[D66] “lauw conformisme”
J.N.
jugg at ziggo.nl
Fri Jun 10 11:08:55 CEST 2016
http://leditie.nl/leditie.nl/2016/06/07/19e-en-20e-eeuw-stond-nederland-gelijk-aan-lauw-conformisme-en-is-nog-steeds-zo/
In de 19e en 20e eeuw stond Nederland gelijk aan “lauw conformisme” en
dat is nog steeds zo
David Hollanders. Nederland volgens politicoloog Hans Daalder Wie de in
Van oude en nieuwe Regenten en Politiek en Historie bijeengebrachte
geschriften van de onlangs overleden politicoloog Hans Daalder...
By redactie Leditie
7 juni 2016
Wie de in Van oude en nieuwe Regenten en Politiek en Historie
bijeengebrachte geschriften van de onlangs overleden politicoloog Hans
Daalder (1928-2016) doorvorst, wordt getroffen door de geringe mate
waarin wat door Daalder als emblematisch voor de 19e en 20e-eeuwse
Nederlandse politiek wordt aangewezen van de huidige constellatie afwijkt.
In de twee bundels trekt Daalder een beeld op van de historische
constante in de Nederlandse politiek, die zich in vijf samenhangende
maar uiteenlopende punten (partijen, parlement en bestuurders, staat,
media, elite) uitkristalliseert.
[i] Tussen de Nederlandse politieke partijen waren er volgens Daalder in
de vorige eeuw al weinig concrete politieke strijdpunten. Partijen waren
“kennelijk voornamelijk affectieverschijnselen”. Leden waren passief (of
werden passief gehouden, zo men wil). De functie ervan was – en is, want
dit verschijnsel vigeert onverkort – manoeuvreerbaarheid voor de top die
onderling schikt, plooit, accommodeert, overlegt, modereert en schuift.
Het politieke spel wordt niet gespeeld tussen kiezers maar tussen
partijen, “zonder dat de verkiezingen hierin veel verandering teweeg
kunnen brengen”. Het gevolg is een “lauw conformisme”, althans aan de
top, want partijen combineren zakelijkheid in het topoverleg met
ideologisering aan de basis. Deze karakterisering van de partijen is ook
in de post-verzuilingstijd treffend. De koers van de partijtop wordt
niet beïnvloed door het partijkader. De PvdA was lange tijd de enige
partij waar leden formeel en zelfs nog feitelijk enige macht hadden.
Thans wordt er echter tegen de slachtingen in de zorg, het knevelen van
Griekenland, het bombarderen van Syrië en de introductie van de als
“tegenprestatie” gekenschetste proto-dwangarbeid al niet eens meer een
rituele stem verheven. Ook lokaal hield de Amsterdamse VVD-wethouder Van
der Burg het bij de onderhandelingen afhakende GroenLinks het advies
voor: “Als je iets wilt bereiken, moet je ook rotdingen kunnen slijten
aan je achterban.” Een partij bestaat uit enerzijds achterban en
anderzijds mensen die iets bereiken, of dat althans willen, en hun
ambitie najagen door zaken te slijten – aan de eigen achterban.
[ii] De rol van het parlement sluit hierbij aan. Het parlement deelt
weliswaar de wetgevende macht met het kabinet, maar interpreteert “zijn
rol zo passief (..) dat het wetgevend initiatief voor bijkans 100% bij
de regering berust.” Passiviteit is hier geen psychologische
predispositie, maar eerder een politieke strategie. Daalder stelde in de
vorige eeuw reeds dat parlementsleden niet langer meer een
maatschappelijke carrière achter zich hebben, doch een politieke
carrière ambiëren. Dat is alleen maar toegenomen. Het Tweede
Kamerlidmaatschap is een springplank om de eigen bestuurlijke loopbaan
te lanceren. Het is de hoogste ambitie van menig volksvertegenwoordiger
zich aan de politieke passiviteit te ontworstelen en Kroon of staat te
representeren. Daalder schrijft daarover: “Politiek en bestuur vertonen
op tal van plaatsen een zo vloeiende overgang dat er geen duidelijke
scheiding bestaat tussen politieke leiding en bestuurlijke uitvoerders.”
Nederlandse politici zijn altijd bestuurders – of willen dat graag
worden. En ministers gedragen zich als hoogste ambtenaar, ofwel als
vertegenwoordiger van de staat.
