Update: Noordpool vriest aan - en niet af

Henk Elegeert hmje at HOME.NL
Thu Nov 20 11:40:14 CET 2008


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

Op 19 november 2008 11:00 heeft Dr. Marc-Alexander Fluks
<fluks at combidom.com> het volgende geschreven:
> REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl
>
> Een tijdje geleden kondigde ik hier aan dat ik een klimaat-pagina,
>   http://www.fluks.combidom.com/fluksweb/climate.htm
> heb gemaakt.
>
> Deze pagina toont ondermeer de Noordpool op haar kleinst en de Zuidpool
> op haar grootst (dat was op het moment dat de Zon in het september equinox
> stond) maar ook haar huidige toestand. Bron is de NSIDC - *de* bron waar-
> naar men *behoort* te refereren (oftewel: het KNMI liegt aan de lopende
> band over de toestand van het klimaat in het algemeen en die van de Noord-
> pool in het bijzonder).

FYI: Het KNMI zegt:
http://www.knmi.nl/faq_klimaat/oorzaken/index.html#Inhoud_3
"
Bepaalt de temperatuur de CO2 concentratie of andersom?

Het verloop van de temperatuur en CO2 concentratie in de laatste 420
duizend jaar laat zien dat beide goed correleren. In de afgelopen eeuw
zien we eveneens een parallelle toename van de temperatuur en de
concentratie van CO2. De centrale vraag hierbij is dus wat oorzaak en
wat gevolg is: stuurt de temperatuur de CO2 concentratie of andersom
of is er sprake van een complex samenspel van oorzaak en gevolg? Bij
de beantwoording van deze vraag is het van belang om klimaatprocessen
op verschillende tijdschalen te onderscheiden.

Samenvattend blijkt dat in bepaalde perioden de
broeikasgasconcentraties zich langzaam aanpassen aan veranderingen in
de temperatuur, waarbij die aanpassingen relatief snel leiden tot
aanpassingen in de temperatuur via het mechanisme van het versterkte
broeikaseffect. Er is dus niet sprake van een eenduidige
oorzaak-gevolg relatie. Zonder externe invloed zoals veranderingen in
de aardbaanparameters (die leiden tot ijskapvariaties) of het
verbranden van fossiele brandstoffen evolueren temperatuur en
broeikasgasconcentraties in samenhang. Tenzij één van de twee door een
externe oorzaak verandert, dan volgt de ander en is het zinvol om in
termen van oorzaak en gevolg te spreken.

De stijging van het atmosferisch CO2 gehalte van circa 80 ppm in de
afgelopen honderd jaar blijkt, uit een schatting, niet te kunnen zijn
veroorzaakt door de temperatuurstijging van 0,7 graad over deze
periode. Rekening houdend met de tijdsvertraging van achthonderd tot
enkele duizenden jaren, tussen temperatuurstijging en de daardoor
veroorzaakte CO2 toename, kan het huidige CO2 gehalte ook niet worden
verklaard met de temperatuurfluctuaties uit het verleden. Die
fluctuaties zijn eenvoudigweg te klein.
meer...

Is waterdamp het belangrijkste broeikasgas?

Waterdamp is het belangrijkste broeikasgas, omdat water in overvloed
aanwezig is op aarde en dus in relatief grote hoeveelheden voorkomt in
de atmosfeer. Ongeveer tweederde van het broeikaseffect komt op conto
van waterdamp. Veranderingen in de waterdampconcentratie worden
bepaald door de andere klimaatparameters die de atmosfeer opwarmen of
afkoelen. Door de korte verblijftijd in de atmosfeer is de aanpassing
van het waterdampgehalte aan de temperatuur snel. In het versterkte
broeikaseffect speelt, sinds de industriële revolutie, de stijging van
het CO2 gehalte een dominante rol. Door de temperatuurstijging, die
hiervan het gevolg is, neemt de hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer
toe. Hierdoor stijgt de temperatuur extra. De klimaatonderzoekers
behandelen waterdamp daarom als 'terugkoppelingsmechanisme' in het
klimaatsysteem en niet als onafhankelijk broeikasgas, waarvan de
concentratie direct door mensen zou zijn te beïnvloeden.
meer...

