[D66] Terugkijken: Verpleeghuis als slagveld (Wuhan Coronavirus 2019-nCoV #204)

Dr. Marc-Alexander Fluks fluks at combidom.com
Sat May 30 10:27:21 CEST 2020


Bron:   Volkskrant
Datum:  29 mei 2020
Auteur: Anneke Stoffelen & Maud Effting
URL:    
https://www.volkskrant.nl/kijkverder/v/2020/slagveld-achter-gesloten-deuren~v386856/


Slagveld achter gesloten deuren
-------------------------------

In verpleeghuis Brinkhoven in Heerde slaat het coronavirus genadeloos 
toe. Tussen eind maart en half april overlijden 24 van de 73 bewoners, 
bijna eenderde. Het personeel krijgt hulp uit onverwachte hoek: de 43ste 
Geneeskundige Compagnie.

'Kom je even kijken?' Het is eind maart als kwaliteitsverpleegkundige 
Judith Kruizenga in het verpleeghuis van Heerde een telefoontje krijgt. 
Kruizenga slikt, het is de zoveelste vraag die ochtend. Als 
verpleegkundige werkt ze nu al dagenlang twaalf uur per dienst.

Als ze aankomt, ziet ze haar patient op de wc. Grote ogen. Hij hapt naar 
adem. Zijn armen zwaaien in paniek in het rond. Ze leggen hem op bed en 
­geven morfine, waardoor hij wat lucht krijgt. 'O man, 't is wat, he?', 
zegt hij hijgend. 'Ja, was het maar wat', zegt Kruizenga, 'dan konden we 
het delen.' De man lacht even. Humor van noorderlingen onder elkaar. 
Maar dan kijkt hij haar aan. 'Ik denk dat ik morgenvroeg niet ga 
­halen.' Kruizenga kijkt in zijn ogen, als verpleegkundige probeert ze 
altijd te ­begrijpen wie ze voor zich heeft. Je hebt gelijk, denkt ze.

Ze geven hem meer morfine voor zijn benauwdheid, en nog meer. Het helpt 
niet. De man wordt steeds onrustiger, benauwder. Steeds vaker zakt hij 
weg. Zijn borstkas gaat hard op en neer. De verpleegkundige voelt dat ze 
iets moet doen. Even later brengt de huisarts de man in slaap, zodat hij 
zijn gevecht om lucht niet langer bewust hoeft mee te maken. Heel even 
loopt Kruizenga zijn kamer uit. Als ze terugkomt, vindt ze hem. Hij is 
overleden, in zijn eentje. 'Het gebeurde in een paar uur tijd', zegt ze, 
'van een grapje naar de dood. Je staat erbij en je kijkt ernaar.'

Het coronavirus heeft de afgelopen maanden veel slachtoffers gemaakt in 
overbelaste ziekenhuizen, maar er is een plek waar de ziekte nog veel 
genade­lozer toeslaat: de verpleeghuizen. Terwijl in politiek en media 
vooral werd gediscussieerd over een tekort aan ic-bedden, nestelde het 
virus zich stilletjes op honderden afdelingen vol hulpbehoevende ouderen 
en dementerenden. De verspreiding werd mogelijk versneld door een gebrek 
aan mondkapjes, ziek personeel dat in het begin van de crisis gewoon 
moest komen werken en doordat er niet kon worden getest.

In verpleeghuis Brinkhoven in Heerde overleden tussen eind maart en half 
april 24 van de 73 bewoners, bijna eenderde. In een paar weken tijd 
verloren ouderen er soms hun halve vriendenkring, in een tempo dat voor 
zorgmedewerkers niet bij te benen was. Brinkhoven is geen uitzondering. 
In veel verpleeghuizen voltrok zich een soortgelijke crisis. Het 
verschil: de meeste instellingen maakten hun sterftecijfers niet 
openbaar. Dat tekent de ­gesloten wereld van de verpleeghuiszorg, waar 
ook familieleden vaak niet precies weten wat er achter de muren met hun 
dierbaren gebeurt.

