Wat de Vrijzinnig-Democraten willen (asc-ii versie)

Dr. Marc-Alexander Fluks fluks at COMBIDOM.COM
Wed Apr 30 11:44:48 CEST 2008


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

Bron:  Vrijzinnig Democratische Bond
       Uit boek met dezelfde titel onder redactie van Dick Pels
Datum: 1937
URL:   http://www.waterlandstichting.nl/pdf/vdb.pdf


Wat de Vrijzinnig-Democraten willen
-----------------------------------

Het doel van deze brochure is voor hen, die zich niet geregeld met de
politiek bezig houden, een korte uiteenzetting te geven van de beginselen van
de vrijzinnig-democraten.


Waarom vrijzinnig ?

Vrijzinnig is onze partij, omdat zij zich stelt op het standpunt, dat de
vrijheid van gedachtenuiting hoog gehouden moet worden en elke poging om
daaraan te tornen met kracht moet worden geweerd. Vrijzinnig is zij
bovendien, omdat zij meent, dat het staatkundig beleid niet mag gebonden zijn
aan enig kerkelijk of ander dogma. In de vrijzinnig-democratische partij is
plaats voor een ieder, die de vrijzinnig-democratische beginselen
onderschrijft, onverschillig welke zijn godsdienstige overtuiging is. De
betekenis van bet begrip <vrijzinnig> is in politieke zin niet gelijk aan de
betekenis van dit woord, wanneer het over de vraag der godsdienstrichting
gaat. In godsdienstige zin staat de vrijzinnige tegenover de orthodoxe. In
een vrijzinnig-godsdienstige organisatie is de orthodoxe niet op zijn plaats.

In onze vrijzinnige politieke partij daarentegen is ook voor de orthodoxe
plaats, wanneer deze het met onze politieke opvattingen eens is.

De vrijzinnig-democraten willen hiermee natuurlijk niet zeggen dat er tussen
godsdienstige en politieke overtuiging geen verband bestaat. Zij zijn er ten
volle van doordrongen dat dit wel degelijk het geval is. Velen zijn juist op
grond van hun godsdienstig inzicht aanhangers van de vrijzinnig-democratie.
De vrijzinnig-democraten vragen daarnaar echter niet. Een ieder moet voor
zichzelf bepalen op welke grond hij meent dat de vrijzinnig-democratische
beginselen in de staatkunde de juiste zijn. Als hij de staatkundige
beginselen van onze partij onderschrijft, is hij in haar rijen van harte
welkom.

Wensen de vrijzinnig-democraten dus niet, dat het staat kundig beleid zal
worden gebonden aan enig godsdienstig dogma, zij nemen geheel hetzelfde
standpunt in ten opzichte van economische vragen.

Er bestaan ook economische dogma's. Onder een economisch dogma verstaat men
de opvatting dat men zich te allen tijde, zowel in het heden als in de
toekomst, door een vaste leerstelling moet laten leiden. Zo was het een dogma
van de oude liberale school dat de overheid nooit in het bedrijfsleven mocht
ingrijpen, zoals het een socialistisch dogma is dat geheel het particulier
bezit en particulier bedrijf moeten verdwijnen. De vrijzinnig-democraat wil
van een gebondenheid aan dergelijke leerstukken niet weten.

       Het vrijzinnig beginsel vordert dat men te allen
       tijde onbevangen staat ten opzichte van de
       grote maatschappelijke vraagstukken die om
       een oplossing roepen.

De ontwikkeling der maatschappij staat niet stil. Maatregelen die in een
bepaald tijdperk van groot nut zijn, kunnen na verloop van jaren niet alleen
dat nut hebben verloren, maar zelfs schadelijk gaan werken, doordat onder
gewijzigde maatschappelijke omstandigheden geheel andere eisen moeten worden
gesteld.

Zo nemen de vrijzinnig-democraten een eigen plaats in die verschilt van die
van andere democratische groepen. Samenwerking tussen democraten van allerlei
richtingen voor bepaalde punten van praktische politiek is nuttig en hoogst
gewenst. Zij is door de vrijzinnig-democraten altijd begeerd. De
partijgroepering met haar scheiding in rechter- en linkerzijde, zoals wij die
thans weer beleven, is door hen altijd bestreden. Samenwerking is echter heel
iets anders dan samensmelting. Samensmelting is alleen mogelijk als men het
over de grote beginselen eens is. Tussen de democraten van verschillende
richting bestaat echter op het stuk van de beginselen groot verschil. De
katholieke democraten denken bijvoorbeeld over de vrijheid van
gedachten-uiting heel anders dan de vrijzinnig-democraten.