Wat is de rol van de zon in de waargenomen opwarming?

Vrijwel alle energie in het klimaatsysteem is afkomstig van de zon. De
huidige klimaten op aarde hebben direct verband met de hoek waaronder
de zonnestralen het aardoppervlak bereiken. De jaarlijkse verandering
in die hoek, als gevolg van de baan van de aarde om de zon in
combinatie met de hoek die de aardas met deze baan maakt, verklaart de
seizoenen, die kunnen worden gezien als een jaarlijkse terugkerende
klimaatschommeling.

In deze vraag worden klimaatveranderingen door variaties in
zonneactiviteit beschouwd. Dit betreft lichtkrachtvariaties en/of
veranderingen in het magneetveld van de zon op tijdschalen van circa
11 jaar (zonnevlekkencyclus) tot 2300 jaar. Uit directe metingen sinds
1978 blijkt dat alle trends die betrekking hebben op de zon en die van
invloed zouden kunnen zijn op het wereldwijde klimaat, een koelend
effect laten zien. Lange termijn variaties zijn onzekerder. Volgens de
meest recente inzichten is de beste schatting van de toename van de
temperatuur door de zon sinds de periode 1645-1715 (Maunder Minimum,
de periode met minimale zonneactiviteit) maximaal 0,4 graden. Deze
schatting is gerelateerd aan lichtkrachtvariaties. De beïnvloeding via
de magnetische activiteit, bijvoorbeeld via variaties in kosmische
straling, die op haar beurt wolkenvorming zou kunnen beïnvloeden,
lijkt op grond van de gegevens van de laatste 50 jaar niet bijster
aannemelijk. Voor zover de kennis nu reikt is de zon in de afgelopen
50 jaar niet een overheersende klimaatfactor.
meer...

Wat is de rol van kosmische straling in het klimaatsysteem?

De invloed van variaties in kosmische straling op de gemiddelde
temperatuur op aarde, eventueel via veranderingen in de
bewolkingsgraad, kan niet geheel worden uitgesloten. De effecten in de
20ste eeuw lijken echter klein. Andere factoren, zoals
vulkaanuitbarstingen, El Niño en menselijke invloeden via
broeikasgassen en aërosolen, dragen mogelijk ook bij aan
wolkenvariaties. Aangezien variaties door vulkaan- en zonneactiviteit
in de laatste 40 jaar dicht bij elkaar liggen, is het lastig om
definitieve conclusies te trekken over de oorzaak van variaties in
bedekkingsgraad. Of de kosmische straling het klimaat op geologische
tijdschaal beïnvloedt is niet relevant voor de verklaring of de
recente periode van opwarming door kosmische straling beïnvloed wordt.
meer...

Deze dus: [http://www.knmi.nl/faq_klimaat/oorzaken/Rol_kosmische_straling.html

"
Wat is de rol van kosmische straling in het klimaatsysteem?
De invloed van variaties in kosmische straling op de gemiddelde
temperatuur op aarde, eventueel via veranderingen in de
bewolkingsgraad, kan niet geheel worden uitgesloten. De effecten in de
20ste eeuw lijken echter klein. Andere factoren, zoals
vulkaanuitbarstingen, El Niño en menselijke invloeden via
broeikasgassen en aërosolen, dragen mogelijk ook bij aan
wolkenvariaties. Aangezien variaties door vulkaan- en zonneactiviteit
in de laatste 40 jaar dicht bij elkaar liggen, is het lastig om
definitieve conclusies te trekken over de oorzaak van variaties in
bedekkingsgraad. Of de kosmische straling het klimaat op geologische
tijdschaal beïnvloedt is niet relevant voor de verklaring of de
recente periode van opwarming door kosmische straling beïnvloed wordt.

Samenloop van omstandigheden
De zon is de afgelopen zeventig jaar actiever geweest dan in de
achtduizend jaar daarvoor (Solanki, 2006). Ook is de uitstoot van
broeikasgassen en daarmee de concentraties in de atmosfeer in de loop
van de 20ste eeuw sterk gestegen. Puur empirisch moet worden
geconstateerd, dat de opwarming in de 20ste eeuw samenvalt met zowel
de toename in zonneactiviteit als de toename van
broeikasgasconcentraties. Daarom is het van belang causale verbanden
te vinden.