[iii] En daarmee wordt het staatsbegrip relevant, waarover Daalder
noteert: “Long tenure has made certain parties almost indistinguishable
from the formal state apparatus.” Partijen zijn niet langer een vehikel
voor de samenleving om de staat te beïnvloeden, maar een verlengstuk van
de staat om de samenleving naar haar eigen beeld te (her)scheppen. Dit
werd onlangs ook manifest bij het Oekraïne-referendum. Ministers en
Kamerleden droegen het standpunt uit van de staat, en vertegenwoordigden
de staat vis-à-vis de kiezers – en contesteerden niet namens de kiezers
de staat. Hieruit spreekt een conceptie van een staat die boven de
partijen uittorent en losgemaakt is van de samenleving. Uiteraard
weerhoudt dit politici er niet van lippendienst te bewijzen aan de
kiezer die immers altijd gelijk heet te hebben. Daalder trapte daar niet
in: ”Populaire stijl is meer hypocriete buiging naar het soevereine volk
die met werkelijke eenvoud van regeren of met een democratische ethos
weinig van doen heeft”. Tussen verkiezingen maken politici zich dan ook
minder druk om de kiezer. Dan nemen politici naar eigen zeggen hun
verantwoordelijkheid. Daarover stelt Daalder dan weer: “Verantwoord en
verantwoordelijk handelen is eerder de norm dan het afleggen van
verantwoording aan anderen.” En inderdaad wordt in Nederland geen enkele
uitvoerende functie direct gekozen. Dit sluit aan bij de historische
omstandigheid dat reeds in de Republiek politiek conflict vooral
factiestrijd was en de democratiseringsbeweging van de Bataafse
Revolutie op niets uitliep want geaborteerd werd door de restauratie die
in 1814 in Nederlands enige absoluut monarch uitmondde. Het 19e-eeuwse
parlement kwam er door pressie van burgerlijke elites en niet door
volksagitatie. ‘Gezonde’ volksinvloed werd volgens Daalder aanvaard,
maar “in essentie bleef regeren iets dat geschiedde voor het volk, en
ten overstaande van het parlement”.
[iv] Wie over politiek en staat spreken wil, kan er dus over de elite
niet het zwijgen toedoen. Daalders elite-conceptie lijkt op Engelens
figuur van een schaduwelite. Bij Daalder heet het dat Nederland “wel een
eigen establishment [heeft], maar dat dit zich niet als zodanig laat
zien, of althans wil laten zien, en dat het zich niet met overtuiging in
de publieke politieke strijd begeeft, maar zich bewust-conformerend in
afgeslotenheid isoleert.” Deze terughoudendheid van de elite past bij de
permanente (noodzakelijke) onderlinge aanpassing tussen partijen, staat
en bedrijfsleven. In Nederland vinden kiezers, gekozenen en
staatsbeambten elkaar in het knielen voor de afgod, hetgeen bij iedereen
tot conformisme leidt.
[v] Uiteraard zouden de media de burgers dit alles onder ogen moeten
brengen. Dit gebeurt evenwel louter in de periferie van de
journalistiek, als het al gebeurt. Over de media noteerde Daalder reeds:
“Veel journalisten, hoe geneigd ook tot oppositie en kritiek, zijn
steeds meer gebiologeerd door de macht.” Ook dit is thans niet anders.
Persberichten van staat, politie en ministeries worden letterlijk
overgenomen – dikwijls met weglating van de bron, waarmee de rol van de
staat als souffleur vervolmaakt is. Kamerleden worden nog bejegend met
een toon die een kritische houding moet suggereren, maar ministers wordt
immer – al is het maar omdat de persvoorlichter er altijd bij is, die
het interview kan stoppen en de journalist op de zwarte lijst van het
ministerie kan doen belanden – de kans geboden zich van hun beste kant
te laten zien. Die persvoorlichter is overigens dikwijls een
oud-journalist – mogelijk een oud-collega dus – wiens lucratieve nieuwe
baan kennelijk niet onaantrekkelijk toeschijnt aan de vele interviewers
die later ook persvoorlichter zullen blijken te zijn geworden. Dit
laatste is overigens een in Daalders tijd nog ongekend fenomeen. Er
verandert soms dus wel degelijk iets, zij het niet altijd ten goede.
In Nederland verandert overigens maar weinig. Ook thans valt de
politieke cultuur te karakteriseren met de begrippen passieve achterban,
over bestuurdersbanen fantaserende parlementariërs, conformistische
bestuurders, een schaduwelite, een als losgemaakte entiteit gedachte
staat en slappe media. Uiteraard is sinds 1992 (invoering euro) en de
daaropvolgende fiscale pacten Nederland monetair-fiscaal een Duitse
buitenprovincie geworden. Daalder heeft daarover weinig kunnen noteren.
Wat hij genoteerd zou hebben, zou mogelijk niet veel hebben afgeweken
van wat hij stelde over het naoorlogse Nederlandse buitenlandse beleid:
“Wat Nederland als ‘actieve buitenlandse politiek’ zag, moet een staat
als Amerika dan ook veelal onverschillig gelaten hebben“. Ook de invloed
die Nederland meent te hebben in de EMU blijft in de rest van Europa
onopgemerkt. Toch zijn de debatten over buitenlandse en Europese zaken
nog het felst, niet ondanks het feit dat ze geen enkel gevolg hebben,
maar juist daarom. De Nederlander houdt niet van idealen, behalve als ze
niets kosten – dan kan hij er geen genoeg van krijgen.
Conformisme zat en zit de Nederlander in het bloed, heroïek bewaart hij
voor die gelegenheden waar het zonder consequenties blijven zal. De
Nederlander is altijd een Batavus Droogstoppel, droomt er soms nog van
een Max Havelaar te zijn, maar zal hooguit in staat blijken dat
verlangen zelf te ontleden. Dat Daalder tot die zeldzame laatste
categorie behoorde, lijdt geen twijfel.
More information about the D66
mailing list