De Volkskrant sprak met medewerkers van Brinkhoven, een instelling die 
juist wel openheid wil geven. Het verpleeghuis, dat midden in het dorp 
aan de rand van de Veluwe ligt, was een van de eerste huizen buiten 
Brabant waar het virus binnenkwam.

Terwijl half ­Nederland zich nog onaantastbaar waande, nam het aantal 
­zieken en overledenen in Brink­hoven elke dag toe. Medewerkers werkten 
tien tot twaalf uur per dag, kwamen op vrije dagen ­terug en gaven alles 
voor hun bewoners. Sommigen omschrijven de eerste weken als een 
'horrorfilm'. De helft van het personeel werd uiteindelijk zelf ziek. 
Toen het niet meer ging, moest het leger worden in­geschakeld.

Het is vrijdag 20 maart, een dag na het ingaan van het bezoekverbod, als 
de eerst oudere in Heerde omvalt, letterlijk. Ze heeft geen koorts, 
hoest niet, niest niet, ze gaat gewoon tegen de grond. En niemand heeft 
het zien aankomen.

Als verpleegkundige Kruizenga aankomt, zit ze scheefgezakt in haar 
stoel. 'Ik voel me belabberd', zegt de vrouw. 'Mijn arm wil niet meer, 
en mijn been ook niet.' Niet veel later ligt ze in de ambulance, op weg 
naar het ziekenhuis, op verdenking van een tia, een beroerte door een 
bloedprop in de hersenen. Maar het ­ziekenhuis stuurt de vrouw linea 
recta terug en komt nog dezelfde avond met de uitslag: corona. Het is de 
eerste diagnose van Brink­hoven en - op een na - ook de laatste, want de 
rest zal niet meer worden getest.

Er zijn dan al drie andere patienten die zich niet lekker voelen, maar 
niemand weet zeker wat hun mankeert. Het RIVM vindt testen binnen 
verpleeghuizen niet nodig. In de pikorde van de zorg bungelen 
verpleeghuizen onderaan.

Locatiemanager Inge van Loo heeft al eerder geprobeerd de GGD te bellen 
over een bewoner met koorts. Ze wil duidelijkheid: heeft hun patient 
corona? Maar het hele weekend krijgt ze een bandje te horen. Pas op 
maandag krijgt ze eindelijk een GGD-medewerker aan de lijn. 'Nee', zegt 
die. 'Wij gaan niet testen.' 'Ik heb nog twee keer teruggebeld of het 
echt niet kon', zegt Van Loo. 'Ik was verbaasd.' Maar de GGD is 
onvermurwbaar. 'Ze zeiden: al is de patient positief, dat verandert toch 
niks aan de behandeling.'

In de dagen daarna worden er steeds meer mensen ziek. De snelheid 
waarmee dat gebeurt, is adembenemend. 'Elke keer als ik hier 's ochtends 
binnenkwam, dacht ik: wie zouden er nog zijn?', vertelt verzorgende 
Joyce van Marle. 'Met zijn drieen hadden we 26 bewoners van wie de een 
na de ander ziek werd', zegt verzorgende Bianca de Graaf. 'We deden 
alles: wassen, uit bed halen, pillen delen, eten geven. Telkens is het: 
pak aan, pak uit. De werkdruk was zo hoog dat we niet genoeg aandacht 
konden geven aan mensen. Voor videobellen hadden we in het begin echt 
geen tijd.'

Veel verzorgenden voelen zich machteloos. Ze willen iets doen, maar 
tegen corona bestaat niets.

