[D66] Tegen de integratie

Oto jugg at ziggo.nl
Sun Dec 7 08:23:20 CET 2014


http://www.socialevraagstukken.nl/site/2008/04/08/tegen-de-integratie/

Tegen de integratie
Willem Schinkel 8 april 2008

De samenleving ligt in een sociaal-hypochondrische stuip. Ze zit in haar
maag met de ‘niet-geïntegreerden’. Maar we kunnen beter het
integratiebeleid afschaffen. Want dat bestendigt alleen maar de
scheiding tussen samenleving en te integreren burgers.

Als het in kwesties op het gebied van ‘integratie’ ergens op aankomt, is
het wel op het stellen van radicaal andere vragen. Wie heeft er geen
schoon genoeg van al datzelfde gepraat in termen van allochtonen en
autochtonen, waarbij de eersten meer op de laatsten moeten gaan lijken,
maar dat alleen al vanwege hun label (‘allochtonen’) niet kunnen? Wie
wordt er in de wetenschap – en ik spreek vanuit de sociologie – niet
horendol van de saaiheid van steeds hetzelfde type onderzoek, dat steeds
weer hetzelfde beweert: er is een meer of minder grote ‘afstand van
allochtonen tot de samenleving’? Wie wordt er nog niet murw van het
gebrek aan reflectie op die steeds weer gebruikte, maar nooit
gedefinieerde termen: ‘integratie’, ‘de samenleving’? En wie voelt zich
nog goed in deze maatschappij, die zichzelf diagnosticeert als ziek, als
gebrekkig ‘geïntegreerd’? Laten we dus eens proberen andere vragen te
stellen. Zoals: wat is dat voor raar fenomeen, een maatschappij die
zichzelf op haar ‘integratie’ onderzoekt? Laten we eens geen
‘integratie-analyse’ maken, maar een analyse van het verschijnsel van
een samenleving die integratieanalyses van zichzelf maakt. Een
maatschappij die zowel arts als patiënt is. ‘Integratie’ is een term die
van oudsher op organismen, op lichamen van toepassing is. Wat voor
lichaam is dat, dat zichzelf voor ziek verklaart en genezing zoekt?

Sociale hypochondrie
Het oudste denken over het sociale leven begrijpt de samenleving al als
een lichaam. Dat is bijvoorbeeld het geval in de Griekse polis, zoals
beschreven door Plato en Aristoteles. Ook in de middeleeuwen ging het om
het corpus mysticum, ook wel het corpus christi. Dat waren lichamen, met
als hoofd een heerser of een heersende elite, met daaronder, in de
regio’s van het hart (de nobele inborst) een militaire aristocratie, en
met, analoog aan de lagere regionen van het lichaam, het plebs. En als
het denken over de samenleving dan in de negentiende eeuw een eigen
wetenschap krijgt, de sociologie, is het eerste denkmodel dat daarin
wordt gehanteerd opnieuw dat van het lichaam. Sociologie, dat is altijd
organicisme geweest, in meer of minder expliciete vorm. Een sociaal
lichaam vormt, net als een menselijk lichaam, een geheel dat bestaat uit
delen, maar het is ook meer dan de som der delen. Sterker nog: in een
lichaam hebben alle delen hun vaste plaats en rol in het geheel, en ze
ontlenen hun betekenis aan het geheel. En als in zo’n geheel de delen
niet perfect op het geheel zijn afgestemd, dan is het geheel geschonden.
Een ongeschonden geheel heet met een Latijnse term integer. De
‘integratie’ van zo’n lichaam is dus een afstemmingsprobleem van delen
op het geheel, waarbij het geheel boven de delen gaat. De opvatting van
een samenleving als sociaal lichaam leidt tot een levensgroot probleem:
de dood. Een lichaam moet immers wel sterven. Om dat te negeren,
hanteert de samenleving allerhande strategieën, die haar eigen
sterfelijkheid, haar einde, moeten negeren en wegdrukken. Dat negeren
gebeurde in het verleden bijvoorbeeld door te veronderstellen dat het
einde niet zomaar een einde is, maar een doel-einde, een perfectionering
en vervolmaking van de samenleving. Dat denken, dat in voormoderne
tijden religieus en in moderne tijden utopisch van aard was, heeft zijn
alomvattende greep op het sociaal lichaam inmiddels verloren. Zeker toen
de gesteldheid van het lichaam verzwakte tot de zogenoemde postmoderne
conditie, verloren utopische verhalen hun wervingskracht. In zo’n
lichamelijke conditie is er nog maar één manier om de reflectie op het
einde van het lichaam te onderdrukken, en dat is de exclusieve focus op
de ziektes van het lichaam. Wie zich obsessief focust op zijn ziektes,
vergeet zijn dood. De sociaal-hypochondrische samenleving is geboren.

