[D66] En nu aandacht voor het onechte!

J.N. jugg at ziggo.nl
Tue Jun 2 11:29:08 CEST 2015


http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015/april/25/en-nu-aandacht-voor-het-onechte-1488003

Massamens

Het is een cliché dat na de industriële revolutie de Nederlandse
burgerlijkheid bleef bestaan. Het tegendeel is waar, legt Auke van der
Woud uit.
Door

    Bernard Hulsman

25 april 2015

In het digitale tijdperk is het beeld allesoverheersend geworden, hoor
je vaak beweren. Vaak veronderstellen degenen die dit zeggen dat de
huidige beeldcultuur van tamelijk recente datum is. De doorbraak ervan
verbinden ze met de televisie die ruim een halve eeuw geleden ook de
Nederlandse huiskamers bereikte.

In De nieuwe mens. De culturele revolutie in Nederland rond 1900 laat
Auke van der Woud zien dat de beeldcultuur al veel eerder, in de laatste
decennia van de negentiende eeuw, opkwam. Toen ontstond in West-Europa
een nieuwe massacultuur naast de eeuwenoude cultuur van de elite. Anders
dan de oude was de nieuwe cultuur niet ideëel en geestelijk, maar
materialistisch en fysiek, schrijft hij. De oude cultuur was die van het
woord, schouwburgen, musea en andere ‘tempels van verheffing’, de nieuwe
die van het beeld, van panorama’s, panopticons, koffiehuizen, passages
en warenhuizen.
Revolutie

non-fictie

In zijn nieuwste boek over Nederland in de 19de eeuw richt Van der Woud
zich op het ontstaan van de massacultuur. Die werd beheerst door het
beeld en was vaak plat, onecht en modieus.

●●●●●

Al deze, toen nieuwe, verschijnselen leverden ‘panoptische’ ervaringen
op: „De panoptische ervaring is indringend, de afstand tussen waarnemer
en het waargenomene vervaagt”, schrijft hij alsof het over de virtual
reality van games in het digitale tijdperk gaat. „Panoptisch zien is
alles zien – scherp, nauwkeurig en zo geconcentreerd dat alle aandacht
naar het waargenomene gaat, men verliest zich in het geobserveerde,
totdat de blik naar het volgende beeld wegglijdt en het vorige wordt
gewist. In de café-restaurants waren de bezoekers vreemden voor elkaar,
visuele impressies zonder inhoud, maar tegelijk zo reëel, of zoals de
journalist over de wassen beelden in het Panopticum schreef: ‘zoo
natuurlijk, dat men, er langs loopende, herhaaldelijk in de verzoeking
komt om een der beelden aan te spreken.”

De nieuwe mens is de nieuwste in de reeks studies van Van der Woud over
de negentiende eeuw in Nederland. Het laat zich lezen als een vervolg op
Een nieuwe wereld uit 2006 waarin Van der Woud, van huis uit
architectuurhistoricus, de grote veranderingen beschrijft die in de
tweede helft van de negentiende eeuw in Nederland plaatsvonden. In De
nieuwe mens laat hij uitvoerig zien hoe de snelle modernisering toen
leidde tot een onweerstaanbare ‘cultuur der dingen’. Dit doet hij op
vergelijkbare wijze als in Koninkrijk vol sloppen (2010). Rijkelijk
citerend uit dagbladen als Het Algemeen Handelsblad, tijdschriften als
De Economist en studies als Die Krise der Kultur (1916), wijdt hij korte
hoofdstukken aan de uitingen van de nieuwe massacultuur, van panorama’s
en winkeletalages tot het baden in zee en de massawoning. Hierbij laat
hij nadrukkelijk zien dat de massacultuur niet alleen leidde tot nieuwe,
‘panoptische’ ervaringen waar de massa dol op bleek, maar ook tot
onbehagen. Zo betreurden velen de eenvormige massawoningbouw in de
negentiende-eeuwse nieuwbouwwijken en de teloorgang van de oude
binnensteden waar grachten werden gedempt en brede straten aangelegd.
Zoals altijd, gingen modernisering en nostalgie hand in hand: er
ontstond belangstelling voor oude klederdrachten van plattelanders en de
‘ongerepte’ natuur die in Nederland nooit had bestaan werd ontdekt.
Burgerlijk

