Geschiedenisles: VDB en D66
Dr. Marc-Alexander Fluks
fluks at COMBIDOM.COM
Mon Feb 25 14:43:55 CET 2008
REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl
Bron: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen
Jaarboek 1993
Auteur: A.P.M. Lucardie
Datum: 1993
URL: http://www.rug.nl/dnpp/jaarboeken/index
http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/jb-dnpp/jb93/lucardie.pdf
OP ZOEK NAAR ZUSTERPARTIJEN
---------------------------
D66 en het democratisch radicalisme in West-Europa
(...)
8. Nederland: marginale radicalen
(...)
8.3 Vrijzinnig-Democratische Bond
De Liberale Unie, in 1885 opgericht als federatie van liberale
kiesverenigingen, was van begin af aan verdeeld over de kiesrechtkwestie. De
voorstanders van algemeen kiesrecht vormden in 1900 een meerderheid in het
bestuur van de Unie, maar zagen hun beleid afgewezen door een meerderheid van
de leden.114 Daarop besloot men tot een scheiding der geesten. De
afgescheiden liberalen verenigden zich in 1901 met de Radicale Bond en de
Nederlandse Volkspartij in de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB).115 De
Liberale Unie zou twintig jaar later met enkele kleinere partijen fuseren tot
de Vrijheidsbond - vanaf 1928 Liberale Staatspartij genoemd. Hoewel deze
liberalen het algemeen kiesrecht - in 1917 in de grondwet verankerd -
aanvaardden, noemden ze zich toch nog niet 'democraten'. De Vrijzinnig-
Democraten noemden zich op hun beurt geen liberalen. Ze ontkenden hun
liberale oorsprong niet, maar achtten het liberalisme na 1848 ontaard tot
een conservatief dogmatisme, op staatkundig maar ook op sociaal-economisch
gebied.116 De Vrijzinnig-Democraten verwierpen dus het klassieke
laissez-faire liberalisme; maar evenzeer het - in hun ogen minstens even
dogmatische - socialisme. Ze sloten nationalisatie van bedrijven niet a
priori uit - vooral wanneer het monopolies betrof - maar verdedigden in
beginsel het particulier bezit van produktiemiddelen. Wel zouden werknemers
in dat bezit moeten delen, en daarnaast ook in de macht over die
produktiemiddelen, bijvoorbeeld via gekozen bedrijfsraden. Gelijkheid van
bezit was weliswaar niet nodig, misschien ook niet wenselijk; maar wel
gelijkheid van 'maatschappelijke ontwikkelingsvoorwaarden' en beperking van
de 'onevenredigen invloed van het groot-kapitaal'.117
Kan men de Vrijzinnig-Democraten nu als democratische radicalen beschouwen?
Wanneer de studenten van de Handelshogeschool in 1929 in Rotterdam alle
partijen uitnodigen hun beginselen uiteen te zetten, geeft de voorzitter van
de VDB (en hoogleraar staatsrecht) R. Kranenburg zijn lezing de titel 'De
staatkundige beginselen van het radicalisme'118 Nu achtte Kranenburg ook
Thorbecke 'voor zijn tijd een racaal'; waaruit blijkt dat hij radicalisme
iets ruimer opvatte dan in dit artikel gebeurt. Philipp Kohnstamm, in de
jaren 1916-1917 voorzitter van de VDB en hoogleraar pedagogie, wees de
klassieke directe democratie ondubbelzinnig af en bestreed ook de moderne
verdediger van die staatsvorm, Rousseau. Deze profeet van de Franse Revolutie
zou de gemeenschap te veel boven de individu plaatsen.119 H.P. Marchant,
partijvoorzitter van 1905 tot 1908 en fractievoorzitter van de VDB in de
Tweede Kamer van 1916 tot 1933, verwierp eveneens de opvattingen van Rousseau
- omdat hij die te individualistisch vond.120 Beide partijleiders stonden dus
niet zonder meer positief tegenover de filosoof van het democratisch
radicalisme - al ligt het vermoeden voor de hand dat tenminste een van hen
Rousseau verkeerd begrepen heeft. Desalniettemin kan de VDB naar mening van
deze auteur met enig voorbehoud tot de liberale tak van de radicale familie
gerekend worden, met de Deense Radikale Venstre en de Franse Parti Radical in
de eerste helft van deze eeuw.121 Alle drie combineerden een sociaal-liberaal
program op sociaal-economisch gebied met een gematigd-radicaal staatkundig
program. Ook de VDB verdedigde niet alleen het algemeen kiesrecht en de macht
van het parlement ten opzichte van de regering, maar ook de invoering van een
(facultatief) referendum.122
Evenals haar Deense en Franse zusterpartijen kende de VDB interne
tegenstellingen, met name bij de keuze voor samenwerking met
sociaal-democraten dan wel met liberalen en andere partijen ter rechterzijde.
