[D66] Klassenoorlog boven MC-kwesties

A.O. jugg at ziggo.nl
Thu Apr 5 14:58:49 CEST 2018



https://www.groene.nl/artikel/eerst-het-vreten-dan-de-identiteit


Het gedeelde belang van ‘tegengestelde’ groepen
Eerst het vreten, dan de identiteit

door Ewald Engelen
4 april 2018 – verschenen in nr. 14


Waarom Ewald Engelen nog steeds de klassenstrijd bepleit

www.groene.nl
View Original
April 4th, 2018

Links Nederland verliest door zijn obsessie met culturele verschillen
uit het oog waar het zich werkelijk druk om zou moeten maken: de
klassenstrijd. Dat vond Ewald Engelen en dat vindt hij na een paar
oorwassingen nog steeds.

De afgelopen weken hebben in De Groene Amsterdammer twee omvangrijke
stukken van drie prominente sociologen gestaan (Jan Willem Duyvendak en
Willem Schinkel & Rogier van Reekum) waarin gereageerd werd op een
column van mij eerder in dit blad. Daarin verweet ik links zich verloren
te hebben in het narcisme van de kleine culturele verschillen en van de
weeromstuit de klassenstrijd te zijn vergeten. Ik ben zeer vereerd met
deze aandacht voor wat in mijn ogen een belangrijk politiek vraagstuk
is, maar heb me ook licht verbaasd over de inhoud van de reacties, omdat
mijn kritiek voortbouwt op een klassiek politiek-sociologisch inzicht.

Van Werner Sombart (1906) tot Seymour Martin Lipset (2000) hebben
politieke sociologen zich de vraag gesteld waarom er in het meest
kapitalistische land ter wereld, de Verenigde Staten, nooit een
socialistische partij is ontstaan. Daar zijn in de loop der decennia
verschillende antwoorden op gegeven, maar wat in al deze antwoorden ten
minste figureert is de rol van migratie.

In de Verenigde Staten zijn migratie en arbeidsmarktbeleid altijd nauw
met elkaar verweven geweest. Dreigde er een tekort op de arbeidsmarkt te
ontstaan, en dreigden daardoor de lonen te veel te gaan stijgen, dan
zetten de Verenigde Staten de poort voor (Europese) migranten tijdelijk
open. Liefst uit landen waarvan het nog niet zoveel migranten had
opgenomen. En dus volgden Duitsers Ieren op, Italianen Duitsers, en
Oost-Europese joden Italianen.

Het had in het begin natuurlijk meer te maken met de
economisch-demografische situatie in de thuislanden. De plezierige
bijkomstigheid voor Amerikaanse werkgevers was echter dat het hen in
staat stelde te verdelen, en dus te heersen. Het werd zo onderdeel van
het beleidsarsenaal van de Amerikaanse politiek. Niet alleen betekende
migratie meer arbeiders en dus lagere loonkosten, het ging ook gepaard
met grotere etnische, religieuze, culturele en linguïstische diversiteit
en dus kleinere kansen op politieke mobilisatie langs klassenlijnen.

Het is de belangrijkste verklaring voor de geringe macht van vakbonden
in de Verenigde Staten. En het is volgens Sombart en Lipset dus ook een
van de voornaamste verklaringen voor de afwezigheid van een
socialistische partij. Het vormde bovendien het iconische voorbeeld voor
het vrije verkeer van arbeid in de Europese Unie: hoe gefragmenteerder
de beroepsbevolking, hoe meer deelbelangen tegen elkaar kunnen worden
uitgespeeld, hoe lager de loonkosten, hoe hoger de bedrijfswinsten
zullen zijn. De Hongaarse vrachtwagenchauffeur die voor een uurprijs van
1,65 euro jouw vrachtjes rondrijdt, is niet een ongelukje, maar juist
het doel van de Interne Markt.

