[D66] Hoe D66 een bijwagen van rechts werd
Dr. Marc-Alexander Fluks
fluks at combidom.com
Mon Oct 11 11:51:18 CEST 2021
Bron: Vrij Nederland
Datum: 11 oktober 2021
Auteur: Daniel Boomsma
URL: https://www.vn.nl/d66-centrumrechts/
Ref:
https://www.boomgeschiedenis.nl/product/100-10286_Tussen-bestormen-en-besturen
Hoe D66 een bijwagen van rechts werd
------------------------------------
Komende donderdag is het 55 jaar geleden dat D66 werd opgericht. Auteur
Daniel Boomsma dook in het verleden van de partij om te verklaren hoe de
huidige positie en strategie centrumrechts in de kaart spelen. 'De rol
van D66 wordt nu ten koste van links vervuld.'
'D66 is het nieuwe CDA, maar dan zonder de C', kopte De Volkskrant daags
na de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart. De woorden waren van
Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma (D66) tijdens het campagneleidersdebat van
Stichting Machiavelli de ochtend na de verkiezingen. Een kwinkslag,
merkte hij achteraf op, misschien uitgelokt door de roes van de
historische verkiezingswinst van zijn partij.
Maar in elk geintje zit een seintje. Wie probeert de belangrijkste rode
draad in de recente geschiedenis van D66 bloot te leggen, moet
vaststellen dat de partij een variant op de centristische machtspolitiek
bedrijft van het vroegere CDA: gecommitteerd aan links noch rechts,
opererend als flexibele dealmaker bij het verwerven van regeringsmacht
in een gefragmenteerd politiek landschap.
Die verwording van D66 is al zeker vijftien jaar in de maak. De
electorale ineenstorting in 2006 bood de nieuwe partijleider Alexander
Pechtold de vrijheid bij de wortels te beginnen. Teleurstelling in het
eerste decennium van de jaren 2000 over het vermeende leeggelopen midden
werd langzaamaan een loyaliteitsverklaring aan het centrum, uiteindelijk
uitmondend in een politieke makelaarsrol. Na jarenlange 'constructieve
oppositie' leken de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 een voorlopig
hoogtepunt van die ontwikkeling, toen Pechtold het 'verbinden' van links
en rechts in een coalitie tot zijn verkiezingsinzet maakte.
De afgelopen landelijke campagne met de nieuwe lijsttrekker Sigrid Kaag
ging nog een stap verder. Die campagne was obsessief gefixeerd op het
premierschap en moest daarom van D66 een politieke vluchtheuvel maken:
soepel bewegend tussen links en rechts, met iets aantrekkelijks in de
etalage voor vrijwel het gehele politieke spectrum. Zo peinsde het
campagneteam er met een gemarginaliseerd links vooral over hoe VVD'ers
en (aangeslagen) CDA'ers aan te trekken. Dat betekende onder meer: geen
kritiek op multinationals. En zo nu en dan verwijzen naar christelijke
waarden. Een ideologische buigzaamheid die mede mogelijk werd gemaakt
door inhoud ondergeschikt te maken aan vorm en stijl - 'nieuw
leiderschap'.
En daar bleef het niet bij. In haar speech voor het digitale congres van
haar partij in november vorig jaar putte Kaag zelfs uit het klassieke
retorische jargon van de confessionelen door te verwijzen naar de
beroemde 'wij maken geen buigingen naar links en wij maken geen
buigingen naar rechts' frase van oud-CDA-leider Dries van Agt - een
stellingname die in de praktijk de uitwerking had van het tegenover
elkaar uitspelen van de linkse partijen (PvdA en GroenLinks tegenover de
SP). Daar voegde ze aan toe dat Nederland bovenal behoefte heeft aan
'gematigdheid'.
In de aanloop naar verkiezingsdag kwam daar de weigering bij uitspraken
te doen over mogelijke coalitiegenoten - een bekende methode uit het
confessionele handboek. Gevraagd naar voorkeurspartners bij Nieuwsuur
hield de lijsttrekker, als enige naast VVD-leider Rutte, de kaarten
tegen de borst: 'Wij zijn voor brede samenwerking'. Dat was de dag na de
verkiezingen niet anders: 'Links of rechts? Er zijn heel veel opties.'
