[D66] Merz!

A.OUT jugg at ziggo.nl
Tue May 28 18:13:06 CEST 2019


https://geendagzonderboek.com/2019/05/13/medium-van-de-ironie/

Medium van de ironie

    geendagzonderboek.com
    View Original
    May 13th, 2019

Kurt Schwitters

Kurt Schwitters (1887-1948), Duits avant-gardistisch beeldend
kunstenaar, dichter, schrijver en publicist, gebruikte voor zijn
collages al wat hij maar kon vinden: krantenpapier, postzegels, stukjes
wasdoek, buskaarten, advertenties. ‘Merz’: zo noemde Schwitters zijn
nieuwe uitdrukkingsvorm met principieel alle soorten materiaal. Het is
de tweede lettergreep van Kommerz, een woord uit een advertentie die hij
gebruikte voor een collage. Merz werd een apart beeldelement en
uiteindelijk een begrip. Het houdt het midden tussen expressionisme,
futurisme, dadaïsme, kubisme, activisme en constructivisme en werd voor
Schwitters hét medium van de ironie. Hij verkoos onzin boven zin.

Achter die façade van onzin schuilde bij Schwitters soms vlijmscherpe
maatschappijkritiek. Hij stak openlijk de draak met Hitler. Zijn werk
werd in het Derde Rijk beschouwd als Entartete Kunst, in het openbaar
verbrand en Schwitters vluchtte halsoverkop naar Noorwegen, later naar
Engeland. Ironisch genoeg hield men hem daar voor een Duitse spion. Hij
belandde in de gevangenis. Uiteindelijk verwierf Schwitters het Britse
staatsburgerschap. Een dag later overleed hij.

Schwitters schreef gedichten, sprookjes, toneelwerk en grotesken, waarin
vreemde, zelfs onmogelijke dingen worden beschreven. Ook hier werkte hij
volgens het Merz-principe. Later schreef hij klankgedichten die hij als
performer ‘betekenisgetrouw’ voordroeg. De totaalervaring was voor hem
essentieel: klankeffecten, rijm, ritme gaven vaart aan zijn werk.


De revolte van Auguste Bolte

Een prachtvoorbeeld van een Merz-groteske is Auguste Bolte. Schwitters
opent dit absurde, hyperkinetische boekje met een inleidende veeg uit de
pan voor ‘de brave kunstkritiek’, die volgens de auteur ‘kuis en zedig
een schortje heeft voorgebonden’. Waarom dit als inleiding? Schwitters
geeft er een draai aan: ‘Het komt er allereerst op aan de critici voor
zich in te nemen, zodat ze mijn boek waarachtig positief bespreken’.
Nou, denk ik dan (met het door de auteur vooronderstelde hoofd van een
recensent: ‘een klerenhaak, omrand met garneersel’), dat zullen we nog
wel eens zien!

De verteller introduceert het schrandere meisje Auguste Bolte, dat op
een dag 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 mensen op straat eenzelfde
richting uit ziet lopen. Er moet iets aan de hand zijn! Mochten er 9
mensen in dezelfde richting lopen, hoeft er niet per se iets aan de hand
te zijn. Het getal 10 geeft voor het meisje de doorslag. Aangezien
niemand Auguste wil vertellen wat er aan de hand is, besluit ze de groep
te volgen. Maar dan gebeurt het: de groep splitst zich op in 2 maal 5
mensen, die beide een andere richting uit gaan. Wat nu? Ze moet snel een
keuze maken want ze kan zich niet in 2 splitsen. Of toch?

Naast tel- en splitsdwang lijdt Auguste namelijk ook aan rijmdwang, iets
waarvan zij zich schielijk bewust wordt. Ze krijgt er zelfs oprispingen
van. Hier begint haar revolte, denkt Auguste Bolte (‘Je rijmt niet
zonder reden een leven lang op revolte’). Onze Auguste bedenkt een
tactiek om de aanhoudende splitsing der groepen mensen de baas te
kunnen. Ook de verteller hanteert een strategie: de lezer verhinderen om
ook maar een moment meegesleept te worden door het verhaal, door hem
voortdurend af te leiden met volslagen nonsens.

Augustes queeste ontaardt in een groteske getallendans, griezelige
rijmelarij en sociale chaos. De grootste flauwekul slaat samen met
Auguste op hol en wordt een onbegrijpelijke woordenbrij. Het finale
inzicht van het schrandere, splitsende, rijmende meisje is weliswaar
ontnuchterend: ‘Wie kan hoe dan ook wat dan ook weten. […] De mens moet
een keuze maken omdat het niet uitmaakt of en in welke zin hij een keuze
maakt.’ En de lezer dan? denkt de lezer. Wel, de lezer heeft geen recht,
en al helemaal niet het recht om in een kunstwerk ergens achter te
komen. Met deze kordate uitleiding stuurt Schwitters ook zijn lezers
mooi wandelen.

