Vergeelde folders: De strijd tegen het fascisme begint met de strijd tegen het bolsjewisme ...

Henk Elegeert h.elegeert at GMAIL.COM
Wed Dec 15 19:22:16 CET 2010


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

In het vervolg 'Uit de Rob Riemen reeks', die stelt dat het gaat om 'hoe het
fascisme begon', deze - inmiddels vergeelde - uit 1939 van Otto Rühle.

Henk Elegeert


Otto RühleDe strijd tegen het fascisme begint met de strijd tegen het
bolsjewisme
------------------------------

*Geschreven:* 1939
*Bron:* Brochure van uitgeverij de Dolle Hond, Amsterdam, november 2003
*Vertaling:* de Dolle Hond op basis van het Duitse typoscript in het
Internationaal Instituut voor Sociale geschiedenis (Amsterdam)
*Deze versie:* Voorwoord en noten (van de uitgeverij) zijn weggelaten
*Transcriptie/HTML:* Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive,
augustus 2006
------------------------------
I

Bij de totalitaire staten, die tegenwoordig het nieuwe principe van
staatsorganisatie belichamen, staat Rusland op de eerste plaats. Niet alleen
chronologisch, maar ook wat betreft de feitelijke ontwikkeling. De Russische
staat, die ten onrechte een ‘sovjetstaat’ genoemd wordt, ging als eerste
over tot de wetmatige vestiging van een dictatuur, tot de op- en uitbouw van
een politiek en administratief terreursysteem, tot de exclusieve
partijheerschappij, tot de methode van de mechanisch-bureaucratische
gelijkschakeling, tot de politieke en etatistische totaliteit.

Daarmee schiep Rusland het model voor de overige staten die op een kritiek
punt van hun bestaan gedwongen waren om het democratische systeem op te
geven en een politieke dictatuur in te stellen. Men kan zeggen dat Rusland
op deze wijze tot leermeester van het fascisme is geworden.

Dat is geen toeval, geen grap van de wereldgeschiedenis, geen toevallige
samenloop van omstandigheden. Alle tekenen wijzen er integendeel op dat het
de uitdrukking en de consequentie is van één en hetzelfde principe op
verschillende ontwikkelingsniveaus, van het historische en politieke
gebeuren. Of de partijcommunisten het nu leuk vinden of niet, het is een
onweerlegbaar feit dat het staatsbestuur en het staatsbestel in Rusland,
Italië en Duitsland — om slechts deze drie staten te noemen — sprekend op
elkaar lijken. Wie van paradoxen houdt, kan spreken van een rode, zwarte en
bruine ‘sovjetstaat’, of van zwart, bruin en rood fascisme.

Het is daarbij van ondergeschikt belang, welke ideologie de totalitaire
staat begeleidt en rechtvaardigt. De ideologie is nooit het primaire, maar
altijd het secundaire van het fenomeen. Zo kan, zoals het voorbeeld van
Italië en Duitsland aantoont, de ideologie wezenlijke wijzigingen ondergaan,
zonder iets te veranderen aan het karakter en de functies van het
staatsapparaat.

Op dezelfde manier heeft de omstandigheid dat er in Duitsland en Italië nog
steeds privébezit bestaat, terwijl dit in Rusland is opgeheven, slechts de
ondergeschikte betekenis van een variant. Alleen de afschaffing van het
privébezit betekent immers nog geen socialisme, maar is ook mogelijk binnen
het kapitalistische systeem. Van beslissend belang voor een socialistische
maatschappijvorm is, naast de afschaffing van het privébezit, vóór alles de
zeggenschap van de arbeiders over de opbrengst van de arbeid en de
afschaffing van het loonsysteem. Deze twee fundamentele eisen zijn in
Rusland echter net zo min vervuld als in Duitsland en Italië.

Misschien kan men stellen dat Rusland een stap dichter bij het socialisme
is. Daarmee wordt echter geenszins betoogd, dat zijn ‘sovjetstaat’ de doelen
van de klassenstrijd van het internationale proletariaat ook maar één stap
dichterbij heeft gebracht. Eerder is het tegendeel van toepassing. Doordat
Rusland zijn ‘sovjetstaat’, ondanks de meer dan onvoldoende socialistische
trekken en de povere embryonale constitutie, uitgeeft als ‘socialistische
staat’ en aanprijst als de vervulling van het socialistische ideaal, schept
het voor het proletariaat van de hele wereld een bron van misleiding,
illusie en bedrog. Tegenover het fascisme weet de ontwikkelde arbeider waar
hij aan toe is en hij bepaalt zijn houding in de klassenstrijd
dienovereenkomstig. Maar tegenover Rusland is hij maar al te makkelijk en te
graag onderhevig aan de illusie dat hij hier te maken heeft met een
socialistische staat en samenleving. Deze illusie verhindert de volledige en
vastbesloten breuk met het fascisme. Want zij verhindert de grondige
behandeling van de oorzaken, voorwaarden en omstandigheden, die zowel in
Rusland als Duitsland en Italië tot een verdomd gelijkvormig staats- en
regeringssysteem hebben geleid. Zo wordt de illusie tot een hulpmiddel van
de contrarevolutie.

Niemand kan twee heren dienen. Ook een totalitaire staat kan dat niet. Als
deze een geschikt werktuig is voor de politiek van kapitalisten en
imperialisten, een bescherming tegen de proletarische revolutie en een
redding van de ondergang, dan kan hij niet tegelijkertijd aan het
proletariaat waardevolle diensten verlenen, een instituut van de belangen
van zijn klassenstrijd vormen en om die reden zijn erkenning en verdediging
waard zijn. Als desondanks twee tegenovergestelde klassen met onverenigbare,
onverzoenbare doeleinden, behagen scheppen in één en hetzelfde
staatssysteem, het erkennen, er hun toevlucht bij zoeken en er hun redding
van verwachten, dan is dat verdacht, dan klopt er iets niet. Eén van de twee
klassen moet zich dan op fatale wijze vergissen.