Obsessie met integratie
Het hedendaagse denken over integratie heeft alle kenmerken van een
sociaal-hypochondrische gedachtewisseling. Het bestendigt een scheiding
tussen ‘de samenleving’ en mensen die ‘buiten de samenleving staan’, zij
zijn een bedreiging voor de hygiëne van het sociaal lichaam. Iedere
migrant is per definitie lichaamsvreemd aan het bestaande sociaal
lichaam. Daarom spreken we in termen van ‘afstand tot de samenleving’.
Dat miskent echter het feit dat de samenleving niet zo hard is als een
fysiek lichaam en dat het ‘binnen’ en het ‘buiten’ van de samenleving
uitkomsten zijn van een discursief proces, van een sociale constructie.
Wat ‘buiten’ of ‘binnen’ de samenleving is, is immers een discutabel
onderscheid. Uiteraard zijn de te ‘integreren’ burgers wel degelijk
onderdeel van de samenleving, maar zijn ze simpelweg een deel dat die
samenleving minder waardeert. Ze staan niet alleen ‘buiten de
samenleving’, maar bevinden zich ook aan de ‘onderkant van de
samenleving’, en dus daarbinnen. Er is dus sprake van een paradox. Het
‘integratieprobleem’ wordt als een ziekte beschouwd en als antwoord
probeert de samenleving zich te zuiveren van alles wat er zogenaamd
vreemd aan is. Uitgangspunt is: wie ‘niet geïntegreerd’ is, staat
erbuiten. Soms blijkt dat pas achteraf. Dan denken we dat iemand een
geïntegreerd lid van de samenleving is, maar blijkt dat ineens niet zo
te zijn. Zo antwoordde toenmalig minister Verdonk op de vraag of
Mohammed B. niet eigenlijk volgens alle maatstaven volledig
‘geïntegreerd’ was: ‘Nou, kennelijk toch niet.’ Iemand die een moord
pleegt, kan kennelijk niet lid zijn van de samenleving; moorden komen in
de samenleving blijkbaar niet voor. Eigenlijk is de samenleving een
volledig vredig oord, dat het te stellen heeft met allerhande narigheid
in haar omgeving. Een gezond lichaam dat voortdurend door bacteriën en
parasieten wordt bedreigd.
Maar het sociaal lichaam probeert iets onmogelijks: de zelfzuivering
mislukt omdat de buitenkant ook de onderkant is. Het sociaal lichaam zit
in zijn maag met die niet-geïntegreerden. Dat is waarom het
hypochondrisch is. Hypo-chondria betekent immers letterlijk:
onderbuikgevoelens. Zo maakt de hypochonder zich druk om de onrust in de
wereld na 9/11 en om daaraan gerelateerde fenomenen: enkele tientallen
mensen die in burka’s lopen, een enkeling die vrouwen geen hand schudt.
Zo onzeker is deze hypochonder, dat er dagen moet worden vergaderd over
handen schudden of over dubbele nationaliteiten in het parlement. Ja,
hij heeft zware en aan het grote geopolitieke gebeuren gerelateerde
gezondheidsproblemen. En dus zoekt hij bescherming, sociale hygiëne,
zuivering van inbreuken op zijn gezonde, geïntegreerde gestel.