Na eerst voor een zo 'progressief mogelijke' samenstelling te pleiten,
evolueerde de inzet vorige maand in Kaag's HJ Schoo-lezing uiteindelijk
in zuiver centrisme: 'een goed kabinet in de Nederlandse traditie is een
kabinet dat uit conservatieve en progressieve krachten bestaat.' Een
bedenkelijk voorlopig hoogtepunt van het nieuwe D66.
Naar het centrum gezogen
Aanstaande donderdag is het 55 jaar geleden dat D66 werd opgericht. De
meest gestelde vraag die de geinformeerde buitenstaander nu vaak over de
partij stelt is: hoe heeft het in vredesnaam zover kunnen komen? D66 als
vluchtheuvel in het midden, dat is toch nooit de bedoeling geweest van
de oprichters die niet met een 'gematigde' maar een radicale
doorbraakpartij vooral de verstarde democratie wilden veranderen?
In de deze maand verschenen bundel Tussen bestormen en besturen. 55 jaar
D66 in de Nederlandse politiek (1966-2021), onder redactie van
historicus Coen Brummer en politicoloog Simon Otjes, worden die vragen
niet expliciet maar wel impliciet gesteld. Brummer en Otjes vermijden de
vergelijking met het oude CDA, maar komen in hun kritische slothoofdstuk
wel uit bij een karakterisering die er dicht in de buurt komt: D66 als
'systeempartij', met een positie midden in het politieke landschap die
een 'werkbare coalitie in Den Haag zonder constructieve rol voor D66'
inmiddels 'ondenkbaar' maakt.
Bij elkaar genomen laten de goed gedocumenteerde en vaak ook verrassende
bijdragen in Tussen bestormen en besturen nog iets zien: de kiem van de
ontwikkeling van D66 naar de centristische partij die het nu is, zat in
wezen al in de geboortepapieren verborgen. Ja, de partij heeft ook de
taaie transformatie doorgemaakt van een challenger party naar een gewone
partij. En de afgelopen vijftien jaar zijn daarvoor bepalend geweest.
Maar van begin af aan was het ook een partij met wat politicologen
Laurien Hansma en Paul Lucardie in hun bijdrage aan de bundel een gebrek
aan wezenlijk ideologisch houvast noemen - ook omdat de oprichters
behoorden tot een nieuwe professionele klasse die daar weinig behoefte
aan had.
Dat D66 uiteindelijk ondubbelzinnig in het midden is beland en een
hedendaagse variant op de oude politiek van het CDA bedrijft, vormt
deels de logische consequentie van die ideologiearme politiek. Het is
zuiver geredeneerd het ultieme gevolg van het pragmatisme dat
medeoprichter Hans Gruijters misschien wel het beste omschreef als 'de
billijkheid naar alle kanten betrachten'.
Kiezen voor links
En toch. Ondanks dat de aanwijzingen voor die ontwikkeling er altijd al
waren, was het helemaal niet zo vanzelfsprekend dat het zo zou lopen.
Icoon Hans van Mierlo moest in de rusteloze beginjaren nog niets hebben
van 'ismen', maar hij hield altijd vol dat D66 voor links koos.
Tegenover de macht, omdat Van Mierlo begreep dat een aandrift tot
machtsverwerving zonder die macht zelf dichter bij de burgers te willen
brengen, botste met het democratiseringsmotief van zijn partij.
De sociaal-democratie was zijn ijkpunt, deels omdat die stroming
historisch gezien net zozeer wantrouwig stond tegenover macht. Ook
zonder het pistool op de borst koos hij voor de toen nog relevante
Partij van de Arbeid. Tegen journalist Jan Brokken merkte hij in de
jaren tachtig zelfs op: 'Als een geschiedenis me de tranen in de ogen
brengt is het de geschiedenis van de Europese sociaal-democratie.'