Wat schrijven Duyvendak en Schinkel & Van Reekum in reactie op mijn
stelling dat overmatige aandacht voor identiteit heeft geleid tot
uitholling van de onderhandelingspositie van de factor arbeid?
Duyvendak: ‘Alsof sociaal-economische ongelijkheid en culturele
achterstelling niet verknoopt zijn. De ergste economische uitbuiting
(slavernij) trof niet toevallig zwarte Afrikanen en nog steeds worden,
ook in Nederland, mensen op basis van huidskleur, achternaam en geloof
op de arbeidsmarkt gediscrimineerd. Vrouwen verdienen nog steeds veel
minder dan mannen en zijn nauwelijks economisch zelfstandig. (…)
“Inkomen en kapitaal” zijn niet los te zien van gender, etniciteit,
leeftijd en seksuele voorkeur.’

Ik kan dit niet anders lezen dan als een ondersteuning van mijn
stelling. Dit is niet een argument tegen klasse en voor identiteit, maar
juist voor het serieuzer nemen van klasse. Volgt uit deze observatie
immers niet dat de enige manier om de verdeel-en-heersstrategie van
werkgevers te bestrijden mobilisatie voorbij de grenzen van ras,
etniciteit, geloof, taal, seksuele voorkeur en geslacht is? En dat we
ten koste van alles moeten voorkomen dat de ene uitgebuite groep tegen
de andere wordt uitgespeeld? En dat we dus ons uiterste best moeten doen
om het gedeelde belang van deze groepen te identificeren? En is dat niet
juist dat ze steevast de zwakste en onzekerste posities op de
arbeidsmarkt innemen, en dat dat bepalend is voor hun woonlocatie, hun
onderwijskansen, hun huwelijksmogelijkheden, hun gezondheid en hun
mortaliteit?

Volgt daar dan niet juist een gedeelde strijd voor betere voorzieningen
voor iedereen uit? In de vorm van een hoog minimumloon, goede breed
toegankelijke publieke diensten, hoge eisen aan arbeidsomstandigheden,
en medezeggenschapsrechten voor iedereen? En is dat niet precies waar
iedere politieke beweging die paal en perk wil stellen aan de
doorgeschoten politieke macht van de factor kapitaal voor zou behoren te
strijden? En is dat niet exact waar de sociaal-democratie van voor Wim
Koks zondvloed zich hard voor maakte? En wat de sociaal-democratie van
na Koks zondeval zo jammerlijk is vergeten?
We moeten voorkomen dat de ene uitgebuite groep tegen de andere wordt
uitgespeeld

Dezelfde onduidelijkheid tref ik aan bij Schinkel & Van Reekum. Ik
citeer: ‘Het probleem is niet dat er te weinig politieke economie is,
maar dat de politieke economie een gebrekkig begrip van kapitalisme
heeft, zowel van de ontstaansgeschiedenis als van het huidig
functioneren ervan. Typisch voor politiek-economische analyses van
kapitalisme is dat de logica van kapitaal als primair gezien wordt en
dat ras en gender als secundaire effecten beschouwd worden. Belangrijk,
maar secundair. Dat is een beperkte, want witte, opvatting van
kapitalisme. (…) Kapitaal, ras en gender zijn van meet af aan verweven
geweest.’

Weer geldt: uiteraard. Maar als je er wat aan wil doen – en dáár ging
mijn column over – zul je je als progressieve emancipatiebeweging moeten
richten op datgene wat deze uitgebuite groepen gemeen hebben en zul je
je niet moeten beperken tot het adresseren van culturele verschillen.
Want dan gaat het mis. Door van genderneutrale rompertjes en Zwarte Piet
(mijn voorbeelden) de primaire objecten van politieke contestatie te
maken, leid je de aandacht alleen maar af van wat de kampen aan beide
zijden van deze culturele breuklijnen met elkaar verbindt. Ze zijn
namelijk alle vier speelballen van kapitalistische manipulatie. En
zullen dat blijven zolang ze niet een front vormen in hun strijd voor
hoger loon, betere arbeidsvoorwaarden en goede sociale voorzieningen.

Racisme (en homohaat) is inderdaad veel meer dan een retorisch
rookgordijn, zoals Schinkel & Van Reekum opmerken. Maar de emancipatie
van de homo en de zwarte begint met het gelijktrekken van
sociaal-economische posities. Als je dat doet, zul je zien dat de
resterende culturele verschillen meteen ook veel minder politiek
pregnant worden omdat ze niet ook nog eens bezet zijn met
sociaal-economische onrechtvaardigheden.

