie’ is overduidelijk geïnspireerd 
door Karl Marx. Tegelijkertijd zag hij dat de meeste van Marx’ 
voorspellingen niet waren uitgekomen. Waar Marx meende dat het 
kapitalisme zichzelf in crisis zou storten en dat het ‘zijn eigen 
grafdelvers’ had geschapen in de vorm van het industriële proletariaat, 
constateerde Marcuse dat het kapitalisme springlevend was en het 
revolutionair elan van de arbeiders tanende.

De belangrijkste oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat de westerse 
wereld erin geslaagd was de arbeidersklasse volledig te integreren: ze 
was niet langer het ‘revolutionaire subject’ waar Marx haar voor hield, 
maar had zelf steeds meer belang gekregen bij de instandhouding van de 
status quo. De levensstandaard was gestegen, de vrije tijd toegenomen, 
en daarmee was de bereidheid tot revolutie als sneeuw voor de zon verdwenen.

In Eros en cultuur (1955) schreef Marcuse al met een mengeling van 
weemoed en ergernis: ‘De mensen wonen in huizen-concentraties en 
bezitten eigen auto’s waarmee ze niet langer naar een andere wereld 
kunnen ontsnappen. Ze hebben geweldige ijskasten gevuld met bevroren 
voedsel. Ze hebben dozijnen kranten en tijdschriften, die dezelfde 
idealen onderschrijven. Ze hebben talloze keuzemogelijkheden, talloze 
technische apparaten, die alle van dezelfde soort zijn en die hen 
bezighouden en hun aandacht afleiden van datgene, waar het werkelijk om 
gaat – van het besef, dat ze tegelijkertijd minder zouden kunnen werken 
en hun eigen behoeften en bevredigingen zouden kunnen bepalen.’

Nu kun je je uiteraard afvragen waarom er überhaupt nog een revolutie 
nodig zou zijn als iedereen een huis, een auto, een ijskast en een 
dozijn kranten en gadgets heeft. Maar zo makkelijk komen we er bij 
Marcuse niet van af. Allereerst zag hij al scherp in dat de stijgende 
welvaart van de westerse wereld gepaard ging met uitbuiting en 
imperialisme in andere delen van de wereld. De opdeling van de wereld in 
twee elkaar naar het leven staande grootmachten alsook de constante 
nucleaire dreiging waren daarvan het gevolg.

Daarnaast vormden de vrijheid en welvaart in de westerse wereld volgens 
hem grotendeels een façade waarachter een systeem van sociale repressie 
en geestelijke armoede schuilging. Er mag dan minder fysiek uitputtende 
arbeid zijn dan honderd jaar geleden, daarvoor in de plaats zijn 
evenzovele saaie kantoor- en servicebaantjes gekomen – ‘bullshit jobs’ 
in de woorden van antropoloog David Graeber. Dat we niettemin blijven 
werken, rennen en zwoegen is eerst en vooral in het belang van het 
systeem, om de productie draaiende en de consumptie levend te houden.

We moeten de huidige situatie niet zozeer afzetten tegen die van de 
arbeiders in de negentiende eeuw, maar eerder tegen wat mógelijk zou 
zijn, gegeven de technologische vooruitgang. Automatisering maakt het in 
principe mogelijk dat we nog veel minder zouden hoeven werken, dat 
niemand meer honger hoeft te lijden. Niettemin blijven geestdodende 
arbeid en een gapende kloof tussen arm en rijk bestaan.

Marcuse wordt dikwijls gelezen als een techno-pessimist, en daarin in 
één adem genoemd met Heidegger. Ten onrechte, zo blijkt voor wie De 
eendimensionale mens erop naslaat, want hij benadrukt vooral hoe de 
bevrijdende potenties van technologie juist onvoldoende gerealiseerd 
worden in wat hij de ‘geavanceerde industriële samenleving’ noemt. 
Technologie op zichzelf is niet goed of slecht, maar ze is wel door en 
door politiek. En zolang we dat niet inzien, zal ze ingezet blijven 
worden om bestaande machtsongelijkheid en onderdrukking te continueren. 
(Je zou Marcuse, met een anachronisme, dus een fully automated luxury 
communist kunnen noemen.)

