[D66] Academische blackbox

A.O. jugg at ziggo.nl
Sat Sep 1 09:51:42 CEST 2018


https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/422/articles/771917/64/1

Geef de universiteit terug aan de burger
essay academische blackbox

De studenten van 1968 wisten de universiteit 'radikaal demokraties' te
maken; iedereen mocht meepraten over wat en hoe er onderzocht zou
worden. Nu zit de academische blackbox weer potdicht. Wat is er gebeurd?
MARTIJNTJE SMITS

Dient wetenschap de samenleving? Onze overheid geeft er in ieder geval
jaarlijks 2,5 miljard euro aan uit. Een groot deel daarvan gaat naar
universiteiten. Wát die onderzoeken, daarover heeft de samenleving
weinig te zeggen: dat bepalen universiteiten en de Nederlandse
organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO).

Aan dit eenrichtingsverkeer is iets veranderd dit voorjaar, precies
vijftig jaar na 'mei 1968': de presentatie van de Nationale
Wetenschapsagenda (NWA). Voor die agenda mocht het publiek
onderzoeksvragen voorstellen. Er kwamen er 11.700 binnen, die werden
geselecteerd op de vraag of ze konden leiden tot nieuwe, veelbelovende
onderzoeksrichtingen. Voor dit onderzoek stelde het ministerie ruim 100
miljoen euro per jaar beschikbaar, ongeveer 4 procent van het
wetenschapsbudget.

Goed nieuws, zou je misschien zeggen: het publiek mag een beetje
meebepalen waar het heengaat met de wetenschap. Slecht nieuws, menen
sommige hoogleraren die weinig heil zien in zo'n stem des volks. 'Is dit
alles, vijftig jaar na dato?', zou de protestgeneratie van 1968 zeggen.
Steekt de Nationale Wetenschapsagenda niet erg bleek af bij onze
democratische idealen van weleer?

Die generatie heeft ooit een breuk bewerkstelligd met het sciëntofiele
tijdperk na de Tweede Wereldoorlog. Wetenschappers kregen in de jaren
vijftig en zestig de vrije hand, want als je geld in onderzoek stopte,
rolde het maatschappelijke nut er vanzelf uit, zo dachten overheden.
Wetenschap genoot een heldenstatus, de oorlog was uitgedraaid op een
triomf van wetenschap, met de atoombom, nieuwe kunststoffen - zoals
kunstrubber, nylon, polyetheen - en bovendien de radar en de transistor.

Daar dachten de Franse studenten die in mei 1968 massaal de straat
opgingen, heel anders over. Wetenschap diende niet automatisch de
samenleving, integendeel: ze bracht ook een hoop ellende voort.
Luchtvervuiling, afvalbergen, medische schandalen, milieuschandalen,
kernwapenwedloop en een vuile oorlog in Vietnam maakten de beloofde
zegeningen der wetenschap op zijn zachtst ongeloofwaardig.

Al het onbehagen van de jaren zestig werd gebundeld: tegen het
autoritaire onderwijssysteem, tegen de schadelijke gevolgen van
wetenschap en technologie, tegen de economische onrechtvaardigheid en de
uitbuiting "

van arbeiders, Derde Wereld en natuur, tegen de Amerikaanse inmenging in
Vietnam. Studenten eisten op alle fronten medezeggenschap, om te
beginnen op de universiteit. Een one man, one vote-democratie moest de
enorme macht van hoogleraren indammen.

Nederlandse studenten volgden in 1969 het Franse voorbeeld. Ze doopten
in Tilburg de universiteit om tot Karl Marx-universiteit en bezetten in
Amsterdam het Maagdenhuis. Ze vonden de universiteit een elitair en
hiërarchisch bolwerk, een ontoegankelijke ivoren toren die alleen het
kapitalisme en de gevestigde belangen diende.

Onderzoek en onderwijs moesten in dienst staan van alle burgers. De nog
jonge Abram de Swaan eiste aandacht voor neokolonialisme, woningnood en
het gedachtengoed van Marx en Engels. Studentenleider Ton Regtien wilde
zelfs dat 'de inhoud van onderwijs en onderzoek door de betrokkenen zelf
bepaald' zou worden.

De revolte leidde verrassend snel tot drastische hervormingen van de
medezeggenschap. Al in 1970 was er een nieuwe wet. Nederlandse
universiteiten kregen universiteits-, faculteits- en vakgroepsraden,
waarvoor studenten en wetenschappelijk medewerkers zich verkiesbaar
konden stellen.