Dan het argument dat mijn verwijt dat links zichzelf heeft verloren in
identiteitspolitiek misplaatst is omdat de enige identiteit die in het
publieke debat gethematiseerd wordt die van de boze witte man is, en dat
het dus vooral rechts is dat zich de afgelopen jaren met
identiteitspolitiek onledig heeft gehouden. Duyvendak: ‘Recent lijkt het
er immers op dat niet alleen Mark Rutte, Geert Wilders en Sybrand Buma
de “normale” en “gewone” Nederlander aan hun borst drukken, ook linkse
leiders doen er alles aan om op te komen voor “gewone mensen”.
Natuurlijk, Jesse Klaver bedoelt daarmee vast
“mensen-met-bescheiden-financiële-middelen”, maar het klinkt wel erg
hetzelfde als het rechtse verhaal over “normale” Nederlanders. Groepen
die zich uitgesloten weten van de rechtse “normaliteit” vinden weinig
troost bij linkse partijen die het ook voortdurend over “gewone mensen”
hebben.’

En Schinkel & Van Reekum schrijven: ‘Hierdoor is links gevangen in een
dwingende retoriek waarmee het klap na klap krijgt. Die retoriek behelst
het idee dat Nederland ooit multiculturalistisch was, dat linkse
politiek daar debet aan was, dat dat een politieke correctheid met zich
meebracht en, meest recente aanwinst in dit retorisch repertoire, dat
het geheel een preoccupatie met “identiteitspolitiek” geweest is.’

Ook deze tegenwerping verbaast me. Uiteraard is er een impliciete
wit-mannelijke identiteit geweest waar vroege culturalistische
emancipatiebewegingen zich van probeerden te bevrijden. Maar het rechtse
construct van de ‘gewone man’ waar we het hier over hebben is toch echt
het politieke contrapunt van die eerdere culturele emancipatiestrijd van
de vrouw, de homo, en later de moslim. Hoe meer kosmopolitisch links
zich in de jaren tachtig en negentig is gaan vereenzelvigen met de
emancipatiestrijd van dit soort culturalistische minderheden (ten koste
van de klassenstrijd), hoe meer rechts is gaan reageren met een
imaginaire Nederlandse identiteit waarin een al even imaginaire
tolerantie voor andersdenkenden en andersdoenden wordt bedreigd door een
al even imaginaire islamitische dreiging. En hoe meer links zich
vervolgens in moeilijke culturalistische bochten heeft moeten wringen om
zowel de vluchteling, de homo en de vrouw als de gewone man te kunnen
omarmen.

Het verklaart in belangrijke mate de linkse spraaknood als zij door
rechts wordt gedwongen zich voor de een dan wel de ander uit te spreken.
En het ligt als analyse ten grondslag aan de recente ontdekking door de
SP van gemeenschapszin (het politiek-filosofische modewoord van de jaren
negentig!) als belangrijkste politieke uitdaging van de komende jaren,
zoals Ron Meyer onlangs bij Buitenhof betoogde. Het is vast goed
bedoeld, en zal ongetwijfeld door de vele geïsoleerden in Nederland
worden verwelkomd, maar de arbeidsinkomensquote ga je er niet mee omhoog
krijgen, ben ik bang.

Het zijn namelijk politieke schermutselingen die zich nog steeds op de
culturalistische as afspelen. Al twintig jaar lang is geen enkele
traditionele politieke partij op het idee gekomen om door de kleine
culturele verschillen heen te breken, de verschillende groepen onder de
vlag van de uitgebuite klasse te mobiliseren en gezamenlijk te strijden
voor een rechtvaardiger politiek-economische orde waarin hogere eisen op
het vlak van loon, arbeidsvoorwaarden, arbeidsrechten en de bijbehorende
toegang tot publieke diensten zowel de gewone Nederlander als vrouwen,
homo’s en migranten ten goede kunnen komen. Noch de SP, noch GroenLinks.
Om over de vertechnocratiseerde en verneoliberaliseerde
bestuurderspartij pvda maar te zwijgen.
We vermeien ons nu al twintig jaar met een narcistische wedren in leed
van minderheden