Marx sprak van ‘vervreemde arbeid’: de arbeider beschikt niet over 
zichzelf tijdens het arbeidsproces en kan pas zichzelf zijn als hij niet 
werkt. Marcuse stelt echter dat we ook in het domein van de vrije tijd 
steeds meer vervreemd raken: de consumptiemaatschappij creëert telkens 
nieuwe behoeftes en verlangens, producten die we willen hebben en dromen 
die we willen najagen. Die producten en dromen zijn evenwel net zo 
gestandaardiseerd als het productieproces, en vormen bovendien weer een 
reden om nog harder te werken en geld te verdienen. Zo dienen we het 
systeem niet alleen tijdens werktijd maar ook in onze vrije tijd, als 
een gewillig leger consumenten.

Zo komt Marcuse tot de stelling dat we in het zogenaamde ‘vrije’ Westen 
onder een totalitair regime leven. In De eendimensionale mens schrijft 
hij: ‘“Totalitarisme” is namelijk niet alleen een door terreur gedreven 
politieke coördinatie van de samenleving, maar ook een niet door terreur 
gedreven economisch-technische coördinatie die functioneert via de 
manipulatie van behoeften door gevestigde belangen.’ Het vrije Westen is 
met andere woorden totalitair niet zozeer door gebruik van openlijk 
geweld en onderdrukking, maar vooral door een totale controle over alle 
facetten van het leven, van ons voorstellingsvermogen en politieke 
denken tot onze behoeftes en meest verborgen verlangens aan toe.

Volgens Marcuse moeten we onderscheid maken tussen echte behoeftes – 
zoals aan voeding, kleding en onderdak – en valse behoeftes. De laatste 
worden ons opgedrongen door het systeem dat consumptie aanjaagt om de 
productie in gang te houden. Er bestaat niet zoiets als een diep 
menselijk verlangen om elk jaar een nieuwe smartphone aan te schaffen; 
die behoefte ontstaat door een combinatie van ‘keeping up with the 
Joneses’ en planned obsolescence, dat wil zeggen de veroudering en 
slijtage die zijn ingecalculeerd in het productieproces.

Marcuse erkent dat niemand rechter kan spelen over wat echte en onechte 
behoeftes zijn; alleen het individu zelf kan dat doen. Maar het probleem 
is nu juist dat die daar in zijn huidige, verblinde toestand onvoldoende 
toe in staat is.

Om te betogen dat zelfs seksuele verlangens zijn opgenomen in dit 
systeem van totale controle, introduceert Marcuse de paradoxale term 
‘repressieve desublimatie’; een variatie op Freuds ideeën over hoe de 
samenleving ons dwong de meeste van onze seksuele driften te 
onderdrukken. Onze drang naar onmiddellijke behoeftebevrediging (het 
‘lustprincipe’) wordt onderworpen aan het ‘realiteitsprincipe’, gericht 
op het voortbestaan van onszelf en de maatschappelijke orde waarvan we 
deel uitmaken. Verdringing resulteert echter niet alleen in de neuroses 
waaraan Freuds klinisch werk gewijd is, maar vormt ook de basis voor 
menselijke creativiteit; sublimatie wil zeggen dat een deel van die 
driften afgebogen wordt naar, en een uitlaatklep vindt in, ‘hogere’ 
uitingen van de cultuur. Dat wat niet te verenigen valt met het 
realiteitsprincipe kan nog een plaats krijgen in de kunst. Platter 
gezegd: in plaats van boven op de eerste de beste begeerlijke persoon te 
springen die ik tegenkom, druk ik mijn onvervuld verlangen uit in 
lyrische poëzie of schilderkunst.