Het versterkte broeikaseffect heeft duidelijke een fysische basis,
maar door onzekerheden is er wel ruimte voor aanvullende verklaringen
voor de temperatuurstijging in de laatste decennia. Voorbeelden van
onzekerheden zijn de gevoeligheid van het klimaatsysteem en het
afkoelende effect van stofdeeltjes of aërosolen. Behalve naar causale
verbanden kan ook worden gekeken naar de signatuur van de natuurlijke
en door mensen veroorzaakte klimaatverstoringen. Zo kan in ieder geval
de vraag worden beantwoord of de zon verantwoordelijk gesteld kan
worden voor de opwarming van de laatste dertig jaar. Bovendien hebben
we in deze periode de beschikking over satellietmetingen van de zon en
het klimaatsysteem.

Zonne-activiteit en klimaatverandering
Variaties in zonneactiviteit veroorzaken klimaatveranderingen. Hoe
groot en op welke schaal (mondiaal of regionaal) deze veranderingen
zich manifesteren is afhankelijk van het mechanisme waarmee de zon het
klimaat beïnvloedt. Zo varieert de totale hoeveelheid zonnestraling
met ongeveer 0,1% tussen het maximum en minimum in de 11-jarige
zonnevlekkencyclus. Veranderingen in lichtkracht vertalen zich in
mondiale temperatuurschommelingen van hooguit 0,05 graden. Behalve
deze directe beïnvloeding door de zon, zou de zon het klimaat ook op
indirecte wijze kunnen beïnvloeden:

1. UV-straling
Variaties van ultraviolette (UV) straling veroorzaken veranderingen in
de hoeveelheid ozon in de stratosfeer. Dit leidt tot
temperatuurveranderingen in deze luchtlaag, die sterk variëren per
plaats en per seizoen. Hierdoor veranderen circulatiepatronen niet
alleen in de stratosfeer, maar ook in lagere delen van de atmosfeer.

Uit onderzoek blijkt dat variaties van UV slechts een marginaal effect
hebben op de mondiaal gemiddelde temperatuur. Regionale effecten,
zoals veranderingen in de North Atlantic Oscillation, zijn wel te zien
in experimenten met klimaatmodellen. In deze modellen wordt fotolyse
door UV nagebootst door veranderende ozonconcentraties op te leggen of
interactief te berekenen (Tourpali et al., 2005). Hoewel UV variaties
goed correleren met het aantal zonnevlekken en dus met de
lichtkrachtvariaties van de 11-jarige zonnevlekkencyclus geven ze geen
trend (figuur 1). De stijgende wereldgemiddelde temperatuur van de
laatste 30 jaar kan hierdoor dus niet verklaard worden.
Figuur 1: Waarnemingen van het aantal zonnevlekken, zonnevlammen,
straling in het 10.7 cm kanaal en lichtkracht (dagelijks en
jaargemiddeld) sinds 1975.

2. Variaties van het magneetveld van de zon
Zonne-activiteit manifesteert zich ook in veranderingen in het
magneetveld. Door variaties van het magneetveld van de zon wisselt de
hoeveelheid kosmische straling op aarde. Hiermee worden de elektrische
en de magnetische eigenschappen van de atmosfeer beinvloed. Dit heeft
gevolgen voor de atmosferische samenstelling, hetzij op aërosolen- en
wolkenformaties hetzij op ozonconcentraties

3. Coronale Massa Emissie's (CME's)
De zon emitteert in wisselende hoeveelheden plasmawolken (CME's). Door
variaties in CME's wordt eveneens de intensiteit van kosmische
straling beïnvloed. In de laatste decennia is het aantal CME's
toegenomen (figuur 2). Zoals hierboven reeds vermeld, beïnvloeden de
CME's het magnetisch veld in een groot gebied rond de zon (de
heliosfeer), waarbinnen de baan van de aarde ligt. Via de hierboven
beschreven connectie met kosmische straling en wolkenvorming zou dit
de klimaatverandering in de afgelopen 30 jaar (en daarvoor) kunnen
hebben beïnvloed.
Figuur 2: CME's laten behalve een sterke 11-jarige fluctuatie ook een
trend zien in de 20ste eeuw.
Bron: De Jager, 2006.