Ook het onderzoek werd gedemocratiseerd. Het kabinet-Den Uyl stemde,
onder het motto 'spreiding van kennis, macht en inkomen', het onderzoek
af op 'de prioriteiten van de samenleving'. Burgers kregen er meer
invloed op, bijvoorbeeld door de oprichting van 'wetenschapswinkels'.
Hier konden gewone burgers en bijvoorbeeld milieu-organisaties en
wijkcomités vragen stellen aan onderzoekers op de universiteit.

De oude garde stond niet te juichen om de nieuwlichterij. Tegenstanders
zagen er een regelrechte bedreiging in van de academische vrijheid. Zo
schreef Karel van het Reve: "Het is erg jammer en het kan op den duur
desastreuze gevolgen hebben, dat een vrij groot aantal leden der
universitaire gemeenschap niet inziet dat de eis, dat de universiteit
geen vakidioten moet opleiden maar maatschappijkritiek moet bedrijven,
een bedreiging inhoudt van de vrijheid van wetenschap."

Hij legde daarmee het zelfbeeld bloot van de klassieke wetenschapper die
zijn werk doet in het rijk van objectieve feiten en getoetste theorieën,
streng gescheiden van de samenleving met haar waarden, belangen,
politieke overtuigingen en meningen. Een onderzoeker à la Van het Reve
vindt dat een goede wetenschapper eigen waarde-oordelen en belangen
heeft uitgeschakeld en belangeloos en methodisch werkt. Pas als het
onderzoek tot resultaat heeft geleid zet zo'n wetenschapper de deur naar
de samenleving weer open.

Wetenschapsfilosofen zoals ik vinden dat klassieke beeld achterhaald. Al
ruim voor 1968 stelden wetenschapsfilosofen dat wetenschap niet
waardenvrij kan zijn. Niets menselijks is wetenschappers vreemd: ook zij
worden gedreven door sociale belangen, emoties en waarde-oordelen, ook
bij de keuzes die ze maken in het onderzoek. De eerste onbaatzuchtige
onderzoeker moet nog geboren worden. Wetenschappers kunnen maar beter
open zijn over hun keuzes in plaats van hun onderzoek tot een 'blackbox'
te maken. Daar kan namelijk niemand in meekijken en meedoen.

Ik maakte zulk blackboxing-gedrag van dichtbij mee toen ik een
onderzoeksprogramma over recycling van plastic afval coördineerde. De
vraag was praktisch: hoe beteugelen we de stijgende berg plastic afval
en de verspilling van grondstoffen? In gesprekken met promovendi en
hoogleraren probeerde ik uit te vinden welke keuzes de onderzoekers
maakten tijdens het onderzoeksproces, en waarom.

Eén groep onderzoekers wilde liever werken met een door henzelf
ontwikkelde roterende conus-reactor dan met een model dat voor recycling
veelbelovender was. Op de eerste reactor kon de groep makkelijker een
patent verwerven. In een andere onderzoeksgroep waren de onderzoekers
overgestapt op het ontwikkelen van een katalysator voor het maken van
nieuwe kunststoffen, in plaats van de beoogde 'compatibilizer', een stof
waarmee je van plastic afval weer nieuwe grondstof kunt maken.

De hoogleraren stelden dat zij zich bij hun keuzes uitsluitend lieten
leiden door wetenschappelijke overwegingen: ze wilden vooral het proces
van recycling begrijpen en bovendien wilden ze als onderzoeksgroep
scoren met gezaghebbende publicaties en patenten. Politiek en
samenleving moesten vervolgens maar kiezen wat ze met de resultaten deden.

Ik was teleurgesteld. Waarom stelden de onderzoekers de
milieudoelstellingen niet voorop? De professoren haalden blijkbaar
sterkere prikkels uit het wetenschapsbedrijf dan uit maatschappelijke
doelen. Het afvalprobleem telde voor hen wel, maar alleen vóór het
onderzoek (bij het formuleren van de onderzoeksaanvraag) en achteraf
(politiek en samenleving moesten maar uitzoeken wat ze met het resultaat
deden). Maar tijdens het onderzoekstraject in gesprek gaan met andere
disciplines, of praten over de toepassing bij het recyclen, was er niet
bij - laat staan dat er gesprekken waren met bewoners of milieugroepen.
Er waren wel gesprekken, maar die werden alleen gevoerd met partners uit
de kunststofindustrie.