Men kan niet stellen dat het hierbij slechts om een vormkwestie, om de
buitenkant gaat, dat bij een toevallig gelijke vorm de inhoud volkomen
verschillend is. Dat is zelfbedrog. Ten eerste bestaan er voor marxisten
geen historische toevalligheden. Ten tweede zijn voor hen vorm en inhoud
altijd hetzelfde, altijd met elkaar in overeenstemming, nooit deelbaar en
verschillend.

Als men al deze gedachten op de juiste wijze uitwerkt, dan komt men tot het
volgende resultaat: als de ‘sovjetstaat’ een model kon vormen voor het
fascisme, dan moet deze ook principiële, structurele en functionele
elementen hebben bevat, die vervolgens ook in het fascisme terugkeerden.

Onderzocht moet worden, of dit inderdaad het geval is. Het onderzoek moet
teruggaan op het ‘sovjetsysteem’, dat berust op het leninisme. Het leninisme
is de door Lenin ontwikkelde, op de Russische verhoudingen toegespitste
speciale vorm van bolsjewisme, die door zijn grondleggers en aanhangers voor
een authentieke interpretatie van het marxisme wordt gehouden. In het
bolsjewisme moeten dus de elementen aangetoond worden die wezenlijk zijn
voor de staatsorganisatie en staatsleiding van het fascisme.

Als dit bewijs geleverd wordt, dan is het evident dat het bolsjewisme en het
fascisme fundamenteel identiek zijn. Dan kan het proletariaat, als dit het
fascisme in de zin en met de middelen van de marxistische klassenstrijd wil
bestrijden, niet tegelijkertijd het Russische ‘sovjetsysteem’ erkennen en
verdedigen.

Integendeel, dan is voor de praktijk van de strijd tegen het fascisme het
enig geldende gebod: de strijd tegen het fascisme begint met de strijd tegen
het bolsjewisme!
II

Voor Lenin was het bolsjewisme van meet af aan een zuiver Russische
aangelegenheid. In de vele jaren van zijn politieke arbeid en strijd,
gedurende welke hij het bolsjewistische systeem tot volle helderheid en
consistentie ontwikkelde, heeft hij nooit de poging gewaagd om het ook te
verheffen tot revolutionaire strijdvorm voor het proletariaat buiten
Rusland. Hij was een sociaaldemocraat, bewonderde Bebel en Kautsky als
geniale leiders en liet de Duitse linkerzijde alleen in haar strijd tegen
het centrisme en opportunisme. Hoezeer had het niet voor de hand gelegen, om
haar met bolsjewistische argumenten te hulp te komen! En hoe verleidelijk
had het voor hem moeten zijn, om het wereldproletariaat met de
bolsjewistische theorie een waarachtige revolutionaire oriëntatie te
verschaffen! Niets van dat alles. Lenin bleef, omringd door een kleine kring
van Russische emigranten, in een hardnekkig isolement en bleef nog steeds in
de ban van Kautsky, toen de Duitse linkerzijde onder Rosa Luxemburg allang
openlijk vijandig tegenover hem en zijn politiek stond.

Lenin had alleen belangstelling voor Rusland. Als doel van zijn
revolutionaire activiteit stond hem enkel en alleen voor ogen: de
omverwerping van het feodale tsarisme en de verovering van een zo groot
mogelijke sociaaldemocratische invloed in het ensemble van de partijen van
het postrevolutionaire Rusland. De grandioze ommekeer van 1917 wierp hem ver
voorbij zijn tevoren vastgestelde doel. De bolsjewistische partij bevond
zich plotseling in het bezit van de politieke macht, als heerseres over
Rusland.

Ze besefte dat zij deze macht slechts kon behouden en ten behoeve van een
socialistische opbouw kon aanwenden, als het haar lukte om de
wereldrevolutie te ontketenen. Maar hierbij had ze een ongelukkige hand.
Doordat ze in de eerste plaats hielp om het Duitse proletariaat terug te
drijven in de partijen, de vakbonden en het parlement en om zijn krachtige
radenbeweging te vernietigen, brak ze zelf de ontwakende Europese revolutie
de nek.

Zo bleef de bolsjewistische partij, die weliswaar over goed geschoolde
leiders, maar over volledig ongeschoolde, grotendeels nog analfabetische
massa’s beschikte, volledig op zichzelf aangewezen. Midden in de
burgeroorlog, de vijandelijke invasies, de volledig verwoeste economie, het
geïmproviseerde leger, de wisselende en mislukte socialiseringsexperimenten,
was ze in bijna drie jaar tijd niet in staat om een werkelijk sovjetsysteem
op te bouwen.

Ze had weliswaar met behulp van de haar wezensvreemde, door de mensjewieken
in het leven geroepen sovjetbeweging de politieke macht veroverd en de
proletarische dictatuur geproclameerd, maar ze was bij de stabilisering van
haar macht en de opbouw van de economie nauwelijks een stap verder gekomen.
Vooral was ze niet in staat geweest om het sovjetsysteem, juist omdat het
haar wezensvreemd was en tegen haar gehele systeem indruiste, in het complex
van haar maatregelen, die zij voor socialistisch hield, effectief en
succesvol in te bouwen. Maar ze wilde het socialisme en daarvoor had ze het
wereldproletariaat nodig.

Toen besefte Lenin dat het nodig was om eindelijk het wereldproletariaat te
winnen voor de bolsjewistische theorie en praktijk, voor zijn strategie en
tactiek. Het was verontrustend dat het wereldproletariaat, ondanks de
schitterende overwinning die het bolsjewisme in Rusland had behaald, er
klaarblijkelijk niet toe neigde om zich met de bolsjewistische methode
vertrouwd te maken. Nog verontrustender was dat de massa’s, voor zover ze
niet in de oude sociaaldemocratie vertoefden, door hun revolutionaire
activiteit tot aansluiting bij de radenbeweging werden gedreven, die in vele
landen was opgekomen, maar vooral in Duitsland sterk ontwikkeld was.