Van Marle vertelt hoe ze 's ochtends bij een vrouw komt die aan het 
einde van de nacht uit bed is gevallen. 'Zij was onderkoeld. Er was op 
dat moment nog geen verdenking van corona, dus ik had geen beschermende 
kleding aan. Haar vingers waren zo koud dat ik het zuurstofgehalte niet 
kon meten.' Ze belt de ambulance, maar die vertrekt weer. 'De broeders 
zeiden dat ze een typische coronapatient was en dat ze haar niet 
meenamen. Dus ja, dan sta je daar, met een bewoner die je niet meer kunt 
helpen. We hebben geen zuurstof hier. Ik had het gevoel dat ik met mijn 
rug tegen de muur stond. Die vrouw lag echt te happen naar lucht. Nog 
­diezelfde avond is ze overleden.'

Op dat moment gaat het op tv vooral over het dreigende tekort aan 
ic-bedden. 'Dan dacht ik: je zou eens bij ons moeten komen, het is hier 
een horrorfilm', zegt verzorgende Ingrid. 'Wat er echt binnen deze muren 
gebeurt, kun je niet eens allemaal vertellen.'

Van Marle: 'Op een dag heb ik vier vlindernaaldjes bij mensen in hun 
huid moeten plaatsen, zodat ze morfine konden krijgen. Van die vier zijn 
er inmiddels drie overleden. Toen een geestelijk verzorger die dag aan 
me vroeg hoe het nou eigenlijk met mij ging, begon ik te huilen.'

Het personeel van Brinkhoven heeft het in vergelijking met andere 
ver­pleeghuizen nog relatief goed getroffen met beschermingsmiddelen: 
locatiemanager Van Loo heeft al voor de ­crisis honderden extra 
mondkapjes ingeslagen. 'Die FPP1-maskers waren al snel weg, maar daarna 
kregen we weer andere', zegt Ingrid. 'Op een gegeven moment raakten de 
schorten op, toen kregen we slagersschorten van familie van een 
­bewoner. Tegelijkertijd zag ik ziekenhuispersoneel op tv schorten na 
een keer dragen weggooien. Dan dacht ik: wat doe je nu?'

Vanaf 27 maart mogen de bewoners hun kamer niet meer uit. Ze weten 
­nauwelijks wat er buiten hun kamers ­gebeurt, wie er nog leeft. Tijd om 
iedereen in te lichten is er niet. Ondertussen vallen hun overledenen 
niet eens onder de officiele covid-doden. Ze zijn niet getest en dus 
tellen ze niet mee. 'We waren een soort vergeten groep', zegt bestuurder 
Jos Bleijenberg.

Na een tijd ziet verpleegkundige ­Kruizenga precies wie er covid hebben 
- ook zonder test. 'Corona-ogen' noemt ze dat. 'Het was een bepaalde 
blik', zegt ze. 'Apathisch en tegelijkertijd zag ik doodsangst.'

Ze is een van de medewerkers die vrijwel alle overledenen van het 
verpleeghuis onder handen heeft gehad. Ze herinnert zich een dag waarop 
vier patienten achter elkaar doodgingen: 'Ik zat rapporten van de 
nachtdienst te lezen toen er een stagiaire naar me toe kwam. Ze zei: ik 
denk dat deze mevrouw is overleden, kun je komen? Ze had zoiets nog 
nooit gezien, dus ik legde uit wat ze moest doen en wat ze kon 
verwachten. Ik was nog niet weg uit die kamer, of er kwam opnieuw 
­iemand op me af: Judith, kun je met me meekomen, ik denk dat deze 
meneer dood is.'

'Het was nog geen half 10 's ochtends', zegt Kruizenga, 'en toen waren 
er al twee mensen overleden.' Ze weet dat het zwaar was, dat ze heel wat 
op de schouders had. Toch heeft ze het gevoel dat ze hier moest zijn. 
Want ze weet dat ze voor veel mensen nog iets heeft kunnen betekenen. 
Dat ze door haar inspanningen mensen op het allerlaatste moment nog bij 
elkaar heeft kunnen brengen voor een afscheid. Een man en zijn vrouw. De 
vrouw heeft haar met tranen in haar ogen bedankt.