Zo bleken zij, evenals de overige leden der rechterzijde bij de laatste
grondwetsherziening geneigd de vrijheid van drukpers aan te tasten. De
vrijzinnig-democraten hebben zich daartegen met klem verzet.

Ook de protestantse partijen der rechterzijde huldigen in vele opzichten
denkbeelden die door de vrijzinnigen moeten worden verworpen. Zo zouden zij
de lijkverbranding willen verbieden als in strijd met het christelijk
beginsel, en zouden zij ons een zondagswetgeving willen opdringen, waardoor
ook hij die over de zondag anders denkt dan zij, gedwongen zal zijn zich naar
hun voorschriften te gedragen.

       Tegen een dergelijk streven moet ieder die
       vrijzinnig is zich met nadruk verzetten.

Dit vrijzinnig beginsel komt ook op tegen de nodeloze versnippering van ons
volk door het in te delen in allerlei groepen en groepjes. De
vrijzinnig-democraten zijn van oordeel dat er ondanks verschil in beginsel
heel veel is dat personen van alle richtingen gezamenlijk kunnen doen. Zo
zijn zij overtuigde voorstanders van de openbare school, die zij zien als een
algemene volksschool voor kinderen van iedere richting. Zij ontzeggen aan
anderen allerminst het recht op hun bijzon dere scholen. Maar zij menen dat
het belang van ons volk beter gediend zou zijn als zou kunnen worden bereikt
dat alle kinderen vrijwillig naar de openbare school zouden worden gezonden.

Hierdoor zou worden voorkomen dat reeds de jeugd in allerlei groepen wordt
verdeeld, hetgeen het saamhorigheidsgevoel van het volk allerminst ten goede
komt.

Zo komen de vrijzinnig-democraten op tegen het streven om allerlei dingen die
wij gerust samen kunnen doen, te willen doen voor iedere richting
afzonderlijk. Zij strijden

       tegen elke onnodige splitsing

in ons volksleven, waaronder niet is te verstaan het arbeiden voor eigen
beginsel, maar het mengen van godsdienst en politiek in allerlei zaken die
wij zonder onderscheid van richting gemeenschappelijk kunnen verrichten.

Deze zucht tot splitsing heeft vooral hoogtij gevierd op het terrein van

       de radio.

Men heeft de zendtijd in vier stukken gehakt met het doel daarvan aan
rooms-katholieken, protestants-christelijken, sociaal-democraten en
vrijzinnigen ieder een gelijk stuk toe te werpen. Men ging om dit doel te
bereiken de A.V.R.O. tot een vrijzinnige organisatie stempelen, wat zij niet
is en ook niet wil zijn. Een tweede grote fout was dat men daarbij uitging
van de gedachte dat er op radiogebied niets gemeenschappelijks zou zijn. De
vrijzinnig-democraten wensen daarentegen dat de radio-omroep zodanig zal
worden georganiseerd, dat wij allen zullen samenwerken binnen een
gemeenschappelijke organisatie, waarbinnen wij datgene wat wij samen kunnen
verzorgen ook samen doen, en die daarnaast de gelegenheid biedt aan de
verschillende richtingen om haar afzonderlijke uitzendingen te doen
plaatshebben.

Een voorbeeld tot navolging levert hier de Vrijzinnig-Protestantse Radio
Omroep, die zich beperkt tot de verzorging van godsdienstige uitzendingen en
er niet aan denkt haar werkzaamheden uit te breiden tot uitzendingen die de
verschillende richtingen samen kunnen behartigen.

De strijd op radiogebied is in Nederland vooral hierom zo moeilijk, omdat

       de sociaal-democraten op dit punt al
       even sectarisch aangelegd

zijn als de partijen ter rechterzijde. Ook de sociaal-democraten hebben hun
afzonderlijke socialistische radio-omroep. Trouwens de radio is niet het
enige verschijnsel van sectarisme in hun kring. Sociaal-democratische
sportbonden en muziekverenigingen geven hiervan evenzeer blijk. Ook in hun
vakbeweging geven zij daarvan op bedenkelijke wijze blijk.