Op lange termijn zag Van Mierlo de vorming van een progressieve
volkspartij via een linkse meerderheidsstrategie voor zich waarin D66
zou moeten opgaan. Zelfs de aanvankelijke ontkenning van de
tegenstelling tussen links en rechts door zijn partij liet hij al in
zijn eerste jaar als partijleider los. Bij een terugblikkend praatje ter
gelegenheid van het 35-jarige bestaan van zijn partij citeerde Van
Mierlo de Franse existentialist Gabriel Marcel: 'Iemand die zegt niet
links of rechts te zijn, is in ieder geval niet links', waarna Van
Mierlo lachend een wegwerpgebaar maakte en zei: 'Toen hield ik er maar
mee op. Er zaten te veel denkbeelden van ons in het toenmalige pakket
van links.'
Redelijk alternatief
Het was opmerkelijk genoeg Jan Terlouw die als eerste een poging deed
D66 naar het midden te trekken. Opmerkelijk omdat Terlouw inmiddels naar
links is afgebogen en zijn eigen partij stilletjes veel te rechts vindt.
'Sociaal is er zoveel te wensen... Waarom kunnen de linkse partijen zich
niet verzetten?', liet hij EenVandaag weten in reactie op de
verkiezingsuitslag.
Onder zijn leiding sloeg D66 in de jaren zeventig een andere weg in. De
partij profileerde zich met de bekende ideologische flexibiliteit als
'redelijk alternatief': progressief maar niet links, liberaal maar niet
rechts, onafhankelijk van CDA, VVD en PvdA. Die poging bleef
betrekkelijk. Eind jaren zeventig sloot D66 de VVD nog uit als
regeringspartner, en regeren zonder de PvdA was eigenlijk geen optie.
PvdA-prominent Ed van Thijn tekende in zijn Dagboek van een
onderhandelaar op dat Terlouw hem in het verkiezingsjaar 1977 had
toevertrouwd dat D66 'aan dezelfde kant van de streep' stond: 'Wij
hebben voor de verkiezingen de kiezers een duidelijke belofte gedaan:
niet met de VVD, wel met de PvdA.'
Daarna veranderde dat. Joop den Uyl merkte begin jaren tachtig al op dat
D66 zich in het politieke krachtenveld 'naar het centrum liet zuigen' -
Den Uyl die wijselijk niets zag in de valse tegenstelling tussen links
en progressief. Niet toevallig koos D66 ervoor met het CDA door te
regeren in een rompkabinet toen de PvdA na een conflict over
bezuinigingen uit het tweede kabinet Van Agt stapte.
Het boterde niet tussen Den Uyl en Terlouw, en de laatste zag meer winst
in het midden. Niet dat D66 plots een rechtse partij werd, maar wie op
links begint en vervolgens in het centrum uitkomt verrechtst natuurlijk
ook. Tijdens een lijsttrekkersdebat in 1981 stelde Terlouw onomwonden
dat 'wie een linkse regering wil niet op D66 moet stemmen.' De
stapsgewijze verrechtsing mondde een jaar later uit in een interview van
Terlouw met weekblad Elsevier waarin hij een centrumrechtse coalitie met
CDA en VVD niet langer uitsloot.
Bijwagen van rechts
Dat leverde Terlouw destijds harde kritiek op van zijn achterban. Toen
D66 in 2003 besloot voor het eerst deel te nemen aan het centrumrechtse
kabinet Balkenende II, leidde dat nog tot enige onrust en een
partijcongres. Toen dezelfde coalitie in 2017 tot stand kwam, dit keer
met het sympathieke sloepje van de ChristenUnie erbij, waren er geen
inhoudelijke bezwaren meer over. Of dat straks opnieuw gaat gebeuren zal
binnenkort blijken.
Het pijnlijkste gevolg ervan is dat D66 een bijwagen van centrumrechts
is geworden. Of scherper: D66 is in het krachtenveld zelf een rechtse
partij geworden. Het is zonder meer waar dat de partij zich
programmatisch op sommige vlakken heeft verbonden aan links, zeker in de
strijd voor de rechten van minderheden en tegen klimaatverandering. Het
laatste verkiezingsprogramma was wat linkser en een deel van de leden is
daar ook tevreden mee.