Na vergeefse pogingen (van Marchant) om een 'democratische coalitie' te
vormen met sociaal-democraten en katholieke democraten sloot de VDB zich in
1933 aan bij de christelijk-liberale coalitie van Colijn. De
jongerenorganisatie van de Bond tekende protest aan, maar de meeste leden
leken met deze keuze in te stemmen.123 In 1939 nam de VDB deel aan het
kabinet-De Geer, waarin naast de Rooms-Katholieke Staatspartij en de
Christelijk-Historische Unie ook de SDAP (voor het eerst) vertegenwoordigd
was. In 1946 fuseerde de VDB zelfs met de SDAP - en enkele kleinere
groeperingen - tot Partij van de Arbeid (PvdA). Die fusie wekte weerstand bij
de rechtervleugel, waarvan een deel zich onder leiding van P.J. Oud in 1947
afscheidde en in 1948 met de intussen tot Partij van de Vrijheid omgedoopte
Liberale Staatspartij de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)
oprichtte.124
Indien men de VDB tot de radicale familie rekent, verdwijnen de radicalen in
1946 van het politieke toneel in Nederland. De VVD kan moeilijk radicaal
genoemd worden. De directe democratie, ook in gematigde vorm zoals een
referendum, vond tot op heden weinig steun bij de liberalen. Bij de PvdA
aanvankelijk evenmin. De sociaal-democraten, die daar al snel de toon
aangaven, hadden hun oorspronkelijke sympathie voor directe democratie
opgegeven. De SDAP, die in haar strijdprogram van 1895 naast referendum en
volksinitiatief nog gevraagd had om het recht volksvertegenwoordigers terug
te roepen, liet die eisen na 1918 geleidelijk vallen.125 Pas in het
beginselprogram van 1977 stelt de PvdA - onder invloed van Nieuw Links - dat
'vormen van direkte demokratie niet worden uitgesloten'.126
8.4 Democraten '66
Tegen die tijd was er echter al lang een partij gesticht die met recht de
radicale erfenis zou kunnen opeisen: D66. De Democraten kwamen in 1966 uit
verschillende richtingen, zowel PvdA-ers als VVD-ers als partijlozen.127
Evenals de VDB verwierp D66 dogma's en ideologieen. De Democraten koesterden
echter wel een 'richtinggevende grondgedachte': 'radicale democratisering van
de Nederlandse samenleving in het algemeen en van het Nederlandse politieke
bestel in het bijzonder'.128 Op staatkundig terrein hoopten zij deze
democratisering te bereiken door herstel van een meervoudig districtenstelsel,
verkiezing van de minister-president en van burgemeesters door het volk en
mogelijk invoering van het referendum.129 De voorzichtige houding ten
opzichte van het referendum zou pas in 1986 wijken voor een duidelijke
keuze.130
D66 profileerde zich vooral in de periode 1966-73 onder leiding van Hans van
Mierlo als staatkundige hervormings-, ja zelfs als anti-systeem-partij.131
Jan Terlouw, die Van Mierlo in 1973 opvolgde terwijl de partij in een diep
dal verkeerde, nam enige afstand van die rol en zocht toenadering tot het
liberalisme - mits voorzien van een kwalificatie, als 'post-socialistisch
liberalisme' of 'progressief-liberaal'.132 Daarnaast kreeg in de loop van de
jaren zeventig het milieu meer aandacht, al werd D66 daarmee nog geen groene
partij.133 Terlouw voerde de partij 'naar zeventien zetels en terug' in de
verkiezingen van 1981 en 1982, om vervolgens als politiek leider af te
treden. Een nieuwe crisis volgde, waarin stemmen opgingen om de ideologische
identiteit te verduidelijken. Zo wilde de (R)app�l-groep de verwantschap
aangeven met het anarcho-liberalisme, 'de anarchistische ethiek in de
traditie van de Franse Revolutie, die van Proudhon dus'.134 Voorstellen om de
partij 'links-liberaal' dan wel 'radicaal-liberaal' te gaan noemen, haalden
echter geen meerderheid op het partijcongres van 1983.135 Wel hanteerden de
Democraten een 'radicaal mensbeeld', volgens een interne publikatie.136
Toen Van Mierlo in 1985 opnieuw de leiding overnam, kwam weer meer nadruk op
staatkundige vernieuwing te liggen. Ook Van Mierlo meende nu dat de Democraten
'het liberale erfgoed' in beheer hadden, maar dat zij ook inspiratie putten
uit sociaal-democratische bron.137
noten
113. Taal, op.cit., 138-177.
114. Ibidem, 484-503.
115. H.P. Marchant, De Vrijzinnig-Democratische Partij, deel 2 in de
serie Onze politieke partijen, Baarn, 1918, 52.