Zuiveringsstrategieën
De sociaal-hypochondrische samenleving tobt over integratie en heeft
verschillende zuiveringsstrategieën die duidelijk moeten maken wat zich
binnen en buiten de samenleving bevindt:

    De genealogisering van integratie, dat wil zeggen: de overdracht van
het integratieprobleem op volgende generaties ‘migranten’. Het spreken
over ‘tweede en derde generatie migranten’ is natuurlijk onzinnig, omdat
het in het geheel geen migranten betreft. Maar er spreekt wel het idee
uit dat wie zoon of dochter van een migrant is, nog altijd geen
onderdeel is van de samenleving en een afstand te overbruggen heeft. Dat
levert de verzekering op dat het sociaal lichaam ook in de toekomst
onderscheid kan maken tussen ‘de samenleving’ en een omgeving van
‘nietgeïntegreerden’ daarbuiten.
    De dispensatie van etniciteit en integratie: autochtone Nederlanders
worden voorgesteld als een etnisch neutrale categorie, en dat is de
norm. Zij hebben ‘dispensatie van integratie’ ontvangen. Integratie
speelt slechts bij personen die buiten de samenleving staan. Autochtonen
zijn dat slechts wanneer ze zich aan de onderkant van de samenleving
bevinden: als ze (ex-)gedetineerd, werkloos of gek zijn. Wie géén
dispensatie van integratie ten deel valt, blijft altijd een zekere
afstand tot de samenleving behouden. Ook wie ‘geïntegreerd’ is, blijft
een ander die potentieel kan terugvallen in wezensvreemde culturele
uitingen.
    Het culturisme, ofwel een culturele vorm van racisme, dat uitgaat
van het inherente conflict tussen culturen. In het culturisme bestaat
een rangorde van culturen waarbij de ‘dominante cultuur’, ofwel de
‘cultuur’ van de samenleving, bovenaan staat. In het culturisme wordt de
verklaring voor sociaaleconomische achterstanden en voor criminaliteit
gevonden in de culturele achtergrond van een burger. De
verantwoordelijkheid daarvoor ligt in geen geval bij de samenleving.
Deze nadruk op cultuur heeft een uitsluitend effect en is sociologisch
uiterst problematisch. De ‘cultuur’ van ‘Marokkanen’ kan bijvoorbeeld
niet verklaren waarom er zo’n verschil is tussen generaties Marokkaanse
Nederlanders. Sterker nog: dat verschil maakt duidelijk dat het in het
geheel niet de ‘cultuur’, maar de positie van mensen in een omgeving het
wereldwijs geworden realisme dat eenzijdige assimilatie de beste weg
naar integratie is. Maar het ‘oude denken’ heerst, zo luidt de retoriek,
nog altijd in beleid en politiek. De ‘linkse kerk’ is alomtegenwoordig,
zo wil het complot. De realiteit is natuurlijk dat culturistisch denken
– denken in termen van culturele problemen en van de noodzaak tot
eenzijdige aanpassing – inmiddels dominant is geworden, en die
dominantie juist behoudt door haar te verhullen. is die hun handelen
bepaalt. Mensen handelen in reactie op en met voortdurende creatieve
aanpassing aan omstandigheden. ‘Cultuur’ is een schijnverklaring, van
het soort: ‘Waarom doet Mohammed dit? Omdat relatief veel Mohammeds dit
doen.’ Wie uitgaat van een dergelijke culturele bepaaldheid, kan
bovendien niet verklaren waarom die cultuur in het ene geval wel, en in
het andere geval niet tot problemen leidt. De hedendaagse
criminalisering van de ‘cultuur van moslims’ is een vorm van culturisme
die een sociaal-hypochondrische samenleving in staat stelt zichzelf te
zuiveren van en te wapenen tegen gezondheidsproblemen van buitenaf.
    De retoriek van het multiculturealisme: hier gaat het om het
forceren van een breuk met het verleden door culturistisch te spreken
over integratie. Het idee is hier dat Nederland jarenlang een
multicultureel beleid heeft gevoerd dat de eigen cultuur van migranten
heeft gestimuleerd en zo uiteindelijk tot polarisatie heeft geleid.
Tegenover dat ‘oude’ of ‘verouderde denken’ staat het wereldwijs
geworden realisme dat eenzijdige assimilatie de beste weg naar
integratie is. Maar het ‘oude denken’ heerst, zo luidt de retoriek, nog
altijd in beleid en politiek. De ‘linkse kerk’ is alomtegenwoordig, zo
wil het complot. De realiteit is natuurlijk dat culturistisch denken –
denken in termen van culturele problemen en van de noodzaak tot
eenzijdige aanpassing – inmiddels dominant is geworden, en die
dominantie juist behoudt door haar te verhullen.