       Dit alles maakt het meer dan nodig dat wie vrijzinnig
       is zijn vrijzinnig beginsel sterk op de voorgrond stelt.

De vrijzinnig-democraten zijn echter niet alleen vrijzinnigen, zij zijn
tevens democraten.

Zij zijn voorstanders van politieke en economische democratie. De politieke
democratie heeft betrekking op de inrichting van het staatsbestuur. Zij komt
op voor

       het zelfbeschikkingsrecht der volken, dat is
       het recht van het volk om over alle zaken die zijn
       levensbelangen raken zelf te beslissen.

De grondgedachte van de staatkundige democratie is dat alle burgers hun

       vrije invloed uitoefenen op de wijze waarop
       het land zal worden bestuurd.

Deze vrije volksinvloed op de rechtsvorming vormt het wezen van de
democratie. Er wordt wel gezegd dat in de democratie de burgers die vrije
invloed eigenlijk maar eens in de vier jaren door hun stembiljet uitoefenen,
maar dat ze daarna niets meer te zeggen hebben. Dat is onjuist. De vrije
volksinvloed in de democratische staat wordt niet alleen uitgeoefend door het
stembiljet, maar steeds door in de vrije pers, de vrije vergadering, de vrije
organisatie, in alle vormen van vrije kritiek en vrije gewetens uiting. Vrij
kan men opkomen voor zijn idealen en voor zijn belangen, kritiek uitoefenen
op maatregelen die men ongewenst acht, op misstanden die men uit de weg wil
ruimen. Dit alles natuurlijk binnen de eisen van een ordelijke samenleving.
Al deze vrije volksuitingen zijn onmogelijk gemaakt in elk dictatuurstelsel:
Rusland, Duitsland, Italie. Vrije kritiek op misstanden is er verboden;
ontevredenheid mag zich niet op ordelijke wijze uiten en zoekt de uitweg van
het complot. Communisme en nationaal-socialisme of fascisme zijn in dit
opzicht geheel hetzelfde. Beide stelsels willen een absolute heerschappij van
een door een partij beheerste staat en dulden geen afwijkende gedachten-
werelden naast zich. Vandaar dat zowel in Rusland als Duitsland strijd wordt
geleverd tegen de kerken; de idee van de christelijke naastenliefde en de
verdraagzaamheid past niet in de dictatuursystemen. De gewetensvrijheid wordt
beknot; de vrijheid van belijdenis bedreigd. Wij hebben te zorgen dat
Nederland hiervoor bewaard blijft. Wij zullen niet dulden dat in Nederland
onze historisch met ons volk samengegroeide gewetensvrijheid wordt vervangen
door een uit het buitenland geimporteerd dwangstelsel.


Waarom partijen?

Het spreekt vanzelf dat de vrije volksinvloed op de rechtsvorming een zekere
ordening vereist. In een zeer kleine volksgemeenschap kunnen alle burgers
zelf bijeenkomen om te beslissen. Bij een grote en meer ingewikkelde
gemeenschap moeten zij vertegenwoordigers zenden. Men ziet nu dat degenen die
over de grote vragen van de tijd, over de grote lijnen waarlangs de
volksgemeenschap zich ontwikkelen moet

       ongeveer gelijksoortig

denken, zich aaneensluiten om samen gelijkgestemde vertegenwoordigers aan te
wijzen. Deze aaneensluiting van ongeveer gelijkgezinden noemt men: politieke
partij. Een dergelijk ordening van de geestelijke stromingen is voor een
ontwikkelde democratie onmisbaar. Vandaar dan ook dat de vijanden van de
democratie zich bij voorkeur richten tegen de partijen. Zij weten zeer goed
dat een verzwakking van de partijen de goede werking van de democratie
onmogelijk zou maken.

       Echter geen felle partijstrijd.