Ik denk niet dat deze onderzoekers cynisch waren of het liefst hun eigen
hobby's bedreven zodra het onderzoeksgeld binnen was. Ze redeneerden
gewoon als klassieke wetenschappers.

Vijftig jaar later is er van de geest van '68 weinig over. De
democratisering is onder PvdA-minister Ritzen in 1996 vrijwel geheel en
nagenoeg geruisloos teruggedraaid, onder invloed van de filosofie van
het New Public Management. Het huidige wetenschapssysteem meet het
onderzoek met door het bestuur opgelegde criteria waardoor onderzoekers
met elkaar de competitie moeten aangaan. Doel is vooral excellence, niet
zozeer maatschappelijk nut, wel door de markt bepaalde prioriteiten.

En het publiek? Dat staat buitenspel, het krijgt door de betaalmuren van
de uitgeverijen nauwelijks toegang tot wetenschappelijke resultaten en
als er al iets te lezen valt, dan is het door het ondoordringbare
Engelse academieproza onbegrijpelijk.

In de jaren tachtig zag de 'ondernemende universiteit' het levenslicht
en kwam het contractonderzoek op, dus uitgevoerd in opdracht van
overheid of bedrijfsleven. Daar gaan inmiddels honderden miljoenen in
om. Dat was een heel andere invulling van de gedachte dat de wetenschap
afgestemd diende te worden op wat de samenleving belangrijk vond.

Aan het begin van de 21ste eeuw zijn veel wetenschapswinkels verdwenen,
versoberd of ondergebracht in centra voor kennisoverdracht. Tegen de
geest van de oprichters in kunnen bij de overgebleven winkels ook
kapitaalkrachtige bedrijven terecht.

'Maatschappelijk relevante wetenschap' en wetenschappelijke kwaliteit
staan nu min of meer tegenover elkaar, mede dankzij het rigide
publicatieregime waardoor wetenschappers die strikt binnen de grenzen
van een discipline werken als 'excellenter' worden beoordeeld dan hun
interdisciplinair werkende collega's die zich bezig houden met lastige
maatschappelijke vraagstukken.

Van de democratische idealen is in het wetenschapsbedrijf weinig over.
Daarom zou de nieuwe Wetenschapsagenda een lichtpunt kunnen zijn, want
er is tenminste weer een vorm van publieke invloed. Of is het eerder een
pr-stunt: zie je wel, we nemen de wensen van het publiek heel serieus?
Als optimist zie ik er graag een kentering in. Maar wel een
voorzichtige, want door haar geringe omvang en opzet is ze vooralsnog
niet meer dan een cosmetische operatie. Aan het openen van de blackbox
draagt ze weinig bij, vrees ik.

Wat is het alternatief? Als we grote problemen willen aanpakken, dien je
meer te kunnen doen dan het leveren van losse vragen. Het publiek -
burgers, maatschappelijke organisaties - zal voluit als gelijkwaardige
gesprekspartner mee moeten kunnen praten over wat echt zinvolle thema's
zijn, waar onderzoek naar nodig is. Dat gesprek houdt niet op als het
onderzoek gestart is. Ook tijdens het onderzoek dienen de partijen te
blijven meedenken om zo nodig onderzoeksvragen bij te stellen. Zorg ook
dat wetenschappers kunnen samenwerken met niet-kapitaalkrachtige
partijen buiten de universiteit, want dit is in het huidige systeem heel
moeilijk. Aan onderzoeksprojecten zou je een 'klankbordgroep' kunnen
toevoegen, waarin maatschappelijke organisaties zitten.

De wetenschapswinkels verdienen eerherstel en een grondige renovatie.
Wetenschappers zouden maatschappelijke stages kunnen lopen. En laat elke
wetenschapper minstens eenmaal per maand een publiekslezing of een
publieksdebat houden - en niet in zijn of haar vrije tijd, want het is
werk. Dan maken we de inzichten van wetenschap bespreekbaar voor
niet-wetenschappers die kritische vragen kunnen stellen. Zo komen we
eindelijk van die blackbox af, en van dat eenrichtingsverkeer van
wetenschap naar samenleving. En komen we misschien ook van dat plastic
afval af. "

Martijntje Smits

(1966), is wetenschapsfilosoof en ingenieur, verbonden aan de
universiteiten van Bergen (Noorwegen) en Utrecht.


More information about the D66 mailing list