Deze radenbeweging was echter precies dat, wat Lenin in Rusland niet kon
gebruiken. Daarbij weerstreefde zij elke poging om haar voor een
revolutionaire opstand naar bolsjewistisch model te winnen. Weliswaar was
vanuit Moskou in alle landen een geweldige agitatiemachine in werking
gesteld. Maar de ‘ultralinkse’ agitatoren van de radenbeweging begrepen —
zoals Lenin zelf bevestigde — hun zaak beter dan de afgezanten van de
bolsjewistische partij. Zo kwam het dat de Communistische Partij steeds
slechts een klein, schreeuwend en wild gebarend hoopje tussen twee grote
kampen bleef, waarvan het één het proletarische afval van de bourgeoisie
verwierf, terwijl het andere met magnetische kracht alle revolutionaire
elementen van het proletariaat tot zich trok.

Dus moest er meer vaart gezet worden achter de bolsjewistische agitatie!
Vooral tegen de ultralinksen moest stevig van leer worden getrokken. Want
die hadden, nadat men ze uit de Communistische Partij had gegooid en volgens
bolsjewistische methode met hoon en smaad had overladen, bij de massa’s
alleen maar aan aanzien en vertrouwen gewonnen.

In Rusland had het sovjetsysteem gefaald — hoe was het mogelijk dat thans
een concurrerende beweging zo brutaal was om de wereld te willen bewijzen
dat het sovjetsysteem in de handen van het bolsjewisme weliswaar onmogelijk
is, maar onafhankelijk van het bolsjewisme uitvoerbaar en zelfs de enige
praktisch begaanbare weg naar de vervulling van de eisen van het socialisme!
Aan de praktijken van deze valse concurrentie moest een drastisch einde
worden gemaakt!

Aldus zette Lenin zich vol woede in zijn schrijfstoel en schreef een
geharnast pamflet. Tomeloze angst voor het verliezen van de macht en
gloeiende verontwaardiging over het succes van de ketters leidden zijn pen.
Als hij Stalin was geweest, dan had had hij hen allen als volksvijanden
eerste klasse een proces aangedaan en gefusilleerd. Maar hij schreef slechts
een brochure: *De ‘linkse stroming’, een kinderziekte van het
communisme<http://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/index.htm>
 *, met als ondertitel: *Poging tot een voor iedereen begrijpelijke
uiteenzetting van de marxistische strategie en tactiek*, die later — omdat
men zich schaamde voor deze dubieuze bluf — kwam te vervallen.

Het was een polemisch geschrift, vol van gal en venijn, agressief, grof,
overlopend van de verdraaiingen, verdachtmakingen en vervalsingen, vol haat
en lust tot vervolging als een pauselijke excommunicatiebul, kostelijk
voedsel voor elke contrarevolutionair! Maar tegelijk van alle
bolsjewistische programmatische geschriften datgene, welke het wezen van het
bolsjewisme het helderst schetst, het meest meedogenloos onthult. Het
bolsjewisme zonder masker! Toen Hitler in 1933 de gehele socialistische en
communistische literatuur onderdrukte, was dit geschrift het enige waarvan
hij de verdere verschijning toestond. Hij wist waarom.

Van de inhoud van deze tekst is hier niet van belang wat Lenin zegt over de
Russische revolutie, de geschiedenis van de bolsjewieken, hun botsingen met
andere stromingen van de arbeidersbeweging en de omstandigheden van het
bolsjewistische succes in Rusland. Alles is eenzijdig gesteld, aanvechtbaar
en daagt uit tot discussie. Maar dit is niet de plek daartoe. Hier zullen
slechts de hoofdpunten van de bolsjewistische strategie en tactiek op de
korrel worden genomen. Die punten dus, waarin duidelijk wordt wat — voor de
toenmalige behoeften — de beslissende tegenstelling was tussen het
bolsjewisme en de ultralinksen, en — voor de huidige behoeften — wat de
overeenkomsten zijn tussen bolsjewisme en fascisme.
III

Lenin heeft zijn partij, die oorspronkelijk Russische sociaaldemocratie
heette en een sectie van de Tweede Internationale vormde, niet in Rusland
opgebouwd, maar in het buitenland, in de emigratie. Vanaf de splitsing in
Londen in 1903 was de bolsjewistische vleugel nog maar een kleine sekte met
weinig leden, waarvan de bekwaamste en meest geschoolde de directe voorhoede
van Lenin vormden. De bolsjewistische massa’s bestonden alleen maar op
papier en vormden een fantastisch bestaan in de revolutionaire berekeningen
van de leider.

De voorhoede was streng gedisciplineerd, revolutionair afgericht,
voortdurend gecontroleerd, altijd militant en paraat en door aanhoudende
zuiveringen geconformeerd.

Zo was deze kleine partij een krijgsacademie voor revolutionaire scholing en
voorbereiding. Haar belangrijkste opvoedingsmiddelen waren:
onvoorwaardelijke autoriteit van de leider, strenge centralisatie, ijzeren
discipline, het drillen om de meningen gelijk te schakelen, strijdlust,
zelfopoffering, het volledig opgaan van de persoonlijkheid in het
partijbelang.

Wat Lenin op deze wijze schiep was een officierskorps, een elite van
intellectuelen, een top die zich, eenmaal in de revolutie geworpen, meester
zou moeten maken van de leiding en zich het verworven succes moest
toe-eigenen.

Of deze wijze van voorbereiding op de revolutie al dan niet juist was, kan
niet door logisch-abstracte overwegingen worden vastgesteld. Deze vraag is
alleen op dialectische wijze te beantwoorden. Daartoe moeten eerst bepaalde
subvragen worden gesteld: voor wat voor soort revolutie waren de
voorbereidingen bedoeld? Wat voor doel moest deze revolutie hebben? Ging het
om de burgerlijke of de proletarische revolutie in Rusland?