Zijn partijen onontbeerlijk, met klem moet worden gewaarschuwd tegen een
toespitsing der tegenstellingen. De verschillende denkrichtingen onder de
burgers moeten streven naar samenwerking. Het is gezond, dat er verschil is
in inzichten, maar daarbij mag de

       eerbied voor andersdenkenden

niet uit het oog worden verloren. Democratie is niet de dictatuur van de
helft plus een over de helft min een. Ook de minderheden moeten worden
gerespecteerd, ook zij moeten vrijheid genieten zolang zij ordelijk blijven;
ook een minderheid mag niet worden gekwetst in haar diepste gevoelens. Het is
nodig dat zij die verschillende inzichten hebben met behoud van eigen
opvattingen zoveel mogelijk naar samenwerking streven. Geen onnatuurlijke
gelijkschakeling, maar een gezonde samen schakeling is nodig. In de strijd
van deze dagen zijn er groepen die andersdenkenden in de staatkundige strijd,
hun politieke tegenstanders, met smaad en verachting overladen. Onze grootste
nationale figuren, die hun leven en arbeid ten bate van ons volk geven,
worden omlaaggehaald; haat en wantrouwen tegen andersdenkenden wordt
gepredikt in een tijd, waarin juist samenwerking en vertrouwen voor ons volk
nodig zijn. Hiertegenover eist de democratie

       verdraagzaamheid, zin tot samenwerking

en, met behoud van eigen inzicht,

       eerbied voor andersdenkenden.

-----------------------------------------------------------------------------
Uitbouw der democratie.

Als alle mensenwerk is ook de vorm van de parlementaire democratie niet
volmaakt. Er is hier nog voortdurende groei en ontwikkeling. De democratie
biedt nog vele ontwikkelingsmogelijkheden. Zo blijkt in de verfijnde
ontwikkeling van de maatschappij op tal van terreinen de noodzakelijkheid van
decentralisatie van wetgeving en van uitvoering, d.w.z. dat het vaststellen
van voorschriften en de uitvoering daarvan op bepaalde terreinen onder hoger
toezicht aan speciaal deskundige colleges wordt overgedragen.


Democratie op maatschappelijk terrein.

Voor ons vrijzinnig-democraten is de democratie niet alleen een staatkundig
beginsel, maar niet minder het grote leidende beginsel op economisch en
sociaal terrein. Wij moeten hier met nadruk op wijzen. Tal van groepen zijn
democraat op staatkundig gebied en gebruiken het etiket der democratie, doch
willen op maatschappelijk terrein van de democratie niets weten.

Leidend beginsel is voor ons dat

       de ontwikkelingsvoorwaarden voor ieder gelijk
       moeten zijn. In de samenleving moet ieder de plaats
       krijgen, die hem of haar op grond van eigen
       persoonlijkheid, aanleg, karakter, geschiktheid
       en arbeid toekomt.

De mensen zijn ongelijk maar in wezen gelijkwaardig; ieder moet de plaats
krijgen die het meest in overeenstemming is met zijn persoonlijkheid,

       zonder dat hij daarin belet wordt door factoren,
       die met die persoonlijkheid en die bekwaamheid niets
       te maken hebben,

zoals rijkdom, stand, sekse, godsdienst, afkomst, politieke richting. Wij
willen dus geen gelijkheid, die onbestaanbaar is, evenmin opheffing van de
strijd om het bestaan, maar wij willen zorgen, dat de economische
ongelijkheid de vrije ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid niet
belemmert. Daarom streven wij naar een

       rechtvaardiger inkomensverdeling.

De hoofdfouten van onze tegenwoordige maatschappij zijn dat de
maatschappelijke rijkdom zeer onrechtvaardig verdeeld is en dat de
maatschappelijke omstandigheden menigmaal de vrije persoonlijke ontwikkeling
verhinderen.

Dit is uit tweeerlei oogpunt verkeerd. Het is in de eerste plaats
onrechtvaardig. Waarom, zo vraagt menigeen zich telkens weer af, moet de een
een zo grote voorsprong hebben boven de ander,

       alleen omdat hem nu eenmaal het geluk te beurt
       is gevallen dat hij uit een andere maatschappelijke
       kring afkomstig is.

Maar niet alleen voor de persoon, wiens gaven door de maatschappelijke
omstandigheden niet ontwikkeld kunnen worden, is dit stelsel onrechtvaardig,
het werkt bovendien zeer verkeerd uit een oogpunt van algemene volkswelvaart.