Met het begrip ‘repressieve desublimatie’ wijst Marcuse op de volgende 
paradox: de geavanceerde industriële samenleving maakt het mogelijk om 
aan elk verlangen onmiddellijk te voldoen. Naast de overvloed aan 
beschikbare koopwaren en ontspanningsmogelijkheden is er inderdaad ook 
sprake van een ‘seksuele bevrijding’; vrije seks, buiten het huwelijk, 
met meerdere partners, en met wat voor deviatie of fetisj dan ook, is 
min of meer geaccepteerd. Maar deze bevrijding (liberation) is volgens 
Marcuse vooral ook een ‘liberalisering’ (liberalisation) oftewel een 
vermarkting. Seks wordt gecommodificeerd, tot koopwaar gemaakt – van 
seksspeeltjes en pornografie in alle smaken tot datingapps en websites 
om buitenechtelijke relaties te faciliteren – en op die manier staat ze 
toch weer onder controle. Dat maakt seks niet per se minder plezierig, 
zo schrijft hij, maar het is leuk geworden op dezelfde manier als het 
leuk is een gemotoriseerde grasmaaier aan te duwen; kortom als een 
ongevaarlijke, gede-erotiseerde vorm van vermaak.

Het doet denken aan wat de Sloveense filosoof Slavoj Žižek zei over de 
populaire Fifty Shades-reeks van E.L. James: de obsceniteit daarvan was 
volgens hem niet gelegen in de sm-seks die erin wordt beschreven, maar 
vooral in het feit dat iedereen het boek openlijk in de metro las, dat 
het je door je tante werd aanbevolen, enzovoorts. Het is de ‘Ander 
zonder andersheid’, aldus Žižek, en illustratief voor de imperatief van 
de consumptiesamenleving: gij zult genieten!

Voor alle duidelijkheid: Marcuse was niet tegen vrije liefde of seks. 
Integendeel, in een essay getiteld Zur Kritik des Hedonismus uit 1938 
schreef hij al over de potentieel subversieve krachten van de lust, en 
in zijn boek Eros en cultuur had hij nog eens benadrukt dat sociale 
emancipatie onmogelijk was zonder emancipatie op het terrein van de 
drifteconomie, wat hij de ‘bevrijding van de eros’ noemde. Volgens 
Marcuse had die bevrijding echter veel meer om het lijf dan vrije seks, 
en dreigde met die nadruk op seks zelfs een inperking van de erotische 
energieën.

In lijn met Freud beschouwt hij de concentratie van het libido op de 
genitaliën als de ‘basislaag van de verdringing’, die weliswaar ‘een 
intensievere lust mogelijk maakt’ maar die de lust tegelijkertijd in 
dienst stelt van de voortplanting. De bevrijding van de eros daarentegen 
zou een activering van de gehele mens betekenen, een ontzegeling van al 
zijn creatieve en cognitieve krachten en het ontstaan van een ‘polymorfe 
seksualiteit’ (al moet gezegd worden dat vaag blijft wat Marcuse met dat 
laatste precies voor ogen had).

Het repressieve karakter van de desublimatie zit volgens Marcuse in het 
feit dat de seksuele driften, juist doordat ze onmiddellijk (zij het 
gecontroleerd) bevredigd kunnen worden, niet langer omgezet hóeven te 
worden tot iets hogers. De burgerlijke kunst bevatte, ondanks haar 
ideologische karakter, altijd subversieve momenten en figuren, die een 
kritische reflectie vormden op de samenleving waar ze uit voortkwamen; 
bijvoorbeeld de aan lagerwal geraakte kunstenaars of prostituees in de 
romans van de negentiende eeuw. Ook in de populaire cultuur uit 
Marcuse’s tijd kwamen weliswaar schurken en schelmen voor – de gangster, 
de vamp, de beatnik – maar die waren volgens hem eerder een bevestiging 
dan een subversie van de bestaande orde.

Als hedendaags voorbeeld kunnen we denken aan Jordan Belfort uit The 
Wolf of Wall Street van Martin Scorsese (gespeeld door Leonardo di 
Caprio); weliswaar een misdadige, hilarische en groteske figuur, maar 
toch vooral een uitvergroting van de beurshandelaar, en een bevestiging 
van heersende ideeën over wat het betekent succesvol te zijn. Ondanks de 
kritische bedoeling van Scorsese is Di Caprio’s Belfort dan ook een 
soort rolmodel geworden (net zoals de lullo’s van Jiskefet nog het meest 
werden gewaardeerd door corpsballen).