De enige partij die hier succes kan claimen is de Partij voor de Dieren,
zoals Schinkel & Van Reekum terecht opmerken. Via de band van de
bio-industrie en het ecocentrisme hebben Marianne Thieme en de haren een
ander overstijgend belang weten te identificeren dat tot
systeemverandering noopt, waar zwart en wit, hoog- en laagopgeleid, jong
en oud, man en vrouw, gelovig en seculier zich achter kunnen scharen.
Het is de uitzondering die de regel bevestigt.

Ik ben geschrokken van de politiek-economische naïviteit van mijn
opponenten. Begrijpen zij dan niet dat de identiteitskwesties waar de
homobeweging en migrantenorganisaties zich druk om maken, net als de
rechtse reactie erop en de linkse respons daar weer op, een godsgeschenk
zijn voor Nederlandse werkgevers? Niet alleen om de reden die Sombart en
Lipset al noemden, namelijk dat het collectieve mobilisatie rond het
enige thema dat werkgevers echt pijn doet (hogere lonen) onmogelijk maakt.

Maar ook omdat iedere keer dat Geert Wilders en Thierry Baudet hun mond
opendoen over de vermeende islamisering van Nederland en er een
contingent journalisten op pad gaat om verslag te doen, er kostbare
onderzoeksgelden, uitzendtijd, menskracht, kranten- en
tijdschriftkolommen en andere hulpbronnen gebruikt worden die ook hadden
kunnen worden aangewend voor een grondig onderzoek naar en publiek debat
over de oorzaken van de verslechterde onderhandelingspositie van de
factor arbeid en de geleidelijke erosie van onze leefomgeving. Politieke
partijen, kranten- en tijdschriftredacties, radio- en tv-programma’s, de
publieke denktanks (wrr, scp, cpb), columnisten, academici, BN’ers en
cabaretiers – zij beschikken nu eenmaal allemaal over beperkte tijd,
aandacht, zendtijd en kolommen. En daarvoor geldt hetzelfde als voor
euro’s: je kunt ze maar één keer uitgeven.

Dat hebben we geweten. Al twintig jaar spenderen we onze schaarse
hulpbronnen aan een ritueel debat over de al dan niet vermeende
onverenigbaarheid van islamitische waarden met Nederlandse. Kijk de
websites van #Pauw en #DWDD er maar op na. Het zijn genderneutrale
rompertjes, Zwarte Piet, vluchtelingen, IS, hoofddoekjes, Wilders,
Baudet, racisme, de koran die de klok slaan.

Het gevolg is dat het cruciale datum van de dalende
arbeidsinkomensquote, die in een cijfer de radicaal verschoven
machtsbalans tussen kapitaal en arbeid uitdrukt, in het politieke en
publieke debat nagenoeg ontbreekt. En datzelfde geldt voor grafieken die
laten zien dat vanaf de jaren zestig economische groei (oplopend) is
losgekoppeld van welzijnsgroei (stagnerend). Terwijl daar toch echt de
sleutel schuilt. Culturele emancipatie zonder een programma van
sociaal-economische herverdeling leidt alleen maar tot politieke
schermutselingen tussen de uitgebuitenen onderling. Geen moment wordt
het bedreigend voor de uitbuiters zelf. Integendeel: in de slagschaduw
van dit soort debatten kunnen zij ongezien de exploitatiegraad verder
opvoeren. Zie de afschaffing van de dividendbelasting en de verlaging
van de vennootschapsbelasting. Zie de machtige lobby van de
boerenorganisaties tegen de onttakeling van de bio-industrie.

En omgekeerd: effectieve sociaal-economische emancipatie zal, zoals
gezegd, de emotionele bezetting van identiteitskwesties flink doen
afnemen. Als de leden van minderheden gelijkelijk toegang hebben tot de
sociaal-economische en ecologische voorwaarden voor een geslaagd leven
zullen de overblijvende culturele verschillen veel minder prangend
worden. Op z’n brechtiaans: eerst het vreten, dan de identiteit.