Lenins leiderspartij en leidersideologie waren juist in Rusland, waar het om
de vertraagde burgerlijke revolutie ging en de historische opgave was, om
het feodale systeem van het tsarisme omver te werpen en een burgerlijke
maatschappij te vormen. Hoe strakker in deze revolutie de wil van de
leidende partij is geconcentreerd, hoe doelgerichter, bewuster en energieker
haar greep naar de macht, des te succesvoller is het proces van de
burgerlijke staatsvorming, des te veelbelovender ook de positie van de
proletarische klasse in de nieuwe staatsordening.

Wat echter voor een burgerlijke revolutie als een gelukkige oplossing van
het revolutionaire probleem geldt, kan niet tegelijkertijd voor de
proletarische revolutie als aangewezen formule gelden. Alleen al daarom
niet, omdat hierbij een beslissend structuurverschil in het wezen van de te
scheppen samenleving zwaarwegend is.

Volgens Lenins revolutiemodel vormen de leiders het hoofd van de massa. Zij
belichamen de voltooide revolutionaire scholing, het intellect als
dirigerend element, het geestelijke overwicht bij het overzien van de
situatie en bij het commando over de voorhanden zijnde strijdkrachten. Zij
zijn de gestudeerde vaklui van de revolutie, de beroepsstrategen, de
generaals van een groot burgerleger.

Nu stemt de scheiding tussen hoofd en lichaam, geest en massa, officier en
troepen doorgaans overeen met het dualisme van de klassenmaatschappij, het
karakteristieke boven en onder van de burgerlijke ordening. Een klasse of
stand boven — tot heersen opgevoed, tot de leiding voorbereid, voor het
boven-zijn bestemd. Een andere klasse onder — van tevoren als volgelingen
gedacht, tot gehoorzaamheid verplicht, aan een vreemde wil onderworpen. Uit
dit oude klassenschema is de partijvoorstelling van Lenin geboren. Zijn
partij is de verkleinde kopie van de burgerlijke werkelijkheid en haar
bestaanswetten. Zijn revolutie is objectief beheerst door de tendens tot de
schepping en vorming van een maatschappelijke ordening, die deze
klassenwerkelijkheid omvat, onverschillig wat voor doel hem daarbij
subjectief voor ogen stond.

Wie een burgerlijk systeem wil, vindt in de scheiding tussen leider en
massa, voorhoede en volgelingen, de juiste, met de opgave en het doel
overeenstemmende strategische voorbereiding van de revolutie. En hij heeft
de beste kansen voor zijn revolutionaire actie, naarmate de leiding
intelligenter, geschoolder en superieur, de massa gewilliger, gehoorzamer en
sterker tot aanpassing bereid is. Lenin wilde de burgerlijke revolutie in
Rusland, dus was zowel zijn strategie als zijn leiderspartij op de juiste
plaats.

Toen de Russische revolutie evenwel van karakter veranderde en zich tot een
proletarische revolutie ontwikkelde, maar Lenin zijn burgerlijke
revolutiemethode niet wijzigde, begonnen zijn strategische en tactische
kunsten te falen. Toen hij uiteindelijk toch overwon, had hij dit niet te
danken aan zijn voorhoede, maar aan de radenbeweging, die in zijn
revolutieplan met geen woord was voorzien, maar uit het kamp van de
mensjewieken kwam. En toen hij de radenbeweging na de overwinning weer
afdankte, viel het gehele revolutionaire succes weer terug in de sfeer van
de burgerlijkheid, wiens laatste voltrekker en erfgenaam het stalinisme is.

Men moet de moed hebben om hardop te zeggen dat Lenin een volstrekt
ondialectisch denker was, totaal niet in staat om zaken en processen in hun
historische samenhang en onder hun dialectische voorwaarden te zien. Zijn
denken functioneerde absoluut mechanistisch, aan de hand van starre wetten,
in stabiele, genormeerde sporen. Voor hem bestond er slechts één werkelijk
revolutionaire partij — de bolsjewistische. Slechts één werkelijke revolutie
de Russische. Slechts één zekere, ideale revolutionaire methode — de
leninistische. Wat voor Rusland gold, moest ook gelden voor Duitsland,
Frankrijk, Amerika, China en Australië. Wat juist was geweest in de
burgerlijke revolutie van Rusland, moest ook juist zijn voor de
proletarische revolutie van de gehele wereld. Met monomane eentonigheid
bewoog zich de dynamiek van de eenmaal gevonden formule in egocentrische
cirkels, onbekommerd over de verschillen tussen tijd en ruimte, materiaal en
milieu, ontwikkelingsgraad en culturele toestand, ideeën en mensen. Hij was
de belichaming van de dictatuur van het machinetijdperk in de politiek, de
technicus van de revolutie, de uitvinder van de gelijkschakeling in het
sociale wezen, de vertegenwoordiger van de almachtige leiderswil. Alle
basiselementen van het fascisme waren in zijn denken, zijn doctrine, zijn
revolutionaire strategie, zijn sociale planning en zijn methode om mensen te
behandelen aanwezig. Zo bleef voor hem altijd verborgen wat de diepe zin was
van een fundamentele afkeer van de partijtraditie. Nooit begreep hij het
geheim van de nieuwe socialistische oriëntatie in de radenbeweging. Nooit
begreep hij de afwijzing van het geweld, de dwang, de terreur, de dictatuur
als middel tot menselijke bevrijding. Autoriteit, leiding, geweld aan de
ene, organisatie, kadervorming, onderwerping aan de andere kant. Dictatuur
en discipline zijn de in zijn geschriften het meest voorkomende woorden.

Zo is het begrijpelijk dat hij volledig van zijn stuk gebracht en vol
verontwaardiging tegenover de ‘ultralinkse’ beweging stond, die het waagde
om zich tegen zijn revolutionaire strategie te verzetten, doordat zij niet
meer en niet minder eiste dan het meest vanzelfsprekende wat er bestaat in
de bevrijdingsstrijd van de arbeidende mensheid: dat de mensen eindelijk
eens hun lot in eigen handen mogen nemen...
IV

Het lot in eigen handen nemen — dat vormt in alle opzichten het trefwoord
van alle vragen, het richtpunt en de hoofdzaak van alle tegenstellingen
tussen de opvattingen van de bolsjewieken en de ultralinksen.