Marcuse legt een linkse claim op genot: hij stelt dat we te weinig 
genieten, dat al onze genietingen voorverpakt zijn

De mogelijkheid om elk verlangen onmiddellijk te bevredigen, gaat 
uiteindelijk dus ten koste van de kritische vermogens van de kunst. 
Zoals Marcuse het formuleert: ‘Kenmerkend voor vandaag de dag is de 
vervlakking van het antagonisme tussen cultuur en sociale werkelijkheid 
door het uitwissen van de oppositionele, vreemde en transcendente 
elementen in de hogere cultuur waardoor deze een andere dimensie van de 
werkelijkheid vormde.’ Kortom: met het wegvallen van dat kritische 
vermogen wordt de samenleving eendimensionaal.
San Jose, 1972. Onderweg naar de rechtbank voor de hoorzitting van 
Marcuse’s student Angela Davis, die verdacht werd van medeplichtigheid 
aan een moordaanslag. Ze werd uiteindelijk vrijgesproken © Bridgeman Images

Wat bedoelt Marcuse eigenlijk met de term ‘eendimensionaal’, en waarom 
zijn de hedendaagse mens en samenleving in zijn ogen eendimensionaal?

Zo’n vijftien jaar voordat Margaret ‘there is no alternative’ Thatcher 
aan de macht kwam, constateert Marcuse al dat het ideologisch debat 
verstomd lijkt. Vakbonden en linkse partijen sluiten compromissen en 
denken actief mee over de vraag hoe de productie gestimuleerd kan 
worden; ze zijn niet langer de ‘levende negatie’ waar Marx ze voor hield.

Maar ook hun klassieke antagonist, de bourgeoisie, is van aard 
veranderd: ‘De kapitalistische bazen en eigenaren verliezen hun 
identiteit als verantwoordelijke agenten en spelen nu de rol van 
bureaucraten in een bedrijfsmachine.’ Voor zover er nog een Vijand 
overblijft, ligt die daarbuiten, als een permanente dreiging waartegen 
de samenleving één front dient te vormen, en die bovendien functioneert 
als een stok achter de deur om productie in de sfeer van technologie en 
defensie in gang te houden. Marcuse dacht uiteraard aan de Koude Oorlog, 
maar met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zag je hetzelfde gebeuren 
met de war on drugs en de war on terror. Niet alleen is er geen 
politieke oppositie meer, we kunnen ons zelfs niet langer voorstellen 
dat er ook maar een alternatief zou kunnen zijn. ‘Het resultaat is de 
atrofie van de mentale organen om de tegenstellingen en de alternatieven 
te begrijpen en, in de enige overgebleven dimensie van de technologische 
rationaliteit, krijgt het gelukkig bewustzijn de overhand.’

De term ‘gelukkig bewustzijn’ verwijst naar Hegel, die in zijn 
Phänomenologie des Geistes het unglückliche Bewusstsein beschreef als 
degene die verscheurd is tussen dat wat is en dat wat zou kunnen zijn. 
De eendimensionale mens is daarvan juist het exacte tegendeel: zijn 
bewustzijn is ‘gelukkig’, niet zozeer uit tevredenheid met de huidige 
stand van zaken, maar eerder omdat wat zou kunnen zijn niet eens bij hem 
opkomt. Zo wordt de status quo vanzelf de best mogelijke van alle werelden.

Ook het denken zelf is eendimensionaal. In lijn met Dialectiek van de 
Verlichting van Horkheimer en Adorno stelt Marcuse dat de rationaliteit 
volgens welke de samenleving geordend is, zelf irrationeel geworden is. 
Als voorbeeld daarvan zouden we de van alle gemakken voorziene 
atoombunker kunnen nemen. Binnen de logica van de Koude Oorlog en de 
voortdurende nucleaire dreiging is die volstrekt rationeel en 
beantwoordt hij aan een behoefte. Maar van enige afstand bezien is juist 
die logica zelf irrationeel, omdat de nucleaire dreiging onderdeel 
uitmaakt van een wapenwedloop tussen twee systemen die beide gebaseerd 
zijn op ontmenselijking en uitputting van de natuur. Een hedendaags 
voorbeeld biedt vliegmaatschappij Lufthansa, die tijdens de 
coronapandemie lege toestellen liet rondvliegen om landingsrechten te 
behouden. Vanuit de belangen van het bedrijf gedacht is dat rationeel; 
maar tegelijkertijd is het volslagen waanzinnig, vooral als je bedenkt 
dat het virus juist veroorzaakt en verspreid is door het systeem van 
extractie waarvan Lufthansa deel uitmaakt.