De coronaprotocollen zijn hard. ­Familie kan alleen op het allerlaatste 
­moment naar binnen om afscheid te ­nemen. Overleden bewoners mogen niet 
worden opgebaard, maar moeten nog dezelfde dag mee met de 
begrafenisondernemer. Sommige overledenen worden niet aangekleed voor ze 
de kist in gaan. Veel verzorgenden hebben het er zwaar mee, ook omdat ze 
niet - zoals ­gebruikelijk - een erehaag kunnen vormen om afscheid te 
nemen. Daar is tijd noch ruimte voor.

Pal naast Brinkhoven ligt uitvaart­centrum Memento Mori, een modern 
bakstenen gebouw met een bescheiden klokketoren.

Als de eerste coronapatienten in het verpleeghuis sterven, belt 
uitvaartverzorger Astrid Strijbos zowel met de GGD als met het RIVM: hoe 
zit het met de ­besmettelijkheid van overleden covid­patienten? Niemand 
kan het haar vertellen, ze krijgt nergens antwoord op haar vragen.

Memento Mori is een kleine uitvaartvereniging, opgericht door de 
hervormde kerk. Anders dan bij de grote ­bedrijven beschikken ze hier 
niet over beschermende middelen. 'We hebben daarom het pijnlijke besluit 
moeten ­nemen de laatste verzorging niet meer te doen', zegt Strijbos. 
'Daar heb ik het nog steeds moeilijk mee.' Het betekent dat overledenen 
niet meer worden opgemaakt. Ze worden in de kist gelegd in ­ondergoed of 
pyjama, als dat het laatste is wat ze aanhadden. 'Ik heb nabestaanden 
eerlijk verteld dat we niet anders konden, maar dat ik wist dat sommige 
van de grote bedrijven het wel deden', vertelt de uitvaartverzorger. 
'Dan ga ik ergens anders heen', zegt een nabestaande haar aan de 
telefoon. 'Dat kan ik me heel goed voorstellen', antwoordt Strijbos, 'ik 
denk dat ik in uw ­situatie hetzelfde had gedaan.'

Steeds vaker luiden de klokken van Memento Mori, steeds vaker staat er 
een zwarte rouwauto voor de deur.

Bertha Nijmeijer (83) mag net als de andere bewoners haar kamer niet af. 
Ze probeert de lijkwagens niet te zien. Maar behalve de televisie en de 
krant heeft ze weinig anders om naar te kijken dan haar uitzicht op het 
dorp. 'Soms kwamen er wel vier wagens op een dag langs. Dat moet je dan 
alleen zien te verwerken.' Mevrouw Nijmeijer, die drie jaar geleden in 
Brinkhoven ­terechtkwam nadat zij halfzijdig verlamd was geraakt, richt 
zich in zulke ­situaties tot God. 'Ik bid en vraag om kracht.'

Sommige bewoners die vlak bij de ingang wonen raken zo overstuur van de 
lijkwagens voor hun raam, dat hun familieleden naar het verpleeghuis 
bellen. Is het niet mogelijk om de overledenen op een andere manier op 
te halen? Het team bespreekt de kwestie, maar besluit dat er geen 
alternatief is. 'Mensen komen er via de voordeur in en gaan er via de 
voordeur weer uit', zegt Van Loo. 'Dit is gewoon ons verhaal. Eerlijk. 
Open. We kunnen iemand niet via de achterdeur laten verdwijnen.'

Corona maakt in het dorp Heerde drie keer zo veel slachtoffers als de 
Tweede Wereldoorlog, becijfert de dominee achteraf. Zelfs de 
burgemeester komt in het heetst van de strijd ziek thuis te zitten. 
Waarom wordt juist dit dorp zo geraakt? Mogelijk was het een combinatie 
van de verkeerde bijeenkomsten op de verkeerde tijd: enkele feestjes in 
het dorp, een drukbezochte informatieavond over Lelystad Airport en een 
reeks besmettingen onder leden van mannenkoor De ­Lofzang.