De tegenwoordige maatschappelijke toestanden maken dat van tal van krachten
niet het volle profijt kan worden getrokken. Hoevelen zijn er niet die
ongetwijfeld geschikt zouden zijn om, mits behoorlijk opgeleid en behoorlijk
ontwikkeld, op belangrijke posten in het staatsbestuur en de leiding van
grote bedrijven mee te werken om de voortbrenging en daarmede de
volkswelvaart op een hoger peil te brengen?

Voor duizenden van hen ontbreekt door de invloed van de maatschappelijke
omstandigheden de gelegenheid om zich de plaats te verwerven die hun toekomt.

De beloningen in de verschillende takken van arbeid moeten voorts in een
redelijke verhouding tot elkaar staan. Naast ethische en maatschappelijke
motieven zijn hiervoor ook economische motieven aan te voeren. Er bestaat nu
in het bijzonder een wanverhouding tussen het inkomen van een groot deel van
de stedelijke en dat van een groot deel van de agrarische bevolking. Het is
voor het gehele volk van belang naar opheffing van deze wanverhouding te
streven. Ook onze industrie, ook onze handel en onze scheepvaart kunnen niet
bloeien als er niet een welvarend platteland is dat in staat is de producten
af te nemen. Hier is geen sprake van een tegenstelling maar van een harmonie
van belangen.


Bescherming economisch zwakkeren.

Het hiervoor uiteengezette beginsel brengt met zich mee dat het beleid erop
moet zijn gericht de economisch zwakkeren te steunen. In deze tijden zijn dat
niet in het minst de kleine middenstanders en een groot deel van de
agrarische bevolking (tuinders, kleine boeren, e.d.). Deze groepen zijn nu
sterk in de verdrukking en verdienen onze bijzondere aandacht.

Deze gedachten van

       sociale rechtvaardigheid, van streven naar
       een harmonischer samenleving,

moeten het staatkundig beleid beheersen. Hierin onderscheiden wij ons van
andere vrijzinnigen, die de democratie tot het staatkundige terrein beperken.
Democratie is dus niet alleen een tegenstelling tegenover dictatuur, maar ook
tegenover conservatisme.

Het bezit van geld en goed heeft in onze maatschappij een buitengewoon grote
betekenis. Dit maakt dat de persoonlijke vrijheid maar al te dikwijls alleen
bestaat voor de sterke, voor hem die over geld en goed beschikt, en die
daarvan helaas maar al te vaak gebruik maakt om de zwakkere onder de voet te
lopen. Dit bestrijden de vrijzinnig-democraten, zij komen op tegen

       het kapitaalsoverwicht, dat de kleine man
       dooddrukt en de grote meerderheid van het volk
       in verdrukking dreigt te brengen.

Ter voorkoming van misverstand moet er terstond op worden gewezen dat dit

       niet betekent de strijd voor het socialisme.

Al mag het waar zijn dat vrijzinnig-democraten en
sociaal-democraten beiden opkomen tegen het streven van het kapitaal om zich
de oppermacht te verschaffen, dat neemt niet weg dat er toch tussen beide
richtingen een hemelsbreed verschil bestaat. De sociaal-democraten streven
naar wat zij noemen een ander stelsel van maatschappelijke inrichting. Zij
wensen de bestaande maatschappij, gebaseerd op het privaatbezit van de grond,
de machines, de werktuigen enz. en op de vrijheid van het bedrijf, te
vervangen door een maatschappij waarbij die grond, machines en werktuigen
eigendom zullen zijn van de gemeenschap, en waarbij het particuliere
bedrijf voor het gesocialiseerde zal moeten plaatsmaken. De
vrijzinnig-democraten daarentegen menen,

       dat het niet mogelijk is de maatschappij te
       hervormen naar een vooraf gereed gemaakt stelsel.

Het verwijt dat de sociaal-democraat herhaaldelijk tot de
vrijzinnig-democraat richt: <U hebt geen stelsel, u bent stelselloos>, is in
de ogen van de vrijzinnig-democraat geen verwijt maar integendeel een
verdienste. Wie de maatschappij hervormen wil naar een vooraf ontworpen
stelsel miskent het karakter van het maatschappelijk organisme.