Het maakt dat, andersom, elke tegenspraak tegen dit systeem irrationeel, 
in de zin van naïef of kinderlijk klinkt. Make love, not war; Give peace 
a chance, of vandaag de dag: Just stop oil, Defund the police. 
Dergelijke, in wezen redelijke, eisen, lopen aan tegen een betonnen muur 
van ‘gezond’ verstand en ‘realisme’, van mannen met stropdas die 
schamper lachen en zeggen dat de wereld nu eenmaal niet zo werkt.

Marcuse schrijft: ‘Als het Goede en het Schone, Vrede en Gerechtigheid 
niet kunnen worden afgeleid uit ontologische of 
wetenschappelijk-rationele voorwaarden, kunnen ze logischerwijs geen 
aanspraak maken op universele geldigheid en verwezenlijking.’

Er zit ironie in het feit dat het succes van De eendimensionale mens de 
stellingen uit het boek bijna lijkt te weerleggen. Blijkbaar was nog 
niet alle oppositie gecontroleerd, blijkbaar waren nog niet alle 
verlangens en dromen ingekapseld door de consumptiemaatschappij; en 
blijkbaar was het denken van de mens in de jaren zestig nog 
‘tweedimensionaal’ genoeg om Marcuse’s boodschap te begrijpen.

Ondanks de genoemde overeenkomsten met het twintig jaar ervoor 
gepubliceerde Dialectiek van de Verlichting is Marcuse’s boek 
uiteindelijk hoopvoller. Het eindigt met een eerbetoon aan Walter 
Benjamin, die zich op de vlucht voor de nazi’s het leven benam. Marcuse 
stelt dat de kritische theorie ‘trouw [wil] blijven aan hen die, zonder 
hoop, hun leven hebben gegeven en geven aan de Grote Weigering. Aan het 
begin van het fascistische tijdperk schreef Benjamin: “Alleen vanwege de 
hopelozen is ons hoop gegeven.”’

Van alle concepten en ideeën die Marcuse introduceerde in De 
eendimensionale mens was de ‘Grote Weigering’ waarschijnlijk dat wat het 
meest resoneerde bij zijn tijdgenoten, ook al besteedt hij er 
betrekkelijk weinig regels aan. (Of misschien kon iedereen er het zijne 
of hare op projecteren juist doordat Marcuse er zo weinig over 
schrijft.) De Grote Weigering is kort gezegd ‘het protest tegen dat wat 
is’, een radicaal de samenleving de rug toekeren.

Hoewel er geen ‘revolutionair subject’ à la Marx’ proletariaat meer is, 
bestaan er wel verschillende groepen ‘verschoppelingen en 
buitenstaanders’; Marcuse noemt ‘de uitgebuite en vervolgde mensen van 
andere rassen en andere kleuren, de werklozen en onbemiddelbaren’. Zij 
zijn degenen die het repressieve karakter van de ‘vrije wereld’ aan den 
lijve ondervinden. ‘Het feit dat ze steeds vaker weigeren om het spel 
nog mee te spelen, kan het einde van een tijdperk inluiden.’

Zonder ze expliciet te noemen, is het duidelijk dat Marcuse denkt aan de 
Amerikaanse burgerrechtenbeweging, waarmee hij sympathiseerde. Tot zijn 
beroemdste studenten uit die tijd behoorde Angela Davis, die later 
woordvoerder was van de Black Panther Party en die korte tijd in de 
gevangenis verbleef op verdenking van medeplichtigheid aan een 
moordaanslag (ze werd uiteindelijk vrijgesproken). Davis werkte nauw met 
Marcuse samen, en zet zich tot op de dag van vandaag in voor de 
hervorming van het Amerikaanse gevangenissysteem en voor feministische 
en antiracistische bewegingen, recentelijk nog als een van de kopstukken 
van Black Lives Matter.