In Brinkhoven houden ze het erop dat het hoge aantal besmettingen het 
gevolg is van het open karakter van het verpleeghuis. Het was hier 
altijd een zoete inval van familieleden en vrijwilligers. Wat in het 
dorp heerst, heerst hier. Wat locatiemanager Van Loo opvalt: de eerste 
drie ziektegevallen zijn verspreid over drie afdelingen. Het lijkt erop 
dat het virus al voor de eerste ­overheidsmaatregelen via meerdere 
­ingangen is binnengedrongen.

Op een ochtend loopt Van Loo iets voor zevenen het verpleeghuis binnen 
als ze in het halletje een net ingehuurde uitzendkracht naar buiten ziet 
lopen. Een jonge vrouw. Ze huilt. Binnen heeft de vrouw iedereen in 
volledige corona-­uitrusting zien staan: mondmaskers, brillen, pakken. 
Nu loopt ze weg. Hier kan ze niet werken. 'Zo heb ik het niet 
­begrepen', snikt het meisje.

Het is om moedeloos van te worden. Sinds de corona-uitbraak houdt Van 
Loo elke ochtend crisisoverleg met bestuurder Jos Bleijenberg. Het is 
woensdag 25 maart als ze aan de bel trekt. 'Jos', zegt ze, 'we redden 
het nog tot het weekend. Daarna krijg ik de roosters gewoon niet meer 
vol.' Op dat moment hebben ze twintig doodzieke bewoners. Ruim eenderde 
van het personeel ligt ziek thuis. Ze plaatsen berichten op sociale 
­media, bellen met iedereen die ook maar iets doet met zorg: 
uitzendbureaus, zzp'ers, Actiz, Extra handen voor de zorg. Maar bijna 
niemand wil komen helpen aan het bed. 'Mensen zeiden: o, dus jullie 
hebben echt corona in huis?', zegt Van Loo. 'En dan kwamen ze niet 
meer.' De zorg is op dat moment al terug­geschroefd tot de noodzakelijke 
handelingen. Zo worden bewoners om tijd te besparen even niet meer 
gedoucht, maar 'verzorgend gewassen' met een washandje.

Bestuurder Bleijenberg slaat op donderdag alarm bij de veiligheidsregio. 
Hij stelt dat als er niks gebeurt, ze na het weekend bewoners moeten 
gaan ver­huizen naar andere instellingen. 'Ik wist dat we concreet 
moesten zijn', zegt hij. 'Precies zeggen wat we nodig hadden. Dus ik 
zei: we willen negen man, drie verpleegkundigen en zes verzorgenden.' Op 
vrijdagavond om 8 uur komt het verlossende telefoontje: het leger is in 
aantocht. 'Morgenochtend komen we', zegt de majoor tegen Van Loo. 'Om 7 
uur staan we op de stoep.' Als ze dat hoort, springen de tranen in haar 
ogen.

Sergeant Robert, militair verpleegkundige van de 43ste Geneeskundige 
Compagnie, is een militair die is getraind om moeilijke keuzen te maken 
in oorlogsgebied. Hij weet wat gewonden zijn, tijdens uitzendingen kreeg 
hij meerdere slachtoffers van ongelukken op zijn brancard. Maar midden 
in de coronacrisis zit de verpleegkundige al twee weken thuis. Zijn hele 
compagnie is vanuit de kazerne naar huis gestuurd met de opdracht rust 
te nemen, fit te blijven en grote groepen te mijden. 'We moesten ons 
gereed­houden voor een inzet', zegt Robert. 'Ik hoopte op de intensive 
care.'