4.Wisselwerking met klimaatmodi
Variaties in zonneactiviteit kunnen via de hierboven genoemde directe
en indirecte forceringen in wisselwerking treden met interne
klimaatvariabiliteit. Voorbeelden van interne klimaatvariabiliteit
zijn El Niño – Southern Oscillation (ENSO), de North Atlantic
Oscillation (NAO) en de Quasi-Biennial Oscillation (QBO). Deze
klimaatmodi kunnen dus teweeggebracht, versterkt of verschoven worden
door variaties in zonneactiviteit.

Mogelijk mechanisme van klimaatbeïnvloeding door kosmische straling
Kosmische straling bestaat uit zeer hoogenergetische (snelle) geladen
deeltjes, voornamelijk protonen (90%), heliumkernen (9%) en elektronen
(1%). Supernovae resten, neutronensterren en mogelijk zwarte gaten
worden beschouwd als de meest waarschijnlijke bron van kosmische
straling. De zon zendt ook kosmische straling (zonnevlammen) uit, maar
met een beduidend lagere energie.

De mate waarin de aardse atmosfeer door kosmische straling wordt
gebombardeerd, wordt bepaald door zonnewind en het magneetveld van de
aarde (figuur 1). Zonnewind is een gevolg van zonnevlammen en bestaat
uit door de zon geëmitteerd gemagnetiseerd plasma, de zogeheten
Coronale Massa Emissies (CME's). CME's veroorzaken een vertraging van
kosmische straling en laag energetische deeltjes worden door dit
schild zelfs helemaal tegengehouden. Het aardmagneetveld veroorzaakt
afbuiging van snelle deeltjes, waardoor de kosmische
stralingsintensiteit aan de polen groter is dan rond de evenaar.
Zonnewind bepaalt het magneetveld rond de aarde en fluctueert daardoor
met de activiteit van de zon. Een actieve zon leidt tot een sterk
magneetveld, waardoor minder kosmische straling de atmosfeer
binnendringt.
Figuur 3: De heliosfeer. Deze 'schil' wordt meer of minder gevuld met
gemagnetiseerd zonneplasma. Hierdoor varieert de magnetische
afscherming, die op haar beurt de intensiteit van op aarde ontvangen
kosmische straling beïnvloedt.

Op het moment dat kosmische straling de hoge atmosfeer binnenkomt,
botsen de geladen deeltjes tegen moleculen, voornamelijk stikstof en
zuurstof. De interactie met het stikstof molecuul 14N levert het
onstabiele koolstofisotoop 14C op. De productiesnelheid van dit
kosmogene isotoop neemt af als de zonneactiviteit toeneemt. Datering
van 14C en andere kosmogene isotopen, zoals 10Be, 26Al en 36Cl, levert
de belangrijkste informatiebron van zonneactiviteit in het
preïndustriële tijdperk.

In de lagere atmosfeer leidt kosmische straling en/of afgeleide
producten tot ultra kleine (geladen) deeltjes, aërosolen. Dit is
experimenteel bepaald. Volgens de hypothese van Svensmark en
Friis-Christensen (1997) veroorzaken variaties in kosmische straling
veranderingen in de hoeveelheid lage bewolking. De relatie tussen de
hoeveelheid wolken en temperatuur is complex en sterk afhankelijk van
de hoogte van de wolk. Gemiddeld over de dag betekent een toename van
lage bewolking een afkoeling, terwijl een toename in hoge bewolking
(vanaf circa 7 km) juist een opwarming veroorzaakt. Veranderingen in
bedekkingsgraad en eigenschappen van wolken zijn van invloed op de
mondiaal gemiddelde temperatuur. Hoewel de invloed van kosmische
straling op aërosolen experimenteel bepaald, is de invloed van de door
kosmische straling gevormde aërosolen op wolkenvorming nog
onduidelijk. Aërosolen zijn namelijk orden van grootte kleiner dan
wolkencondensatiekernen of Cloud Condensation Nuclei (CCN). Dit zijn
deeltjes, waarop waterdamp kan condenseren tot wolkendruppeltjes.