In het vraagstuk van de vakbonden net zo goed als in het vraagstuk van de
partij.

De ultralinksen waren van mening dat revolutionaire arbeiders niets meer te
zoeken hadden in reactionaire vakbonden. Het was hun opgave om een eigen
vorm van strijdbare vereniging te ontwikkelen, die uit hun samenwerking in
het bedrijf zou moeten voortkomen.

De bolsjewieken hadden de Duitse arbeiders echter, op grond van de
autoriteit die zij onverdiend bij hen bezaten, reeds in de eerste dagen en
weken van de Duitse revolutie weer teruggedreven in de reactionaire
vakbonden van de oorlogshetze, de godsvrede en het parool tot wederopbouw.

Om te bewijzen dat de houding van de ultralinksen verkeerd, dom en
contrarevolutionair was, bediende Lenin zich in zijn geschrift onder
gescheld en woede-uitbarstingen wederom van de oude clichés van zijn
ondialectische benaderingswijze. Inplaats van de Duitse verhoudingen met
gepaste voorbeelden te staven, betrekt hij de Russische vakbondservaringen
van de bolsjewieken als bewijs.

Dat vakbonden vooral aan het begin van de arbeidersbeweging een grote
betekenis voor de klassenstrijd hebben en tot krachtige steunpunten van de
proletarische beweging kunnen worden, is een algemeen bekend feit. Dit was
voor Rusland nieuw en dat verklaart Lenins enthousiasme. Maar in de rest van
de wereld heeft de arbeidersklasse met de vakbonden reeds geheel andere
ervaringen gehad, zoals ze bij de typerende verschijnselen van hun latere
ontwikkeling behoren. Van vehikels van de vooruitgang en motoren der
emancipatiebeweging aan het begin van hun loopbaan, verworden de vakbonden
tegen hun einde tot remblokken van de ontwikkeling, agentschappen van de
reactie en bolwerken van verraderlijke contrarevolutie. Dat was ook de
ervaring van de Duitse arbeiders, waaruit de ultralinksen de enige
consequente slotsom trokken, dat zij deze contrarevolutie in eigen kamp de
rug moesten toekeren.

Lenin moet zelf toegeven dat zich in de loop der tijd een klasse van
‘slechts op de vakbonden betrokken, geborneerde, ijdele, verkalkte,
egoïstische, kleinburgerlijke, imperialistisch gezinde en door het
imperialisme omgekochte, gedemoraliseerde arbeidersaristocratie’ had
gevormd. Dit corruptiegilde, deze gangsterleiders beheersen thans in de
gehele wereld de vakbondsbeweging en bedrijven op kosten van de massa’s hun
piraterij. Van hen was sprake, toen de ultralinksen eisten, dat de arbeiders
met hen geen omgang meer moesten hebben.

Wat deed Lenin echter? Hij bracht op demagogische wijze de jonge Russische
vakbonden daartegenin en vindt dat daar alles het beste geregeld is. Zo
wordt de specifieke ervaring van een bepaald tijdvak onder bijzondere
omstandigheden, aan de gehele wereld als alleenzaligmakend inzicht
voorgeschreven. Want — zo argumenteert Lenin verder — de revolutionair moet
altijd dáár arbeiden waar de massa’s zijn. Maar waar zijn de massa’s dan
wel? In de vakbondsbureaus? In de ledenvergaderingen? In de geheime
bijeenkomsten van de vakbondsleiding met de kapitalisten achter gesloten
deuren? In de banken, waar de bonzen hun cheques voor verleende diensten
ontvangen? Nergens, op geen enkele van deze plekken zijn de massa’s. Zij
zijn in de bedrijven, op de productieplekken, op hun arbeidsplaatsen, in de
fabrieken en kantoren. Daar is de revolutionaire aaneensluiting te
bewerkstelligen, de klassenstrijd aan te wakkeren, de Magna Charta van de
proletarische eisen uit te spelen. De bedrijfsorganisatie op basis van het
radensysteem is de ware organisatie van de revolutie. Zij moet in de plaats
treden van zowel de partij als de vakbonden.

In deze bedrijfsorganisatie bestaan er geen beroepsleiders, geen scheiding
tussen leider en massa, geen rangsysteem tussen intellect en arbeid, geen
basis voor egoïsme, demoralisatie en corruptie, superioriteitswaan,
verkalking en verburgerlijking. Hier hebben de arbeiders hun eigen lot in
eigen hand.

Maar Lenin wil niet weten van deze oplossing voor het vakbondsvraagstuk Net
als de partij wil hij ook de vakbonden handhaven. Hij wil hen slechts van
binnenuit hervormen en revolutioneren. En hoe moet dat gebeuren? Simpelweg
doordat er inplaats van de sociaaldemocratische bonzen in de toekomst
bolsjewistische bonzen komen. Het ei van Columbus!

Lenin is zo naïef om te geloven dat er een goede en een slechte bureaucratie
bestaat. De slechte groeit op sociaaldemocratische grond. De bolsjewistische
grond levert echter alleen maar goede vruchten.

Twintig jaar praktische ervaring hebben inmiddels de belachelijkheid van dit
geloof onthuld. Naar het recept van Lenin hebben de communisten alles op
alles gezet om de revolutionering van de vakbonden door te voeren. Met welk
resultaat? De revolutionering van de vakbonden is volledig mislukt. De
poging tot oprichting van een eigen vakbond was een compleet fiasco. Want de
revolutionaire wedijver tussen sociaaldemocratische en bolsjewistische
leiders ontpopte zich in de praktijk slechts als een wedijver in de
corruptie.

Zo werd de waardevolle strijdenergie van de arbeidersklasse, inplaats van
deze aan te wenden tegen het fascisme, twintig jaar lang verspild in zin- en
uitzichtloze experimenten. Zo werd het vertrouwen van de massa’s in hun
eigen kunnen systematisch van de beproeving teruggehouden, in zijn
activiteit misleid, in zijn successen bedrogen. De methodes van het
fascisme, om elke stap van de massa’s te dicteren, te sturen, te
controleren, elk ontwaken van zelfstandigheid te verhinderen en te
saboteren, elke opwelling van zelfvertrouwen door kunstmatig veroorzaakte
mislukkingen te ontmoedigen en van verdere pogingen af te schrikken — ze
zijn hier op onovertrefbare wijze uitgestippeld.