Als jongen had hij niet zo veel met school. Het avontuur trok hem naar 
­defensie. Pas toen hij op een tank verantwoordelijk werd voor de eerste 
hulp aan gewonden, wist hij wat hij wilde. Hij werd uitgezonden naar 
Afghanistan, voormalig Joegoslavie, Litouwen. Voor de kust van Somalie 
nam hij tweemaal deel aan een antipiraterijmissie. En nu ging hij dus 
naar Heerde.

Op vrijdagavond 27 maart krijgt hij te horen dat hij zich de ochtend 
erop moet melden op de Veluwe. Hij zoekt het op met Google Maps om te 
kijken waar het ligt. 'Toen klikte ik op zo'n coronakaartje en - poef! - 
daar zag ik Heerde donkerrood oplichten.' In camouflagebroeken en op 
kisten stappen ze het verpleeghuis binnen. Heel even kijken de 
verzorgenden naar hun uniformen, maar al snel zien ze die niet meer.

Vrijwel meteen besluit sergeant ­Robert een einde te maken aan de 
achternamen waarmee hij en de andere militairen elkaar aanspreken. Hij 
wil dat iedereen zijn angsten kan uitspreken, zonder zich zorgen te 
maken over rangen of standen. 'Hou op met dat ge-u', zegt hij tegen de 
andere militairen. 'Kappen met die onzin. Het maakt mij niet uit of je 
sergeant, korporaal of soldaat bent, ik ben gewoon Robert.'

Als Robert gewonden of stervenden ziet, denkt hij twee dingen: breng de 
­situatie in kaart en houd de patienten ­stabiel. Die ochtend heeft hij 
al snel zijn eerste covid-19-patient voor zich. Die lijkt helemaal niet 
zo ziek, denkt hij nog.

Al op dag 1 overlijdt de eerste patient en op dag 2 volgen er vier. Dit 
is on-­Nederlands, vindt sergeant Robert, ­terwijl hij door akelig 
stille gangen van patient naar patient snelt. Over de gang schuifelt een 
bewoner achter haar rollator. Ze gaat weer eens een ommetje maken 
vandaag. ­'Mevrouw, u moet terug naar uw ­kamer', zegt sergeant Robert 
streng. 'Waarom?', protesteert ze. 'U mag hier niet komen vanwege het 
virus', zegt de militair. De dementerende dame kijkt hem fel aan. 'Nee', 
zegt ze, 'ik ga niet, hoor.'

Daar staat hij dan naast een rollator, met zijn uniform en zijn gezag. 
Hij is het niet gewend dat orders worden ­genegeerd, laat staan door een 
vrouw die een halve eeuw ouder en een kop kleiner is dan hij. Wat nu? 
Dan ziet hij een verzorgende een hand op de arm van de bewoner ­leggen 
en uitnodigend tegen haar spreken: 'Zullen we even een kopje ­koffie 
gaan drinken op uw kamer?' En ja hoor, daar schuifelt ze gedwee terug in 
de richting van haar appartement.

Rondom het anders zo kalme Brinkhoven gebeuren ineens bijzondere dingen. 
Soms vrolijk: een optreden voor de deur, een bedrijf uit het dorp dat 
een hoogwerker laat aanrukken voor ontmoetingen met familie. Maar er is 
ook de buurtbewoner die 's avonds in tranen opbelt naar het ­algemene 
nummer, omdat ze de hele dag lijkwagens heeft zien komen en gaan vanuit 
haar flatje. 'Het is gewoon verschrikkelijk', snikt ze.

De tuin is afgezet met rood-witte linten en op de parkeerplaats staan 
bordjes met 'verboden toegang voor onbevoegden'. Niettemin wandelt een 
Telegraaf-journalist op 3 april rond etenstijd toch het verpleeghuis 
binnen, ­tegelijk met een maaltijdbezorger. In de hal houdt het 
personeel hem tegen, zegt bestuurder Jos Bleijenberg. 'Hij had veel 
commentaar en vond dat hij niets verkeerd deed.'