Problemen bij het mechanisme 'Kosmische straling - Wolkenvorming'
Om te bepalen wat de invloed van kosmische straling op het klimaat is,
heeft men meer kennis nodig van het bovenstaande mechanisme. Hieronder
worden de onduidelijkheden besproken.

1. Kosmische stralingsmetingen
Als eerste moet worden aangetoond, dat er sprake is van een trend in
kosmische straling. Zoals uit figuur 4 blijkt, is dit niet het geval.
Het blijft dan ook de vraag in hoeverre CME's, die wel een trend laten
zien, van invloed zijn op de intensiteit van de kosmische straling.
Figuur 4: Ontwikkeling wereldgemiddelde temperatuur (CRU) en
waargenomen kosmische straling vanaf 1953. Trends zijn weergegeven
gebruik makend van een 11 jarig lopend gemiddelde.


2. Aërosolen
Het eerste probleem, dat opduikt bij laboratoriumexperimenten van
Svensmark et al. (2006), is dat de waargenomen aërosolen veel te klein
zijn om te dienen als condensatiekernen (CCN). In het persbericht naar
aanleiding van de publicatie werd dan ook gesproken over bouwstenen
voor CCN. Coagulatie (samenklontering) van deze bouwstenen tot grotere
aërosolen is echter nog niet onderzocht. Inmiddels is op het CERN in
Genève een wetenschappelijk experiment met de naam CLOUD (Cosmics
Leaving OUtdoor Droplets) gestart (Kanipe, 2006). Het doel is om te
onderzoeken of en hoe kosmische straling wolken condensatiekernen
(CCN) kunnen produceren.

3. Significante toename CCN
Het onderzoek naar de link tussen kosmische straling en wolken is
vooral gericht op lage bewolking, omdat hier veel CCN aanwezig zijn.
Zelfs boven de relatief schone oceanen is de concentratie hoog. Om te
bewijzen dat kosmische straling een belangrijk mechanisme is bij de
vorming van CCN, moet worden aangetoond dat er sprake is van een
significante toename van CCN ten opzichte van de grote hoeveelheid die
reeds aanwezig is.

4. Betrouwbare correlatie?
Om te bewijzen dat kosmische straling van invloed is op het
veranderende klimaat, moet worden aangetoond dat een toename in CCN
leidt tot veranderingen in de totale bedekkingsgraad. Marsh en
Svensmark (2000; 2003) vinden een goede correlatie tussen kosmische
straling en lage bewolking (figuur 5). De betrouwbaarheid van de
satellietmetingen, met name de infrarood component voor wat betreft
lage bewolking, wordt door Sun en Bradley (2004) echter in twijfel
getrokken (figuur 6). Laatst genoemde auteurs vinden nauwelijks
correlatie tussen kosmische straling en lage bewolking, indien gebruik
gemaakt wordt van zowel visuele als infrarood gegevens van de ISCCP
dataset (betrouwbaarder dan alleen de infraroodcomponent). Verder
wordt de trendanalyse van de lage bewolking uit de ISCCP dataset in
twijfel getrokken om twee redenen. Ten eerste kan hoge bewolking een
deel van lage bewolking, gezien vanuit de satelliet, maskeren (Palle,
2005). Ten tweede kunnen er, bij de overgang op andere instrumenten in
1994, problemen met de kalibratie zijn geweest. Dit impliceert, dat de
gevonden correlatie door Marsh en Svensmark (2000; 2003) uiterst
twijfelachtig is.
Figuur 5: Kosmische straling in % afname t.o.v. zonnevlekkenminima
(rood) en verandering van bedekkingsgraad van lage bewolking (blauw)
in %. De getoonde sterke correlatie is twijfelachtig (zie figuur 6).
Bron: Marsh en Svensmark, 2003.
Figuur 6: Kosmische straling (GCR) en lage bewolking: boven Stratus
(St) Stratocumulus (Sc), onder Cumulus (Cu). De correlatie van lage
bewolking en kosmische straling is aanzienlijk kleiner dan weergegeven
door Svensmark en Marsh (2003).
Bron: Sun en Bradley, 2004.