116. P.J. Oud, De Vrijzinnig-Democratie in verleden, heden en toekomst,
Haarlem, 1936, 7-8; zo ook: Wat de Vrijzinnig-Democraten willen, Den
Haag, 1933, 7.
117. Marchant, op.cit., 39; zie ook Beginselverklaring en werkprogram
van de Vrijzinnig-Democratische Bond, Amsterdam, 1936; Wat de
Vrijzinnig-Democraten willen, 7-12; en R. Kranenburg, 'De staatkundige
beginselen van het radicalisme', in: Principi�le Staatkunde. Deel 2,
Rotterdam, 1929, 24-38.
118. Kranenburg, op.cit. 24.
119. A.L.R. Vermeer, Philipp A. Kohnstamm over democratie, Kampen,
1987, 34-55.
120. Marchant, op.cit., 41.
121. Men zou dit ook kunnen nuanceren tot de uitspraak dat de VDB
naast een progressief-liberale ook een radicale vleugel kende, zoals de
historicus (en politicus) Vonhoff doet, in: H.J.L. Vonhoff, 'De VVD
als geestelijke nazaat van de VDB', in: G. Voerman e.a., De
vrijzinnig-democratische traditie. VDB tussen socialisme en
liberalisme, Amsterdam, 1991, 118-121. Dan moet men echter wel toegeven
dat de radicale vleugel in 1946 blijkbaar meer gewicht in de schaal
legde dan de liberale.
122. Beginselverklaring en werkprogram van de Vrijzinnig-Democrati-
sche Bond, Haarlem, 1937, 4; in het eerste program van de VDB,
vastgesteld in 1902, ontbrak nog het referendum: zie J.A. Jungmann en
F.K. van Iterson, red., Parlement en kiezer, Den Haag, 1911, 88-94.
123. H. Spijkerman, 'De interne verhoudingen binnen de VDB in de
jaren dertig', in: Voerman, op.cit., 74-87.
124. Gerrit Voerman, 'Het einde van een politieke koorddans. De
overgang van de VDB naar de PvdA', in: Voerman, op.cit., 88-109.
125. De gekozenen zijn lasthebbers der kiezers en ten allen tijde
afzetbaar', in: 'Strijdprogram der SDAP', in: Jungmann en Van
Iterson, op.cit., 101. Zie verder H. van den Brink, Recht voor politieke
partijen, Den Haag, 1982, 64-69.
126. PvdA-beginselprogram, Amsterdam, 1978, 30.
127. J.J. Godschalk, 'Enige politieke en sociale kenmerken van de
oprichters van D'66', in: Acta Politica, 5 (1970), 1, 62-74.
128. J.P.A. Gruijters, Daarom D'66, Amsterdam, 1967, 66, 69. Het
tweede citaat komt uit het 'Politiek Program van de Democraten'66'
dat Gruijters als bijlage in zijn boek opnam.
129. Gruijters, op.cit., 70-82; letterlijk stond in het Politiek Program:
'De mogelijkheden en wenselijkheden van een referendum in bijzondere
omstandigheden dienen nader te worden bestudeerd' (81).
130. 'Verkiezingsprogramma 1986-1990', in: I. Lipschits, red., Verkie-
zingsprogramma's 86, Den Haag, 1986, 109.
131. V. Voss en H. Schaper, Beeld van een partij. De documentaire
geschiedenis van D'66, Haarlem, 1981, 36-131.
132. J. Terlouw, 'Beschouwing', in: Democraat, 7 (1974), 3 (juni), 5;
De geschiedenis van D'66, Den Haag, 1980, 158-161.
133. P.A.G.M. Pot, 'D66: milieu steeds hoog in het vaandel, maar geen
milieupartij', in: Idee'66, 11 (1990), 4 (aug.), 13-19.
134. Democraten'66: duidelijk blijven. Een fundamenteel manifest van
(R)app�l, Landsmeer, 1982, 8.
135. Voor een iets uitvoeriger analyse van deze discussie zie: Lucardie
en Voerman, op.cit.
136. D66 Basiscursus, Den Haag, 1983, 12.
137. H. van Mierlo, 'Liberalisme waarheen?', in: Idee 66, 9 (1988), 2
(apr.), 4-6.
--------
(c) 1993 DNPP
**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********
More information about the D66
mailing list