Marcuse zal evenwel niet minder verbaasd geweest zijn over de 
plotselinge omwentelingen in de cultuur, het ‘evenement’ van 1968, dan 
zijn collega’s aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Adorno 
haalde zich in Frankfurt de woede van de studenten op de hals toen hij 
in reactie op de bezetting van zijn collegezaal de politie belde. In een 
van zijn laatste brieven aan zijn vriend uitte Adorno zijn frustratie 
hierover, maar Marcuse vond dat de laatste een grote vergissing had 
gemaakt. ‘Als de alternatieven bestaan uit de politie en de linkse 
studenten, dan ben ik met de studenten, en ik geloof nog altijd dat onze 
doelen beter vertegenwoordigd worden door de rebellerende studenten dan 
door de politie.’

Door openlijk en onomwonden zijn steun voor de studentenprotesten uit te 
spreken, werd Marcuse al gauw op het schild gehesen als held van 
nieuw-links, zowel in de VS als in Europa. Ook in de jaren erna bleef 
hij zich mengen in politieke debatten, met teksten als An Essay on 
Liberation (1969) en Counterrevolution and Revolt (1972), waarin de toon 
een stuk hoopvoller is dan in De eendimensionale mens. In een ‘politiek 
voorwoord’ dat hij toevoegt aan een heruitgave van Eros en cultuur 
schrijft hij bovendien over antikoloniale protesten in landen als 
Vietnam en Zuid-Afrika. Zij hebben volgens Marcuse het ‘historisch 
voordeel van de laatkomer’; juist doordat het mondiale Zuiden nog niet 
volledig is ingekapseld, kan daar protest ontstaan dat weer overslaat 
naar bewegingen in de westerse wereld, zoals de protesten tegen de 
Vietnamoorlog.

Anders dan sommige van zijn naar Duitsland teruggekeerde collega’s 
volgde Marcuse de politieke ontwikkelingen op de voet. Daarnaast ging 
hij, zoals uit het notenapparaat van De eendimensionale mens blijkt, de 
dialoog aan met de wetenschap van zijn tijd, en met Amerikaanse en 
Franse filosofen (onder andere met Merleau-Ponty, Barthes, Sartre en Dewey).

Het feit dat Marcuse zo ‘bij de tijd’ was, heeft er mogelijk aan 
bijgedragen dat hij na de roerige jaren zeventig (en zijn dood in 1979) 
betrekkelijk snel in de vergetelheid raakte. In de filosofiegeschiedenis 
werd hij minder serieus genomen dan bijvoorbeeld Adorno, vermoedelijk 
juist doordat hij zo’n cultstatus had. Als tegenhanger van 50 million 
Elvis fans can’t be wrong ging onder filosofen welhaast gelden: 300 
thousand Marcuse fans must be wrong.

Wie evenwel De eendimensionale mens vandaag leest, kan niet anders dan 
zich verbazen over de relevantie van het boek. In het licht van onze 
zorgen over kunstmatige intelligentie, robotisering en 
surveillancekapitalisme zijn Marcuse’s kritische reflecties op 
technologie hoogst actueel. Inderdaad is, zoals hij schrijft, ‘de 
technologische samenleving (…) een systeem van dominantie dat reeds 
werkzaam is in het concept en de constructie van technieken’.

De klimaatcatastrofe bevestigt bovendien zijn stelling dat de rationele, 
op groei en winst gerichte orde volstrekt irrationeel is geworden. Zo 
circuleerde een paar jaar geleden op sociale media een afbeelding van 
een pakje ingelegde peren dat drie continenten had afgereisd: gekweekt 
in Argentinië, verpakt in Thailand en verkocht in het Verenigd 
Koninkrijk (waar ook peren groeien). Vrij naar Shakespeare: Though this 
be method, yet there’s madness in ’t.