Omdat de journalist zich volgens de bestuurder niet als zodanig kenbaar 
had gemaakt, wordt de politie gebeld. Als de agenten eenmaal arriveren, 
staat de verslaggever alweer buiten. Een wethouder spreekt later op 
Twitter schande van het gedrag van de journalist. Volgens de 
verslaggever zelf ­berust het allemaal op een misverstand: hij had het 
verbodsbord niet gezien en was juist bezig zich voor te stellen toen de 
ophef ontstond. 'Verder dan het voorportaal ben ik nooit geweest.' De 
Telegraaf verbreekt desondanks de samenwerking met de freelance 
journalist.

Telkens komen er patienten bij die ernstig benauwd zijn. Patienten voor 
wie ze niets meer kunnen doen. Op voorschrift van de arts krijgen die om 
de vier uur morfine ­toegediend: zo voelen ze zich minder ­benauwd. Als 
het gevecht om lucht te ­ernstig wordt, worden ze in slaap ­gebracht, 
zodat ze het niet meer ­bewust meemaken.

Sergeant Robert is een nuchtere, ­rustige jongen met opvallende 
lichtblauwe ogen. Hij is bij defensie gewend lijstjes te maken, de boel 
'strak weg te zetten'. Al snel stelt hij samen met verpleegkundige 
Judith Kruizenga voor dat een zorgverlener alle morfine toedient. En dat 
wordt hij. Vanaf dat moment komt hij daardoor alleen nog maar met de 
ziekste ­patienten in aanraking. Tijd om tien minuten aan iemands bed te 
zitten, is er niet. Terwijl hij normaliter altijd praat, even onderzoekt 
welk mens hij voor zich heeft. Als hij op een middag binnenkomt bij een 
vrouw die af en toe met een schok ademhaalt, voelt hij aan dat zijn 
aan­wezigheid hier toch iets langer nodig is. Haar kinderen zitten al 
rond het bed. Rustig spuit hij de vrouw wat morfine in. Nog een keer 
zuigt ze lucht naar ­binnen. Dan wordt het stil. Hij voelt haar pols. 
'Ik ben bang dat ze is over­leden', zegt hij zacht tegen de familie. In 
een flits schiet de gedachte door hem heen dat ze is overleden door die 
laatste injectie. Nee, dat kan niet. De huisarts bevestigt dit later. 
'Bedankt dat je erbij was', zegt de dochter van de vrouw tegen hem. Ze 
heeft tranen in haar ogen.

Een paar dagen later krijgt hij een appje met de overlijdensadvertentie. 
'Onze dank gaat uit naar de mede­werkers van Hanzeheerd Brinkhoven en 
defensie voor de liefdevolle verzorging in deze bijzondere tijden', 
staat er. Het ontroert Robert. 'Het is een van de intiemste momenten in 
een mensen­leven', zegt hij achteraf, 'en daar mag jij dan bij zijn.' 
Hij vindt het mooi dat hij voor defensie iets kan betekenen ­binnen 
Nederland.

Even later wordt een militair niet goed in het verpleeghuis. 'Gaat het 
wel een beetje?', vraagt een verzorgende. Hij blijkt oververmoeid, maar 
vanwege de zware omstandigheden voor iedereen heeft hij niets gezegd.

Op de dag die stagiair Robin nooit meer zal vergeten, heeft hij dienst 
met een uitzendkracht en een militair verzorgende. Van de drie heeft hij 
als enige een band met de man die nu in zijn bed onregelmatig ligt te 
ademen. 'Ik kwam hem iets te drinken aan­bieden', zegt Robin, 'maar hij 
reageerde niet.' De stagiair belt de verpleegkundige en gaat naast het 
bed zitten. Met zijn blauwe handschoenen pakt hij de hand van de man 
vast. Glazig kijkt de bewoner voor zich uit.