De kern van de massacultuur is volgens Van der Woud dat die rationeel én
irrationeel is: „Verstand en gevoel zijn even belangrijk, aandringen op
echtheid en waarheid is even gewoon als meegaan met verleiding en
illusie: het komt er niet op aan op wat men is, maar op de indruk die
men maakt.” Mode speelt daarom een belangrijke rol in de ‘vormloze,
veranderlijke en grenzeloze’ massacultuur die alles, ook delen van de
oude, hoge cultuur, in zich opneemt. Reclame gaat de beeldcultuur
bepalen: dag in dag uit wordt de westerse mens bestookt met visuele
boodschappen waarin echt en onecht, waar en onwaar, niet te scheiden
zijn: „De waarheid is vervangen door individuele overtuigingen, en die
lijken soms verrassend veel op merkentrouw.”

Van der Woud geeft toe dat hij niet de eerste is die opmerkt dat het
trio natuurwetenschap, techniek en industrialisering in de negentiende
eeuw voor een nieuwe cultuur zorgde. Maar in het tweede deel van De
nieuwe mens, met sociologische en psychologische beschouwingen, wijst
hij erop dat in verklaringen voor de opkomst van de nieuwe,
materialistische cultuur altijd de belangrijkste factor over het hoofd
wordt gezien: de opkomst van de massaconsument. De plattelanders die in
de tweede helft massaal naar de grote steden trokken, braken met hun
oude leven en cultuur. Het nieuwe stadsleven bood hun weinig zekerheden.
In de steden werden ze ‘nieuwe mensen’. Ze verhuisden er vaak, zodat ze
niet konden wortelen en bovendien waren ze, zeker in hun eerste jaren in
de stad, arm. Juist deze ‘stadsnomaden’ bleken ontvankelijk voor het
materialisme van de ‘cultuur der dingen’ en hechtten meer aan nieuwe,
modieuze massaproducten dan de welgestelde dragers van de oude cultuur.

Met zijn nadruk op de opkomst van de massaconsument gaat Van der Woud in
De nieuwe mens weer met kracht het cliché te lijf dat de Nederlandse
cultuur ook na de industriële revolutie in wezen ‘burgerlijk’ bleef.
Liet hij het in Koninkrijk vol sloppen bij de constatering dat het
grootste deel van de Nederlanders in de sloppen van de steden een
buitengewoon onburgerlijk leven leidde, in De nieuwe mens schrijft hij
dat de oude, burgerlijke cultuur in de tweede helft van de negentiende
eeuw door hoogstens twee procent van de Nederlanders werd gedragen.
Huisraad

Mede door de nog altijd heersende opvatting dat Nederland een
burgerlijke cultuur heeft, gaat de belangstelling van de meeste
historici nog altijd uit naar de oude cultuur van het Goede, het Schone
en het Ware, betoogt Van der Woud in een van de laatste hoofdstukken. Zo
schenken de cultuurhistorici van het fin de siècle altijd veel aandacht
aan de ‘gemeenschapskunst’ waar figuren als de architect H.P. Berlage en
schrijfster Henriëtte Roland Holst omstreeks 1900 naar streefden.

Geïnspireerd door William Morris en andere Arts and Crafts-vormgevers
die fabrieksmatig geproduceerde meubels verafschuwden, richtte Berlage
in 1900 ’t Binnenhuis op, een bedrijf dat ‘goede’, ambachtelijk
vervaardigde huisraad voor ‘het volk’ maakte.

Berlage staat nog altijd bekend als de vooruitstrevende vader van de
moderne Nederlandse architectuur, maar met zijn anti-industriële en
anti-individualistische gemeenschapskunst, was hij ronduit conservatief,
vindt Van der Woud. Bovendien speelde ’t Binnenhuis een marginale rol in
de Nederlandse vormgeving van omstreeks 1900: voor de massa waren de
stoelen, tafels en kasten onbetaalbaar.

Het is daarom hoog tijd dat cultuurhistorici aandacht besteden aan het
lage, het platte, het goedkope, het onechte, het lege en het modieuze
van de cultuur, zo roept Van der Woud zijn collega’s ten slotte op. Hoe
ze dat kunnen doen, laat hij zelf in De nieuwe mens wederom op
indrukwekkende wijze zien.
◆

Een versie van dit artikel verscheen op zaterdag 25 april 2015 in NRC
Handelsblad.


More information about the D66 mailing list