Lichtvoetige wanhoop

Na Auguste Bolte is Bofkont Hans en andere sprookjes van Merz
aanvankelijk een verademing: een verzameling van 25 satirische en
groteske sprookjes, waarin Schwitters de levensomstandigheden tijdens en
net na de Eerste Wereldoorlog bespot en aan de kaak stelt. Bofkont Hans
is een arme, ongelukkige arbeider die het, dankzij een konijnenvelletje
en zijn gewiekste inborst, tot bankier schopt. Hij verwerft rijkdom,
geluk en liefde.

Het mag niet verbazen dat ook in Schwitters’ sprookjes de personages al
snel kletskoek beginnen te verkopen. Ze hollen van hot naar her en
logica is hen volkomen vreemd. Wat ze delen, is hun wanhopige zoektocht
naar geluk. In ‘De varkenshoeder en de vorst der dichters’ wordt een
eenvoudige varkenshoeder door ‘de vorst der dichters’ verleid om zijn
sereniteit en eenvoud te ruilen voor prinsdom, geluk en een mooi lief
vrouwtje. De vorst der dichters plaatst hem BOEM! midden in zijn
allerbeste sprookje. Het vrouwtje blijkt echter van bordkarton en het
geluk van korte duur. Het ontaardt in gemarchandeer.

In ‘Hij’ groeit een jongen zodanig snel dat de soldaten een manier
moeten bedenken om ‘Hem’ korter te maken. Ze sluiten hem op maar merken
dra dat de gevangenis te klein wordt. Dus bouwen ze een nieuwe, grotere
gevangenis. Intussen is ‘Hij’ zo gegroeid dat hij ook daar niet meer in
past. Alvorens een nóg grotere gevangenis te maken, moeten ze de
buitenmaatse man opmeten en vervolgens vermenigvuldigen met zijn
inflatiecijfer. Aan de hand van logaritmetafels wordt vervolgens de
grootte van de nieuwe gevangenis bepaald. Het hoeft niet gezegd dat ook
deze keer ’s mans groei de tijd ruimschoots inhaalt.

In ‘Gedaanteverwisselingen’ maakt de verteller de bedenking dat we veel
te weinig stilstaan bij de ingrijpende gevolgen van een
gedaanteverwisseling na een toverspreuk. Een eeuwigdurende andere
gedaante kan het normale leven in een grote stad danig verstoren. Het is
de verdomde plicht van het stadsbestuur en de ordediensten om dergelijke
euveldaden drastisch aan te pakken! De verteller loopt net op straat
over dit aloude en hedendaagse probleem te prakkiseren, wanneer hij
omgetoverd wordt in een olifant. Wat nu?

Schwitters’ sprookjes zijn variaties op klassieke thema’s zoals: drie
wensen, gedaanteverwisseling, de fee met het toverstokje. De les die uit
de sprookjes naar voren komt, is dat mensen telkens opnieuw het geluk
buiten zichzelf neigen te zoeken, terwijl het alleen in henzelf kan
liggen. De mens heeft wonderen en idealen nodig, oppert Schwitters,
zelfs al spatten ze uiteen. Wie kan nog zeggen wat geluk is in een
wereld, geteisterd door oorlog? ‘De tijd dat er nog een hemel was, ligt
al lang achter ons.’

Schwitters meent dat we beter onze heil zoeken in het absurde, het
irrationele. In zijn sprookjes en grotesken doet hij dat op een
lichtvoetige, bijna terloopse manier, vol animo en overtuiging. Een
moraal van het verhaal is er niet – dat is tegen Schwitters principes –
maar een richting wijst hij wel aan. De bedoeling is niet: literatuur.

De bedoeling is: Merz!

Oorspronkelijk verschenen op Mappalibri:
http://mappalibri.be/?navigatieid=61&via_navigatieid=17&recensieid=8043

Kurt Schwitters: Auguste Bolte, Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2019, 48
p. Vertaling van Auguste Bolte door Jan H. Mysjkin. ISBN 9789078627562

Kurt Schwitters: Bofkont Hans en andere sprookjes van Merz, Uitgeverij
Vleugels, Bleiswijk 2019, 112 p. Vertaling door Jan H. Mysjkin. ISBN
9789078627579


More information about the D66 mailing list