Een situatie als deze heeft Robin nog nooit meegemaakt. Hij is 20 jaar 
en volgt een mbo-opleiding tot militair verzorgende. Maar wat je doet 
als iemand ligt te sterven, staat niet in zijn lesboeken beschreven. 
Intuitief voelt de stagiair dat het het best is te blijven ­praten, al 
heeft hij geen idee of zijn woorden nog aankomen. 'Ik ben hier', zegt 
Robin tegen de ­patient. Hij haalt zijn hand even door het witte haar 
van de man. Het ademhalen stopt.

Een beetje beduusd zit Robin even ­later met zijn militaire collega 
buiten op een bankje. Zo is het dus, om erbij te zijn als iemand sterft. 
Hij heeft geprobeerd zo veel mogelijk vanuit zijn menselijk gevoel te 
handelen. 'Je hebt het goed gedaan, jongen', zegt de militair 
verpleegkundige.

Op de 24 kamerdeuren van de bewoners die er niet meer zijn, hangen nu 
kransen met een kaartje: 'In liefdevolle herinnering.' Familieleden 
krijgen de krans de komende weken mee als ze de spulletjes van hun vader 
of moeder komen ophalen. Daar is, ruim een maand na het laatste 
coronasterfgeval, nog geen mogelijkheid toe geweest.

De nog levende bewoners proberen ondertussen het verlies te verwerken. 
Een licht dementerende bewoner wier echtgenoot is gestorven, kon niet 
bij de begrafenis van haar eigen man zijn, omdat ze zelf een 
covidverdenking had. De vrouw moest na een lang, gelukkig huwelijk de 
uitvaart van haar echtgenoot bijwonen via een livestream, zegt 
verzorgende Bianca de Graaf. 'Nu vraagt die vrouw me steeds: zijn ze mij 
vergeten uit te nodigen voor de begrafenis? Ik krijg het haar niet 
uit­gelegd.'

Op de afdeling van de 83-jarige ­mevrouw Nijmeijer zijn 11 van de 26 
kamers leeg. 'De meneer die elke ochtend bij me kwam vragen welke dag 
van de week het was, is er niet meer', zegt ze. 'De meneer van wie ik 
altijd het krantje kreeg, is ook overleden.' Ook de vriendin met wie ze 
graag samen even naar buiten ging om te kletsen, heeft het niet 
overleefd. 'Ik heb ze allemaal helemaal niet meer gezien', zegt 
Nijmeijer, terwijl ze achter haar blauwe brilmontuur een traan uit haar 
oog veegt.

De bewoners mogen sinds kort weer met vier tegelijk in de gezamenlijke 
huiskamer zitten, maar voor haar hoeft dat nog even niet. Het is niet 
­hetzelfde, nu zoveel medebewoners ­ontbreken. 'Het hangt allemaal nog 
zo in de lucht. We kunnen alleen maar ­hopen dat het ooit weer zo mooi 
wordt als het was.'

De ironie is dat door het overlijden van zoveel bewoners het personeel 
nu meer tijd heeft dan ooit. Afgelopen zaterdag om half 8 's ochtends: 
twee verzorgenden kloppen op de deur van mevrouw Nijmeijer. Of ze 
misschien zin heeft om een keer in bad te gaan? 'Ik had al in geen jaren 
gebadderd', zegt ze. 'Ik wist niet eens dat we hier in Brinkhoven een 
bad hadden.'

Een uurtje later laat ze zich met de ­tillift het weldadig warme water 
in ­helpen. 'Ze hadden er ook nog een ­geurige olie in gedaan, het rook 
heerlijk.' Ze sluit haar ogen, terwijl een verzorgende haar haren 
inmasseert met shampoo. Voor even glijden de zorgen van de afgelopen 
weken van haar af. 'Ik voelde me echt net een prinses.'

--------
(c) 2020 DPG Media B.V.


More information about the D66 mailing list