Tegelijkertijd blijft de sociaal-economische kloof met links groot,
bijvoorbeeld ten aanzien van de woningcrisis, de zorg en de positie van
multinationals. Dat wil overigens niet zeggen dat het binnen de partij
niet schuurt. Zo publiceerden de Tweede Kamerfractie en het ideologisch
productieve wetenschappelijk bureau begin 2020 een stuk met kritiek op
grote bedrijven 'die ons uit elkaar spelen', terwijl Kaag tijdens de
campagne zelf in een manifest schreef dat ze niet wilde meedoen aan 'de
obsessie waarmee multinationals... als bedreiging worden afgeschilderd'.
Maar dat alles gaat voorbij aan een belangrijker punt: dat in de eerste
plaats de rol die de partij is gaan spelen in het politieke spectrum
allesbepalend is geworden. Die rol wordt nu ten koste van links vervuld.
Want wie omwille van de macht een verbindende dealmaker wil zijn in een
overweldigend rechts land, is ongeacht het eigen zelfbeeld een
bondgenoot van die rechtse meerderheid.
Liberaal motorblok
Die realiteit wordt inmiddels als vanzelfsprekend aanvaard. Niemand
blikt of bloost als Nieuwsuur in de eerdergenoemde uitzending meldt dat
de D66-achterban de VVD als eerste voorkeurspartner noemt voor een
coalitie. Niemand verbaast zich erover dat D66 breed wordt beschouwd als
een helft van een 'liberaal motorblok' (en dat niet weerspreekt) en met
diezelfde VVD zonder veel moeite een 'document op hoofdlijnen' kan
opstellen. Niemand verbaast zich meer over de vanzelfsprekendheid
waarmee linkse samenwerking of stembusakkoorden door de partij worden
afgehouden. En niemand verbaast zich erover dat als PvdA en GroenLinks
gezamenlijk willen optrekken D66 daar geen deel van uitmaakt.
Ook electoraal is de positionering van D66 in het voordeel van
centrumrechts. Bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen verloor links
een derde van haar kiezers. Centrumrechts was voor een deel van hen
misschien een stap te ver. Dan komt voor hen de strategische
vluchtheuvel D66 in beeld, waar meer dan de helft van die kiezers naar
vertrok. Als je ook de verkiezingen van 2017 meerekent, toen de PvdA na
haar debacle bijvoorbeeld 5 zetels aan D66 moest afstaan, kom je nog
hoger uit.
Door tijdens de verkiezingscampagne te parasiteren op de hypothese dat
er toch maar een progressieve partij was met enige realistische
aanspraak op macht, vrat D66 de kaas van het brood van de toch al
vermagerde linkse partijen - zonder zich aan hen te committeren. Hoe je
die strategie ook wil noemen, het resultaat is dat centrumrechts regeren
met links als speelbal of bijzettafeltje mede door D66 onvermijdelijk
is, alle terechte analyses over de al eerder begonnen uitholling van
links en de presidentialisering van de parlementsverkiezingen ten spijt.
De schadum van het verleden
Vroeger wilde D66 zich bij een jubileum nog weleens onbevangen de vraag
stellen wat haar reden van bestaan nu eigenlijk was. Dat leidde dan tot
allerlei scenario's, roads taken, roads not taken. Misschien kan het op
deze plek geen kwaad te bekijken welk scenario voor de toekomst
aannemelijk is.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat D66 bereid is haar
centristische positie op te geven en voor links te kiezen. De behaalde
vierentwintig zetels bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen geven een
mandaat om de politieke verbouwing van de afgelopen vijftien jaar te
bestendigen. 'Waarom de verworven machtspositie ter discussie stellen?',
zal men bij de partijtop denken. In een poging de macht verder uit te
breiden zal de partij haar centrisme verstevigen om van beide walletjes
te kunnen blijven eten. Tegelijkertijd ligt het meer voor de hand dat de
partij vooral naar centrumrechts zal kijken om VVD-kiezers los te weken,
zeker nu links nog maar zo weinig vlees op de botten heeft.