De kritiek op het consumentisme en de ecologische destructie verleidt 
sommigen ertoe foto’s van biefstukken en slurpende auto’s op sociale 
media te zetten, of krantenkoppen te plaatsen die waarschuwen dat ‘ze’ 
onze barbecue willen afpakken. Zelfs het gebruik van plastic rietjes is 
inzet geworden van die cultuuroorlog, een oorlog waarin populistisch 
rechts een monopolie claimt op genot. Het wantrouwen bestaat erin dat 
we, als links aan de macht is, niet meer mogen genieten: niet zuipen of 
roken, niet lekker eten, geen geweld en seks in films, geen foute 
grappen, niet flirten, enzovoorts.

Dat wantrouwen is niet geheel uit de lucht gegrepen, omdat links, en 
juist ook de klimaatbeweging, nogal eens wil vervallen in het opgeheven 
vingertje. Net dat maakt Marcuse relevant; zijn kritiek komt niet vanaf 
de kansel of de moral highground. Hij legt een linkse claim op genot: 
hij stelt dat we juist te weinig genieten, dat we veel meer zouden 
kunnen genieten, of liever gezegd dat al onze genietingen volledig 
gecontroleerd en voorverpakt zijn en daardoor een slap en fantasieloos 
aftreksel van hoe geluk en genot er daadwerkelijk zouden kunnen uitzien, 
als we maar in vrijheid zouden kunnen reflecteren op onze échte 
behoeftes en verlangens.

Daar ligt een taak en uitdaging voor links, om mensen niet alleen te 
overtuigen van zijn grote gelijk, maar ze ook te verleiden, om de 
libidineuze energieën te mobiliseren die momenteel zo succesvol door het 
rechts-populisme worden geëxploiteerd en gekanaliseerd richting 
klimaatdrammers, woke lefties en buitenlanders. Te meer omdat de 
daadwerkelijke winst die sinds de seksuele revolutie geboekt is 
tegelijkertijd bedreigd wordt door een nieuw puritanisme, zoals blijkt 
uit de intrekking van ‘Roe v. Wade’ door het Amerikaanse Hooggerechtshof 
en de haatcampagnes tegen lhbtiq+-gemeenschappen, zowel in Oost-Europa 
als hier te lande.

Zolang het kapitaal echter niet slechts onze geld- maar ook onze 
drifteconomie beheerst, zal dat een flinke kluif zijn. De 
vermaakindustrie heeft haar grip op het menselijk leven sinds de tijd 
van Marcuse slechts verstevigd. We zijn altijd maar een klik verwijderd 
van instant-behoeftebevrediging. ‘Can I interest you in everything, all 
of the time?’ zoals Bo Burnham uit naam van het internet zong.

Hoewel velen hoopten dat de coronapandemie zou leiden tot een bezinning 
op het mondiale kapitalisme – nature was healing, er zwommen dolfijnen 
door de kanalen van Venetië – bleven we onszelf en elkaar hardnekkig 
vermaken met Netflix, YouTube en TikTok. Een Grote Weigering bleef uit 
(hoewel de hevigheid waarmee de blm-demonstraties losbarsten er wel een 
aanzet toe gaven).

In het voorlaatste hoofdstuk van De eendimensionale mens schrijft 
Marcuse: ‘Het niet-functioneren van de televisie en de aanverwante media 
zou zo een begin kunnen maken met wat de inherente tegenstrijdigheden 
van het kapitalisme niet hebben bereikt – de desintegratie van het systeem.’

Misschien is het wachten op een wereldwijd computervirus om de 
eendimensionale mens wakker te schudden.

Paradigma & Marcuse

Deze tekst is een bewerking van de inleiding die Thijs Lijster schreef 
voor De eendimensionale mens, het nieuwste deel van de Paradigma-reeks, 
een samenwerking van uitgeverij Athenaeum, Polak & Van Gennep en De 
Groene Amsterdammer. Op 20 april organiseert De Balie een avond over 
Marcuse, met onder meer Thijs Lijster en Marian Donner.




More information about the D66 mailing list