De maatschappij is een levend organisme. Men kan wel trachten de ontwikkeling
van dat organisme te leiden, maar het is niet mogelijk zo'n organisme te
kneden in de vorm van een vooraf gereed gemaakt bestek. De ervaring van de
geschiedenis heeft ons bovendien geleerd dat men wel een stelsel kan
uitdenken dat op papier aan alle redelijke eisen voldoet, maar

       dat de grote fout van dat stelsel pas duidelijk
       aan de dag treedt wanneer het in de praktijk wordt
       toegepast.

Dit heeft met name het liberalisme ervaren. Toen omstreeks anderhalve eeuw
geleden het liberalisme opkwam, bond ook deze richting de strijd aan tegen
een maatschappij die alleen aan bepaalde groepen van de bevolking geluk en
welvaart bracht. In die maatschappij was een zeer vergaande
overheidsbemoeiing doorgevoerd. De vrijheid van bedrijf was op alle mogelijke
manieren aan banden gelegd. Overheidsvoorschriften beperkten de ondernemer in
zijn vrijheid van handelen. Deze voorschriften waren indertijd met de beste
bedoelingen gemaakt. Zij hadden echter tot gevolg gehad dat de belangen van
de grote meerderheid van het volk werden opgeofferd aan de belangen van
enkele heersende groepen, terwijl de ontwikkeling van het bedrijfsleven er
door werd belemmerd.

       Dat de liberalen daartegen opkwamen is hun
       grote verdienste geweest.

Door het opheffen van deze vergaande overheidsbemoeiing hebben zij een
belangrijke stoot gegeven aan de maatschappelijke vooruitgang.

De fout van het liberalisme is echter geweest dat men van de absolute
vrijheid op ieder terrein een stelsel, een economisch dogma heeft gemaakt.
Men meende dat de absolute vrijheid voorgoed zou kunnen worden gehandhaafd en
de voorwaarden zou scheppen voor blijvende welvaart en een harmonische
samenleving. Het is dus allerminst waar dat het liberalisme opkwam met de
bedoeling om de belangen van de kapitalisten te behartigen ten koste van die
van het overige volk. De grondleggers van het liberalisme hebben integendeel
verkondigd dat het doorvoeren van hun beginsel een gelijke kans op welvaart
zou brengen voor alle groepen van de bevolking. De volledige vrijheid op
ieder gebied zou ieder de gelegenheid geven om zijn krachten te ontplooien en
ieder dus brengen op de plaats die hem toekwam. Er is in dit opzicht een
merkwaardige overeenstemming tussen de theorie van het liberalisme en de
theorie van de socialisten.

       Op papier was alles prachtig.

Wie de geschriften der oude liberalen leest, wordt telkens weer getroffen
door het vast vertrouwen in de juistheid en de rechtvaardigheid van hun
systeem: een vertrouwen dat zeker niet onderdoet voor dat van de voorstanders
der socialisatie in het hunne. De uitkomst heeft echter anders bewezen. De
volledige doorvoering van het liberale stelsel bracht ons een maatschappij
met een oppermacht van het kapitaal.

       De vrijheid van het liberalisme bleek op de duur
       een schijnvrijheid, doch men mag dit niet
       verwijten aan de grondleggers van het liberalisme.

Zij hebben niet kunnen vermoeden dat de praktijk zou spotten met de theorie.
Wij moeten met hetgeen het verleden ons op dit punt leerde ons voordeel doen,
wanneer ons nu stelsels worden aangeprezen waarbij de goede werking ten
hoogste alleen in theorie vaststaat. Kan men in dit opzicht de grondleggers
van de liberale leer dus geen verwijten doen, het is anders gesteld met
degenen die het liberalisme bleven verkondigen toen de grote schaduwzijden
reeds meer en meer aan het licht waren getreden. Bij de latere liberalen

       was het liberalisme ontaard tot een stelsel,
       dat de vruchten van de arbeid van allen bleef opeisen
       voor enkelen,

en dat zich verzette tegen de volkomen redelijke eis van de meerderheid van
het volk om een groter aandeel in de opbrengst van de maatschappelijke
productie.