5.Oorzaken verstoring stralingsbalans
De verstoring van de stralingsbalans (stralingsforcering), ten gevolge
van de verandering in bedekkingsgraad, moet groot genoeg zijn om de
mondiaal gemiddelde temperatuur te kunnen beïnvloeden. Dit is sterk
afhankelijk van de hoogte waarop veranderingen in bedekkingsgraad zich
voltrekken. De intensiteit van kosmische straling op grotere hoogte is
sterker dan lager in de atmosfeer. Zowel Svenmark en Friis Christensen
(1997) als Marsh en Svenmark (2000; 2003) vinden echter effecten van
kosmische straling op lage bewolking. De door Svenmark en Friis
Christensen (1997) gevonden effecten zijn door Van Dorland (1999)
getest (figuur 7).

Volgens Svenmark en Friis Christensen (1997) is in de periode 1987 tot
1990, met respektievelijk een zonnevlekkenminimum en -maximum, een
verandering van 3% bedekkingsgraad opgetreden. Zo'n verandering zou
vervolgens leiden tot een stralingsforcering van ongeveer 1 tot 1,5
Wm-2. Men kan berekenen dat zo'n stralingsforcering een
wereldgemiddeld temperatuureffect heeft van ongeveer 0,2 graden.
Bovenstaand concept is door Van Dorland toegepast op een reeks met
zonnevlekkenaantallen sinds 1880. Het aantal zonnevlekken dient
hierbij als maat voor de hoeveelheid kosmische straling. Met behulp
van een klimaatmodel is volgens deze theorie de temperatuurrespons
berekend (doorgetrokken lijn in figuur 7). Het model laat, vergeleken
met de waargenomen temperatuurontwikkeling, sinds 1950 een redelijke
correlatie zien tussen temperatuurfluctuaties en zonnevlekkencycli. In
de eerste helft van de 20ste eeuw is echter sprake van een
anticorrelatie. Bovendien is er sprake van een stijging van de
temperatuur, die absoluut niet verklaard kan worden met deze
hypothese.
De temperatuurstijging van de afgelopen 50 jaar kan wel verklaard
worden door een combinatie van andere factoren: vulkaanuitbarstingen,
El Niño en menselijke invloeden (zie ook vraag "Wat is de rol van de
zon in de waargenomen opwarming?"). Deze factoren en
lichtkrachtvariaties van de zon hebben ook effecten op bewolking.
Variaties in bedekkingsgraad van wolken, waargenomen door satellieten,
zijn dus nog allerminst het bewijs van veranderingen in kosmische
straling.
Figuur 7: Test van de kosmische straling – wolkenhypothese van
Svensmark en Friis Christensen (1997).
Bron: Van Dorland, 1999.

Deze vijf problemen vergen nog veel onderzoek en het is de vraag of al
deze punten kunnen worden geverifieerd.

Kosmische straling en temperatuur in het verre verleden
Op de geologische tijdschaal van honderden miljoenen jaren zijn door
Shaviv en Veizer (2003) correlaties gevonden tussen kosmische straling
en temperatuur in de tropen (figuur 8). Zij laten zien dat kosmische
straling voor 66% het temperatuurverloop verklaard. Deze fluctuaties
treden op doordat de aarde door de spiraalarmen van ons melkwegstelsel
beweegt met een periode van ongeveer 143 miljoen jaar. Dit geeft een
verhoogde activiteit van kosmische straling. De variaties in
intensiteit zijn zo'n factor tien groter dan die door de
zonneactiviteit. Shaviv en Veizer leiden de hoeveelheid kosmische
straling af uit de samenstelling van twintig ijzermeteorieten. Shaviv
en Veizer veronderstellen dat deze meteorieten gelijkmatig in de tijd
op aarde terecht zijn gekomen. Blootstelling aan kosmische straling
wijzigt hun isotopensamenstelling. Wanneer aan de hand van de
chemische samenstelling hun ouderdom bepaald wordt, zonder rekening te
houden met veranderingen van kosmische straling, lijken de meteorieten
geclusterd in de tijd op aarde terecht te zijn gekomen. Deze
clustering wordt vervolgens als maat genomen voor de hoeveelheid
kosmische straling.