Ik zie het voorlopig niet gebeuren. Politici, journalisten,
intellectuelen en academici hebben namelijk een blinde vlek voor de
politieke economie van het mondiale gefinancialiseerde kapitalisme. Dat
heeft wat mij betreft twee oorzaken. De eerste heeft veel te maken met
wat sociale wetenschappers ‘pad-afhankelijkheid’ noemen. Neem het
politieke commentariaat. Ergens in de jaren negentig is het zich een
hoedje geschrokken. Het ongenoegen van de boze, witte man in de wijken
hadden ze volledig gemist. Er volgde een bekend patroon van ontkenning,
schuldbekentenis en bekering. En vanaf dat moment vecht datzelfde,
neoconservatief geworden commentariaat een verwoed gevecht uit met het
eigen progressieve alter ego van ervoor. Het is een klassiek staaltje
linkse zelfhaat. Vooral de Volkskrant grossiert erin. De commentaren en
columnisten van de ooit sociaal-democratisch angehauchte krant zijn al
vijftien jaar gedrenkt in de stijl van 6 mei 2002, alsof de politieke
linies sinds de moord op Pim Fortuyn zijn bevroren. Maar het is een
patroon dat ook elders zichtbaar is, van academia en de media tot politiek.

Het is grotendeels een kwestie van logistiek: wie denkt dat identiteit
dé blinde vlek is, wil alleen nog over identiteit schrijven en praten,
trekt alleen lezers, kijkers en luisteraars die in identiteit
geïnteresseerd zijn, wordt daardoor nog meer bevestigd in het eigen
identitaire gelijk, bemenst zijn redactielokalen het liefst met
journalisten en columnisten die op de identitaire as van wanten weten,
en voedt steeds meer lezers, luisteraars en kijkers met de gedachte dat
identiteit inderdaad dé blinde vlek van onze tijd is, al was het maar
doordat andere onderwerpen worden weggedrukt. Combineer het met steeds
schaarser wordende middelen door de veranderingen in het medialandschap
en je hebt een nulsomspel waar identiteit het allesbepalende thema wordt.

Maar de andere oorzaak is minstens zo belangrijk. Geprononceerder dan in
ons omringende landen is bestudering van de economie-als-ding het
exclusieve domein van de economie-als-discipline geworden. Hier te lande
is er nauwelijks concurrentie van economische of financiële geografie,
sociologie, antropologie of geschiedenis. En geprononceerder dan in ons
omringende landen staat die economie-als-discipline in een
mono-paradigmatische, sterk technocratische stand. De aartsvader van de
Nederlandse econometrie, Jan Tinbergen, kun je dat aanrekenen. Hij
verhulde politieke keuzes achter econometrische kosten-baten-analyses.
Het is nog altijd de dominante stijl in Nederland als het gaat om
economische beleidsvraagstukken. Traditionele partijen verschuilen zich
achter de schijnbaar gedepolitiseerde doorrekeningen van het cpb.
Kranten, tijdschriften, tv- en radioprogramma’s nodigen steevast
dezelfde gelijkgeschakelde neoliberale economen uit om economische
gebeurtenissen te duiden. En de economiepagina’s worden volgeschreven
door voormalige economiestudenten die allemaal door dezelfde neoliberale
wasstraat zijn gegaan.

En dus komt die zo broodnodige publieke discussie over het hoe en wat
van die dramatisch gedaalde arbeidsinkomensquote of hoe ondanks
economische groei ons welzijn zo is verschraald maar niet van de grond.
En vermeien we ons nu al twintig jaar met een narcistische wedren in
leed van minderheden die uiteindelijk allemaal het slachtoffer zijn van
die gigantische uitbuitingsmachine die kapitalisme heet.

Help de verworpenen der aarde te ontwaken, dat is waar ik in mijn column
toe opriep. En die zouden wat mij betreft ook natuur, milieu en dieren
moeten omvatten. Dat is anno 2018 volgens mij weer net iets harder nodig
dan genderneutrale rompertjes.


More information about the D66 mailing list