De integratie voorbij
Het is niet alleen het beleid dat de tegenstelling tussen ‘binnen’ en
‘buiten’ de samenleving reproduceert. Ook de sociologie van de
integratie, die arts van het sociaal lichaam die uiteindelijk de
diagnose stelt, draagt daaraan bij. Zo wordt ‘sociaal-culturele
integratie’ doorgaans – bijvoorbeeld door het SCP – ‘gemeten’ aan de
hand van het aantal ‘contacten’ dat allochtonen met autochtonen hebben.
En wel precies zo, niet andersom. Dan blijkt dat allochtonen relatief
weinig contacten hebben met autochtonen, en dat zou garant staan voor
een gebrekkige ‘sociaal-culturele integratie’. Maar voor contacten, zou
je zeggen, zijn twee kanten nodig. Autochtonen hebben dus omgekeerd ook
weinig contacten met allochtonen, maar dat is alleen voor die laatsten
een probleem! Sterker nog: autochtonen zijn degenen die het minste
contact hebben met leden van andere etnische groepen, maar nergens wordt
hun ‘sociaal-culturele integratie’ geproblematiseerd. Voor de
‘integratie’ van Iliass, mijn Marokkaans-Nederlandse collega, maakt het
dus uit of hij contact heeft met mij; voor mijn eigen ‘integratie’ maakt
dat totaal geen verschil. Autochtonen hebben die contacten natuurlijk
helemaal niet nodig; zij horen sowieso bij de samenleving, ze bezetten
de machtsposities om de grenzen van ‘de samenleving’ te bewaken, en zij
hebben bovendien dispensatie van integratie gekregen. Zo ligt de
samenleving in een sociaal-hypochondrische stuip. Ze zit in haar maag
met die ‘niet-geïntegreerden’, die wel en niet binnen zijn.

Integratiebeleid is een vorm waarmee de samenleving zich probeert te
zuiveren. In feite is er amper concreet ‘integratiebeleid’, maar gaat
het om een vorm van spreken die bepalend is voor de manier waarop de
werkelijkheid wordt gezien: als ‘samenleving’ met ‘te integreren’
burgers daarbuiten. Integratiepolitiek is in die zin een vorm van
sociale hygiëne. Met alle beste bedoelingen, dat staat buiten kijf. Maar
in plaats van de beoogde integratie wordt precies het tegenovergestelde
bereikt. Integratiebeleid bereikt zijn doel daarom nog het meest door
het af te schaffen. Door het te transformeren in een beleid dat een
radicaal andere taal spreekt, en niet voortdurend uitgaat van ‘binnen’
en ‘buiten’ de samenleving. Want of het integratiebeleid nu links of
rechts is, onbedoeld wordt daarmee de scheiding tussen binnen en buiten
gereproduceerd. Dat komt omdat dit beleid berust op een lichamelijk
denken dat van tevoren uitgaat van een vastomlijnde samenleving waar
anderen (nog) geen deel van uitmaken. Als je dat idee loslaat, kom je
tot radicaal andere vragen. En de alledaagse problemen tussen mensen in
stadswijken dan? Daar doe je toch echt het beste wat aan door het
integratiebeleid af te schaffen. Schaf het af, en voer een egalitair
beleid, gericht op gelijkheid van sociale uitgangsposities. Pak
problemen aan zonder die eerst in de mystieke terminologie van
‘integratie’ te gieten. Niemand weet toch wat daarmee precies wordt
bedoeld. Probeer het in beleid eens zonder – in historische volgorde –
‘welzijn’, ‘leefbaarheid’, ‘integratie’ en ‘burgerschap’. Al die
hedendaagse zogenaamd ‘praktische’ begrippen, zoals de ‘cultuur van
migranten’, hun ‘afstand tot de samenleving’, hun gebrekkige
‘integratie’, daar is slechts één ding ‘praktisch’ aan: in de praktijk
reproduceren ze steeds weer een scheiding tussen ‘de samenleving’ en de
‘te integreren’ burgers. Een scheiding die zolang bestaat als nodig
wordt geacht. Net als die samenleving zelf, dat sociaal lichaam, dat
maar leeft zolang als het denkt nog ziek te kunnen zijn.


More information about the D66 mailing list