Echter, Ramstorf et al. (2004) trekken de relatie tussen de clustering
van de meteorieten op basis van de isotopensamenstelling en de
intensiteit van kosmische straling in twijfel. Volgens de meeste
meteorietexperts wordt clustering geïnterpreteerd in relatie tot
botsingen, analoog wat gevonden is bij steenmeteorieten, waarvan via
een onafhankelijke dateringsmethode ook de werkelijke ouderdom kan
worden herleid. Maar zelfs als deze aanname juist is, dan is de
connectie tussen kosmische straling en klimaat door het gebruik van
sterk gefilterde data (dat leidt tot behoorlijke afvlakking van de
fluctuaties) niet meer dan een grof verband in de over lange perioden
gemiddelden van deze twee grootheden. Het is bijvoorbeeld bekend dat
de temperatuur veel meer heeft gevarieerd dan in figuur 8 zichtbaar
is. Bovendien vallen pieken en dalen in beide signalen niet over
elkaar (er is sprake van een slechte faserelatie). Bovendien is door
Shaviv en Veizer een clustering gevonden, die veel onregelmatiger (met
een gemiddelde afwijking van circa 60 miljoen jaar) is dan de
periodieke gang van ons zonnestelsel door de spiraalarmen van het
melkwegstelsel.

De conclusie van Rahmstorf et al. (2004) is dan ook dat de gevonden
correlatie tussen kosmische straling en (tropische) temperatuur niet
overtuigend is. Verder vormt dergelijke correlatie geen aanwijzing
voor het mechanisme waarmee kosmische straling de temperatuur op aarde
beïnvloedt. Een reconstructie van bewolking in het verre verleden is
niet te maken. De studie van Shaviv en Veizer is dan ook moeilijk te
vertalen naar de mogelijke effecten op de temperatuur door variaties
in zonneactiviteit op een tijdschaal van eeuwen of minder.
Figuur 8: Kosmische straling (Cosmic Ray Flux of CRF) en temperatuur
in de laatste 500 miljoen jaar. De blauwe lijn is de CRF gebaseerd op
ijzermeteorieten, de twee onderbroken lijnen zijn CRF reconstructies
gebaseerd op andere studies. De rode lijn is een CRF reconstructie op
basis van de temperatuurreconstructie, corresponderend met de rode
lijn in de onderste figuur. De gele band laat de onzekerheidmarges
zien.
Bron: Shaviv en Veizer, 2003.

Lockwood en Frohlich (2007) hebben recentelijk alle gemeten parameters
van zonneactiviteit onderzocht. Ze hebben met name gebruik gemaakt van
satellietmetingen, die sinds 1978 beschikbaar zijn. Zij concluderen
dat de recente periode van opwarming niet door veranderingen in
zonneactiviteit kan worden verklaard. Alle onderzochte indicatoren,
inclusief de gemeten kosmische straling, staan sinds 1985 op afkoeling
van de aarde, terwijl het tegenovergestelde is waargenomen.

Referenties
De jager, Presentatie Minisymposium Zon & Klimaat, 2006.

Kanipe, J., A cosmic connection, Nature, 443, pp. 141-143, 2006.

Lockwood, M. and C. Frohlich, Recent oppositely directed trends in
solar climate forcings and the global mean surface air temperature,
Proc. R. Soc. A., doi:10.1098/rspa.2007.1880, 2007.

Marsh, N. D., and H. Svensmark, Galactic cosmic ray and El Niño –
Southern Oscillation trends in International Satellite Cloud
Climatology Project D2 Low Cloud Properties, J. Geophys. Res., 108,
D6, 4195, doi:10.1029/2001JD001264, 2003.

Marsh, N. D., and H. Svensmark, Low cloud properties influenced by
cosmic rays, Phys. Rev. Lett., 85, pp. 5004-5007, 2000.

Palle, E., Possible satellite perspective effects on the reported
correlations between solar activity and clouds, Geophys. Res. Lett.,
32, L03802, doi:10.1029/2004GL021167, 2005.