De overwinning van het fascisme kon zo gemakkelijk gaan, doordat de
arbeidersleiders in vakbonden en partijen het menselijke materiaal al zo
voor hem gedrild, zo gecorrumpeerd en zo ontmand hadden, dat het een
gewillige prooi voor de onderwerping vormde, door welke school het jarenlang
was gelopen.
V

In het vraagstuk van het parlementarisme herhaalt zich op clichématige wijze
Lenins rol als verdediger van een overleefd politiek instituut, dat tot
hinderpaal voor de politieke ontwikkeling, tot gevaar voor de revolutionaire
emancipatie van de massa’s is geworden.

Terwijl de ultralinksen de afwijzing van het parlementarisme in iedere vorm,
de weigering van de deelname aan parlementaire verkiezingen en de ontkenning
van de parlementaire besluiten voorstonden, zette Lenin zich met strijdbare
ijver in voor deelname aan het parlementarisme, aan verkiezingen en
parlementaire acties.

De ultralinksen verklaarden het parlementarisme voor achterhaald. Het heeft
zijn waarde als agitatieplatform allang verloren, vormt een gevaarlijke
haard van corruptie voor leiders en massa’s, laat het revolutionaire
bewustzijn indommelen door de illusie van legale hervormingen en ontwikkelt
zich in het geval van een conflict tot een orgaan van de contrarevolutie.
Wegens de traditie van zijn vroegere betekenis in het bewustzijn van de
massa’s, moet het vernietigd, voor zover dit nog mogelijk is, gesaboteerd en
genegeerd worden. Daartegenover redde Lenin zich, om een steun voor zijn
tegenovergestelde mening te vinden, door met een kunstgreep een onderscheid
te maken tussen historische en politieke achterhaaldheid.

Het parlement, zo argumenteerde hij, is weliswaar historisch achterhaald —
daarom is het principieel af te wijzen. Maar het is nog niet politiek
achterhaald — daarom moet men er praktisch rekening mee houden, er aan
meedoen.

Wat een geniale draai, die elke vraag een dubbelzinnige, listige en
bedrieglijke tweeslachtigheid verleent.

Daar heb je het kapitalisme, weliswaar historisch, maar nog niet politiek
achterhaald. Het is daarom zinloos om het revolutionair te bestrijden. Dus
sluiten we er een compromis mee! Laten we opportunisme, sjacher en koehandel
bedrijven in alle politieke kwesties. Dat is de consequentie van de
leninistische tactiek.

Daar heb je de monarchie, weliswaar historisch, maar nog niet politiek
achterhaald. Het proletariaat heeft dus niet het recht om haar af te
schaffen. Het moet zich dus met haar tevredenstellen, met haar bestaan
rekening houden, over haar rechten en privileges met haar discussiëren en
onderhandelen. Lenin wil het zo.

Daar heb je de kerk, weliswaar historisch, maar nog niet politiek
achterhaald. Want de mensen, en dat is voor Lenin een belangrijk criterium,
zijn er in grote meerderheid nog steeds lid van. Men moet als revolutionair
bij de massa’s zijn. Dus op, de kerk in! Meedoen met de papenzwendel! Dat is
de plicht van de welbegrepen revolutie!

Daar heb je het fascisme, op een dag zal ook dit historisch, maar nog niet
politiek achterhaald zijn. Wat valt daar te doen? Zich op de basis van de
feiten stellen. Er compromissen mee maken, pacten mee sluiten, er militaire
onderdanigheid aan betonen! Stalin, die thans met Hitler over een
bondgenootschap tussen Moskou en Berlijn onderhandelt, heeft zijn Lenin goed
begrepen. En we zullen spoedig meemaken, dat de bolsjewistische agenten en
agitatoren de broederbond tussen fascisme en stalinisme als de enige juiste
revolutionaire tactiek aanprijzen. De houding van Lenin in de
parlementskwestie is exact de toetssteen die aantoont, hoe hem ieder inzicht
ontbrak om te zien waar het in een proletarische revolutie eigenlijk op
aankomt. Zijn revolutie is geheel en al de burgerlijke revolutie, als strijd
om de meerderheid, om de regeringszetels, om de hefboom van de wetgeving, om
de overmacht.

Daarom gelooft hij nog steeds dat het er bij de parlementsverkiezingen om
gaat, grote verkiezingsoverwinningen te behalen, om dan in het parlement
sterke fracties te vormen, bij stemmingen een meerderheid achter zich te
krijgen, de inhoud en de tendens van de wetten te beïnvloeden, een deel van
de politieke heerschappij tot zich te trekken. Het ontgaat hem volledig dat
dit parlementarisme heden nog slechts bluf, een coulisse, een valkuil is,
dat de werkelijke macht in de burgerlijke staat zich op geheel andere
plekken bevindt, dat de bourgeoisie, ondanks linkse
verkiezingsoverwinningen, fracties en stemmingssuccessen, nog altijd genoeg
wegen en middelen heeft, om buiten het parlement haar wil en haar belangen
tot gelding te brengen.

Lenin ziet ook niet de rampzalige uitwerking van de parlementaire
achterlijkheid op de massa’s, het bederf van de publieke zeden door
omgekochte, geïntimideerde of om hun lucratieve baantjes bezorgde leiders.
Er was in het Duitsland van vóór het fascisme een tijd waarin de reactie in
de Rijksdag elk besluit kon doordrukken door het dreigement, in geval van
weigering het parlement te doen ontbinden. Voor deze ontbinding en het
daaraan verbonden verlies van parlementaire vergoedingen, beefden de
communistische afgevaardigden met evenveel angst als de burgerlijke, zodat
ze ongeremd op alles ja en amen zeiden. En hoe is het thans gesteld in
Berlijn, in Moskou, in Italië? Zijn daar niet overal de parlementariërs
volledig mening- en willoze heloten in de hand van hun dictators, wier macht
hen genadeloos in de afgrond der vernietiging slingert indien zij niet als
goedgedresseerde honden voor hen kwispelen en zich koest houden?