Het lijkt verder steeds reeler dat de democratische vernieuwingsideeen
op niet al te lange termijn uit het partijprogramma zullen worden
geschrapt. Ondanks de beroerde staat van het politieke bestel en
afnemende vertrouwen in de politiek lopen partijtop en achterban niet
meer voor warm voor harde systeemkritiek - volgens Brummer en Otjes
'parallel aan de ontwikkeling van D66 als partij voor hogeropgeleiden',
al was de partij dat altijd al. Beter is het misschien te zeggen:
parallel aan het omslaan van het optimisme onder de maatschappelijke
bovenlaag over waar de democratie toe in staat is. Soms lijken de
plannen alleen nog in de programma's te staan als beleefde knikje naar
een verleden dat inmiddels zo verstoft is dat er afscheid van nemen
steeds makkelijker wordt. Zo lagen er op het partijcongres van november
2020 vier amendementen om de gekozen-minister-president uit het
verkiezingsprogramma te schrappen, twee om de gekozen burgemeester er
weg te halen en liefst acht om afscheid te nemen van het correctief
referendum.
Tegelijkertijd is het op langere termijn moeilijker dan ooit om een
toekomstscenario voor D66 te schetsen, omdat de partij wordt gekenmerkt
door een nieuw soort onbepaaldheid. Het kan van alles worden. Ergens is
dat altijd al wel de charme van het 'krankzinnige avontuur' van D66
geweest, maar dit keer is het anders. 'Nieuw leiderschap' belichaamt de
nieuwe onbepaaldheid, omdat er geen politiek streven uit spreekt anders
dan het Torentje. Het geeft maximale rekkelijkheid, maximale
inhoudelijke wendbaarheid.
Het verontrustende is dat D66 in de praktijk weliswaar een aantal
progressieve vertrekpunten heeft, maar geen strijdplan. Een vertrekpunt
zonder doel is weinig meer dan een aardige uitgangspositie, die
niettemin bij gebrek aan richting vaak tot dolen en dwalen kan leiden.
Zo ontbreekt een besef van wat absoluut on-onderhandelbaar is. Pechtold
had het geregeld over een 'stip aan de horizon', maar die 'stip' kreeg
nooit politieke inhoud en leek vooral bedoeld om iets van de schijn van
idealisme te suggereren. 'Nieuw leiderschap' is niet wezenlijk anders.
Het doet een persoonlijke belofte van een andere stijl en manier van
opereren (en aftreden), en appelleert aan wat beschaafd-verheven scepsis
over de 'cultuur' in Den Haag, maar bevat geen materiele politieke inzet
en bevraagt de structuur van het huis van de macht niet.
Er is nog een reden voor die onbepaaldheid. In zijn bijdrage aan Tussen
bestormen en besturen merkt historicus Ewout Klei terecht op dat D66
onder Kaag 'voor het eerst een leider [heeft] gekregen zonder connectie
met de oude verbanden in de partij'. Er zit symboliek in het feit dat
Kaag pas in 2012 lid werd van D66, twee jaar nadat Van Mierlo overleed.
Er bestaat binnen de partij een traditie van het met genegenheid spreken
over oud-partijleiders en het levend houden van jaren zestig-anekdotiek,
en daar is op zichzelf niets mis mee. Maar 'de schaduw van het verleden'
is steeds valer geworden, de loyaliteit aan een oorsprongsidee van de
partij nagenoeg verdwenen. Zo kan D66 onder Kaag veel makkelijker
'nieuwe paden' bewandelen, strak begeleid door een gedisciplineerd
regime van invloedrijke spindoctors.
Voor D66'ers die een heel andere rol van hun partij voor zich zien - de
D66'ers die, zoals Van Mierlo in 1994, uit scepsis over te gretige
regeerhonger en de conservatieve invloed daarvan instinctief
terugdeinzen zodra ze het premierschap zien opdoemen - is er zolang het
verleden levend gehouden wordt nog altijd wel enig perspectief. Maar het
verleden leert ook dat een wezenlijke kentering bij D66 eigenlijk alleen
plaatsvindt bij een existentiele crisis. Stunde null. Dat moment lijkt -
het is haast vreemd daar 'spijtig genoeg' aan toe te voegen - voorlopig
nog niet aan de orde.
--------
Daniel Boomsma (1990) studeerde rechten en staatsrecht aan de
Universiteit van Amsterdam. Hij is auteur van De keuze van D66.
Toespraken pamfletten en beschouwingen uit 50 jaar partijgeschiedenis
(2016) en co-auteur van De canon van het sociaal-liberalisme (2019; 2de
druk 2020).
--------
(c) 2021 Vrij Nederland
More information about the D66
mailing list