Rahmstorf, S., D. Archer, D.S. Ebel, O. Eugster, J. Jouzel, D. Maraun,
G.A. Schmidt, J. Severinghaus, A.J. Weaver and J. Zachos, Cosmic rays,
carbon dioxide and climate, Eos, 85 (4), pp. 38-41, 2004.

Shaviv, N. and J. Veizer, Celestial driver of Phenerozoic climate?,
GSA Today, 13 (7), pp. 4-10, 2003.

Sun, B., and R.S. Bradley, Reply to comment by N.D. Marsh and H.
Svensmark on "solar influences on cosmic rays and cloud formation: a
reassessment", J. Geophys. Res., 109, D14206,
doi:10.1029/2003JD004479, 2004.

Svensmark, H., J.O. Pepke Pedersen N. Marsh, M. Enghoff and U.
Uggerhøj, Experimental Evidence for the role of Ions in Particle
Nucleation under Atmospheric Conditions, Proceedings of the Royal
Society A, 2006 (Early Online Publishing).

Tourpali, K., C.J.E. Schuurmans, R. van Dorland, B. Steil, C. Brühl,
and E. Manzini, Solar cycle modulation of the Arctic Oscillation in a
chemistry-climate model, Geophys. Res. Lett., 32, L17803,
doi:10.1029/2005GL023509, 2005

Van Dorland, R., C. de Jager and G.J.M Versteegh, Scientific
Assessment of Solar Induced Climate Change, Report 500102001 Climate
Change: Scientific assessment and policy analysis (WAB), 2006.

Van Dorland, R., C. de Jager and G.J.M Versteegh, Zongedreven
klimaatverandereringen: een wetenschappelijke verkenning, Samenvatting
WAB rapport: Scientific Assessment of Solar Induced Climate Change,
2006.

Van Dorland, R., Radiation and Climate: from radiative transfer
modelling to global temperature response, Ph.D. Thesis, ISBN
90-646-4032-7, 1999.(deel 1), (deel 2),
(deel 3), (deel 4), (deel 5), (deel 6).
"
]

(terug dus naar de eerste link)

Neemt de hoeveelheid zuurstof af door verbranding van fossiele brandstoffen?

Ja, voor de verbranding van fossiele brandstoffen is zuurstof nodig.
We zien dan ook dat het zuurstofgehalte in de atmosfeer is gedaald.
Voor de negentiger jaren is dit ook gemeten: CO2 is in dit decennium
met 15 ppm (parts per million) gestegen, terwijl O2 met 31 ppm is
gedaald.
meer...

Wat is de relatie tussen klimaatverandering en de ozonlaag?

Er bestaat een relatie tussen klimaatverandering en de ozonlaag,
hoewel de aantasting van de ozonlaag niet de oorzaak van
klimaatverandering is. De ozonlaag wordt aangetast door de uitstoot
van chloorfluorkoolstoffen (cfk's) en vergelijkbare stoffen door de
mens. Klimaatverandering daarentegen wordt veroorzaakt door de toename
van de concentratie van broeikasgassen door de mens.
meer...

Waarom stijgt de CO2 concentratie?

De kooldioxide (CO2) concentratie in de atmosfeer stijgt de laatste
eeuwen voornamelijk door de verbranding van fossiele brandstoffen,
zoals kolen, aardolie en aardgas. Daarnaast dragen ontbossing en
cementproductie bij aan de CO2 stijging. Jaar tot jaar variaties en
meerjarige schommelingen in de CO2 concentratie worden vooral
veroorzaakt door de respons van de biosfeer op klimaatvariaties. Deze
natuurlijke variaties zijn echter kleiner dan de stijging door
menselijke emissies in de laatste decennia. Op de langere termijn,
zoals bij de overgangen tussen ijstijden en interglacialen, leiden
natuurlijke veranderingen in de koolstofkringloop wel tot forse
veranderingen in het atmosferisch CO2 gehalte. De stijging van de CO2
concentratie sinds de industriële revolutie (ruim 100 ppm) is echter
van dezelfde orde als bovengenoemde natuurlijke, langere termijn
veranderingen.
 meer...
"


Henk Elegeert

**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list