Dit is wis en waarachtig de ontaarding en het verval van het
parlementarisme. Maar moest het revolutionaire proletariaat het tot deze
loochening van een politiek instrument laten komen, waarvan het zich eens
zelf had bediend? Het besluit om het parlementarisme in een heroïsche
revolutionaire daad op te heffen, was voor het politieke bewustzijn van de
massa’s verheffender en opvoedkundig waardevoller geweest dan het
jammerlijke schouwspel, dat het proces van bespotting en verrotting van het
absurd geworden parlementarisme onder het cynisme en de verachting van
fascistische overweldigers en gangsters biedt.

Lenin had daar net zo weinig gevoel voor als Stalin er thans gevoel voor
heeft. Voor hem kwam het niet aan op de verlossing van de mens uit de
slavernij van zijn intellect, de vergiftiging van zijn wil, de verwardheid
van zijn bewustzijn, de zelfvervreemding van zijn wezen. Voor hem was niet
de geestelijke en psychische omvorming van de mens, zijn bevrijding uit de
wereld van het afzien, uit de diepte van het niet-mens-zijn de eigenlijke en
ware opgave van de revolutie. Voor hem is de revolutie een pure
machtsstrijd. Hij rekent als een bourgeois met meer en minder, debet en
credit, winst en verlies. Hij stelt zich bij al deze bedrijfsmatige
berekeningen slechts uiterlijke dingen voor: ledenaantallen, stemmen,
parlementszetels, stemresultaten, zegetekens, machtsposities. Hij is een
materialist in burgerlijke zin. Zijn materialisme is dat van het vermogen,
van het mechanische gebeuren, niet dat van de levende mens en van de
bezielde menselijke activiteit.

Vandaar ook steeds weer het schrikbarende gebrek aan vermogen tot
dialectisch denken. Parlement is voor hem parlement. In het luchtledige, een
abstract begrip, altijd hetzelfde bij alle volkeren en in alle tijden. Hij
weet weliswaar dat het parlementarisme vele fasen van ontwikkeling heeft
doorgemaakt. In zijn polemiek wijst hij daar zelf op. Maar hij maakt in zijn
revolutionaire strategie en tactiek geen gebruik van dit inzicht. Zo
polemiseert hij met het jonge parlement van de burgerlijke begintijd en haar
politieke elan tegen het oude parlement van het burgerlijke verval, dat zijn
afwijzing van de revolutie kleedt in het reformisme van een liefdadige
sociale politiek. Zo kiest hij in geval van nood met de bourgeoisie voor de
politiek als de kunst van het mogelijke, terwijl zij voor het proletariaat
de kunst van de revolutie is.
VI

Nog een kort woord over Lenins positie tegenover het vraagstuk van de
politieke compromissen. De Duitse sociaaldemocratie heeft in de wereldoorlog
de zaak van de arbeidersklasse verraden aan de bourgeoisie. Daarna werd zij
— tegen haar wil — tot erfgenaam van de revolutie. In feite door de hulp van
Rusland, die de ruggengraat van de Duitse radenbeweging brak De
sociaaldemocratie wist niet wat ze moest doen met de macht die haar in de
schoot was geworpen. Dus vernieuwde ze haar bondgenootschap met de
bourgeoisie. De tendens tot godsvrede keerde terug in het gezamenlijke
parool tot wederopbouw. Ze sloot een compromis met de democraten en de
klerikalen, om de macht met hen te delen. Het doen herleven en weer laten
aansterken van het kapitalisme als nationale inspanning was haar doel.

Tegen dit nieuwe, openlijke verraad protesteerden de ultralinksen met de
eis: geen compromis met de contrarevolutie!

Het ging dus om een zeer concrete zaak Om een stellingname tegenover een
specifiek vraagstuk, dat op een specifiek tijdstip en onder specifieke
verhoudingen opgelost moest worden. De zaak was praktisch een dialectisch
schoolvoorbeeld.

Maar Lenin, die niet in staat was om haar als zodanig te herkennen, maakte
uit het vraagstuk dat slechts dialectisch te beantwoorden was, een generale
kwestie. En de slechts dialectisch te behandelen eis, verhief hij tot een
kardinale eis.

En met de gewichtigheid van een generaal en de onfeilbaarheid van een
kardinaal voerde hij zijn grote polemische kanonnen op tegen de
ultralinksen, om hen ervan te overtuigen dat het aangaan van compromissen
met politieke tegenstanders onder alle omstandigheden een revolutionaire
plicht is.

Leest men thans het hoofdstuk van Lenin over de compromissen nog eens door,
dan dringen zich overeenkomsten op tussen zijn polemische uitbarstingen en
de latere resultaten van Stalins leninistische compromispolitiek. Er bestaat
geen doodzonde van de bolsjewistische theorie, die niet onder Stalin
bolsjewistische werkelijkheid is geworden.

Het verdrag van Versailles: de ultralinksen hadden haar — volgens Lenin —
moeten ondertekenen. Maar de Communistische Partij heeft — volgens Lenin —
een compromis gesloten en aan de zijde van de Hitlergarden tegen de
ondertekening geprotesteerd.

Het nationaalbolsjewisme van Laufenberg: volgens Lenin een ‘ten hemel
schreiende absurditeit’. Maar Radek en de Communistische Partij sloten —
volgens Lenin — een compromis met het Duitse nationalisme, protesteerden
tegen de bezetting van het Ruhrgebied en vierden Schlageter als een
nationale held.

Het begrip ‘volk’: volgens Lenin een te veroordelen concessie aan de
contrarevolutionaire ideologie van de bourgeoisie. Maar Stalin en Dimitrov
sloten — volgens Lenin — een compromis met de kleine burgerij en vonden de
politieke miskraam van de ‘volksfront’-beweging uit.