De socialisten hebben ongetwijfeld uitmuntend werk verricht door te wijzen op
de grote fouten van het tegenwoordige maatschappelijke stelsel. Hun kritiek
kan in tal van opzichten ook door de vrijzinnig-democraten worden
onderschreven. De fout der socialisten is echter dat zij bij hun streven
naar maatschappelijke verbetering de bestaande verhoudingen te zeer uit het
oog hebben verloren. De socialisten roepen de arbeiders op tot de
klassenstrijd tegen het kapitaal. Hun theorie is dat de maatschappij slechts
zou bestaan uit twee klassen, de kapitalisten en de arbeiders.

Reeds dit uitgangspunt wordt door de vrijzinnig-democraten bestreden; zij
menen, dat de maatschappij minder eenvoudig is samengesteld dan de
socialisten voorgeven. Er is zelfs niet een enkele klasse van arbeiders,
omdat ook tussen de arbeiders onderling zeer grote verschillen bestaan. Er is
evenmin een klasse van kapitalisten. Lang niet ieder die een stuk grond, een
onderneming of iets dergelijks bezit is kapitalist in de moderne zin van het
woord. Toch kan men hem evenmin brengen tot de arbeidersklasse.

        Onder de brede middenstand bevinden zich duizen-
        den, die geen arbeiders zijn, omdat zij niet werken in
        loondienst, doch die evenmin kapitalist zijn, omdat
        zij niet leven van de arbeid van anderen, doch zelf mede
        duchtig de handen uit de mouwen moeten steken.

Onder de kleinere middenstand zijn er veel, wier maatschappelijke positie
zeker niet beter is dan die van menig arbeider.

Met die middenstand heeft de sociaal-democraat altijd verlegen gezeten. Zijn
bestaan absoluut ontkennen kon hij niet. Toch paste die stand niet in het
systeem dat gegrondvest was op het bestaan van slechts twee klassen.

Het heette daarom dat deze middenstand gedoemd was van het toneel te
verdwijnen. Hij zou worden platgedrukt in de strijd tussen arbeid en
kapitaal. In de

       socialistische politiek past het niet maatregelen
       te nemen, die de positie van de middenstand
       versterken, omdat dergelijke maatregelen leiden
       tot versterking van het particuliere bedrijf, dat,
       volgens de socialisten, juist moet verdwijnen.

Men moet echter nimmer uit het oog verliezen, dat de opkomst van de
socialistische richting in sterke mate is bevorderd door de fouten van de
liberale of individualistische economie.

Opgekomen als historische noodzakelijkheid, heeft deze economie niet begrepen
dat ook zij onderhevig zou moeten zijn aan hetzelfde proces van historische
ontwikkeling dat zich voor haar opkomst had voltrokken.

Zo ontaardde wat opgekomen was als een systeem om geluk en welvaart te
brengen aan allen in een systeem dat aan brede volksgroepen alle kans op de
ontplooiing der menselijke persoonlijkheid ontnam. Zo werd de ontwikkeling
van de productie, die een zegen had moeten zijn, in menig opzicht een vloek.
Zo werd met onontkoombare noodzakelijkheid de reactie opgeroepen van de
socialistische richtingen, die met hun uiterste consequentie van volstrekte
overheersing van de sociale factoren, de vrijheid van het individu op een
andere manier even grondig zouden hebben vernietigd als de individualistische
economie bezig was te doen. Alle richtingen van het socialisme brengen dat
gevaar met zich mee. De in onze tijd opgekomen beweging van het
nationaal-socialisme zeker niet in de minste mate. Deze beweging, die de mens
wil maken tot middel en de staat tot doel, beoogt een niet minder consequente
vernietiging van alle individuele vrijheid als met haar ogenschijnlijk
scherpste tegenstander het communisme het geval is.