Het imperialisme — volgens Lenin het geconcentreerde kapitalistische gevaar
voor het wereldproletariaat, waartegen het alle tegenkrachten moet
mobiliseren. Maar Stalin staat — volgens Lenin — op het punt om een
bondgenootschap te sluiten met het Duitse imperialisme en de laatste resten
van de Russische revolutionaire verworvenheden te verraden aan het
Hitlerfascisme, uit angst voor een nieuwe revolutie.

Zijn er nog meer voorbeelden en bewijzen nodig?

Volgens alle historische ervaringen leidt elk compromis tussen revolutie en
contrarevolutie tot een verzwakking van de revolutie. Elke verzwakking van
de revolutie leidt tot het bankroet van de revolutionaire beweging. Elke
compromispolitiek in de revolutie is daarom bankroetpolitiek.

Wat bij de Duitse sociaaldemocratie als compromis begon, eindigde bij
Hitler. Wat Lenin theoretisch als compromis rechtvaardigde, eindigt bij het
stalinisme. Wat Lenin als ‘kinderziektes’ van het communisme bestempelde,
bleken ‘ouderdomskwalen’ van het pseudo-communisme te zijn.
VII

Wanneer men het beeld van het bolsjewisme, zoals dit in Lenins geschrift op
de voorgrond treedt, kritisch onder de loep neemt, dan laten zich samengevat
de volgende grondtrekken als karakteristiek voor zijn wezen vaststellen:

1. Het bolsjewisme is een nationalistische doctrine. Oorspronkelijk en
eigenlijk voor de vervulling van een nationale opgave geschapen, werd het
pas later, nadat het zich als daartoe ongeschikt had bewezen, voor de
doeleinden van internationale geldigheid en propaganda tot een algemene
doctrine uitgebreid. Zijn nationalistische karakter wordt ook bevestigd door
de aard van zijn houding tegenover de onafhankelijkheidsstrijd van kleine
naties.

2. Het bolsjewisme is een autoritair systeem. Voor hem is de top van de
maatschappelijke piramide het belangrijkste en beslissende punt. Hier wordt
de autoriteit als autonome persoon gesteld. In het leiders aureool van zijn
volmaaktheid viert het burgerlijke persoonlijkheidsideaal zijn grootste
triomfen.

3. Het bolsjewisme is een centralistisch georganiseerde beweging. Alle
initiatief, leiding, instructie en gezag komen vanuit het Centraal Comité.
Naar het voorbeeld van de burgerlijke staat spelen alle leidende leden de
rol van de bourgeoisie, alle uitvoerenden de rol van het proletariaat.

4. Het bolsjewisme is een militante machtspolitiek. Enkel en alleen uit op
de verovering van politiek overwicht, constitueert het zich in de
kenmerkende machtsvormen van de burgerlijke overlevering. Zelfs in zijn
eigen organisaties is het democratische zelfbeschikkingsrecht van de leden
niet erkend. Het leger dient als voorbeeld.

5. Het bolsjewisme is een dictatoriaal apparaat. Werkend met de middelen van
geweldstoepassing, dwang en terreur, leiden al zijn functies tot de
onderwerping of vernietiging van de tegengestelde richtingen, meningen of
tendensen. Zijn dictatuur van het proletariaat is de dictatuur van de
bureaucratie of van één enkele persoon,

6. Het bolsjewisme is een mechanistische methode. Het streeft naar de
automatische gelijkschakeling, de technisch bereikbare conformiteit en de
gerationaliseerde totaliteit als doel van de sociale ordening. De
centralistisch georganiseerde planeconomie stelt economische techniek in de
plaats van organische groei en gelijkmatige ontwikkeling.

7. Het bolsjewisme is een sociale constructie met een burgerlijk karakter.
Aangezien het noch het loonsysteem afschaft, noch de arbeiders het
beschikkingsrecht verleent over de maatschappelijke opbrengst van de arbeid,
blijft het fundamenteel en praktisch gevangen in het klassenschema van de
burgerlijke sociale ordening. Alleen de opheffing van het privébezit brengt
nog geen socialisme teweeg.

8. Het bolsjewisme is slechts een revolutionair element in burgerlijke zin.
Niet in staat om het radensysteem te verwerkelijken, is het ongeschikt om de
structuur van de burgerlijke samenleving fundamenteel te wijzigen. Het
belandt, inplaats van bij het socialisme, bij het staatskapitalisme.

9. Het bolsjewisme is geen toegang, geen brug of trap naar het socialisme.
Doordat het, zonder radensysteem, de innerlijke revolutie van de mensen door
de overwinning van de menselijke zelfvervreemding niet kan bereiken, blijft
de vervulling van de wezenlijkste van alle socialistische eisen aan hem
ontzegd. Het is de laatste fase van de burgerlijke, maar niet de eerste fase
van de socialistische wereld.

Met deze negen punten is niet alleen de diepe scheidslijn tussen bolsjewisme
en socialisme getrokken. Hiermee is ook de fundamenteel burgerlijke
oriëntatie van het bolsjewisme en zijn onmiskenbare, nauwe, zelfs innige
verwantschap met het fascisme aangetoond.

Nationalisme, autoritair principe, centralisme, leidersdictatuur,
machtspolitiek, gewelds- en terreursysteem, mechanische dynamiek,
burgerlijke oriëntatie, ongeschiktheid voor het socialisme — alle wezenlijke
karaktertrekken van het fascisme zijn reeds in hem aanwezig. Het fascisme is
in hem reeds vooruit bedacht en vooruit gemaakt. Het vindt in hem zijn
model, zijn leermeester. Daarom moet alle strijd tegen het fascisme beginnen
met de strijd tegen het bolsjewisme!
------------------------------

Otto Rühle-archief <http://www.marxists.org/nederlands/ruhle/index.htm>
Nederlandstalig Marxistisch
Internet-Archief<http://www.marxists.org/nederlands/index.htm>

**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list