De vrijzinnig-democraten hebben van de aanvang af gezocht naar de weg om het
juiste evenwicht van het individuele en het sociale te bereiken. Niet steeds
hebben wij daarvoor dezelfde middelen willen aanwenden. Wij zeiden het reeds:
ons beginsel legt alle nadruk op het historische element in de
maatschappelijke ontwikkeling. Wat goed is voor 1936, zou in 1836
onbruikbaar zijn geweest en zal stellig ook in 2036 onbruikbaar zijn. In de
dagen van de opkomst onzer richting - ettelijke jaren voor de
vrijzinnig-democratische partij in 1901 werd opgericht - moest het
zwaartepunt worden gelegd bij het optreden van de overheid. Andere
organisaties dan de Staat en zijn onderdelen, die de economisch zwakkeren
konden beschermen, waren immers niet aanwezig. Nog in het begin van deze
eeuw was dit het geval. Daarom stelt de eerste beginselverklaring der partij
ook op de voorgrond dat het de taak van de staat is in het economisch leven
in te grijpen, en dat daarbij allerminst schoorvoetend zal moeten worden
opgetreden.

Tegenwoordig formuleren wij het niet meer op die manier. Al wordt het
overheidsingrijpen ook nu, waar het onvermijdelijk is, niet verworpen, voor
de schaduwzijden die het met zich brengt zijn wij allerminst blind.
Overheidsingrijpen brengt altijd in meerdere of mindere mate stroefheid met
zich mee. Het ambtelijk apparaat staat tegenover het bedrijfsleven
noodzakelijk anders dan het orgaan dat uit het bedrijfs leven zelf is
opgekomen. Maar als dat orgaan ontbreekt, moet men zich wel met het ambtelijk
apparaat behelpen. Men kan nu eenmaal het vrije maatschappelijke leven niet
kneden in organisaties die worden opgelegd van bovenaf.

Hoeveel fouten aan een dergelijke organisatie noodwendig moeten kleven is ons
gebleken in de oorlogstijd en blijkt in deze crisisjaren opnieuw. Evenals in
de beruchte distributietijd heeft de overheid zich ook thans gedwongen gezien
om diep in het economisch leven in te grijpen. De noodzakelijkheid om ons
landbouwbedrijf voor de ondergang te bewaren, dwong daartoe. Zo heeft een
tarwewet een einde moeten maken aan de vrije handel in tarwe, bloem en meel;
heeft een zuivelwet de producenten van boter en margarine in allerlei
opzichten aan banden gelegd; heeft een varkenswet hetzelfde gedaan voor hen
die zich bezig houden met het fokken en mesten van varkens en met de
varkenshandel. Al deze maatregelen grijpen diep in het economisch leven in.
Zonder dat men dit wenst of bedoelt, wordt aan gerechtvaardigde particuliere
belangen dikwijls grote schade toegebracht. De vrijzinnig-democraten wensen
daarom het hoofdbeginsel: behoud van de particu liere bedrijfsvrijheid niet
prijs te geven. Naar hun mening moet de overheid iedere bemoeienis vermijden
die zonder noodzaak het bedrijfsleven belemmert.

De maatschappelijke hervorming moet niet worden gezocht in afschaffing van
het particulier bedrijf. Die afschaffing zou de energie van de particuliere
ondernemer doen verdwijnen en daardoor belangrijke schade toebrengen aan de
productiviteit der bedrijven. Anderzijds kan niet worden ontkend dat een
gezonde toestand in verschillende bedrijfstakken ernstig wordt bemoeilijkt
door een tekort aan saamhorigheidsgevoel onder bedrijfsgenoten, onvoldoende
samenwerking tussen hen die in eenzelfde bedrijfstak hun werk vinden,
onvoldoende organisatie binnen de bedrijfstak en een ongebreidelde
concurrentie onder bedrijfsgenoten.

Matiging van de ongebreidelde concurrentiestrijd is daarom noodzakelijk. De
kracht van ons bedrijfsleven lijdt in vele gevallen onder dit gebrek aan
voldoende organisatie. Gelukkig heeft de maatschappelijke ontwikkeling ook op
dit punt niet stilgestaan. Behoefte aan organisatie is zo onafscheidelijk
verbonden met menselijk samenleven, dat nieuwe organen in de loop der jaren
zijn gegroeid. Samenwerking van bedrijfsgenoten in allerlei vorm is opgekomen
en neemt steeds toe. Arbeiders hebben zich verenigd in hun vakverenigingen,
ondernemers in hun werkgeversverenigingen of patroonsbonden, landbouwers en
middenstanders hebben hun organisaties gevormd van allerlei aard. Van grote
betekenis is deze samenwerking reeds op het terrein van het sociale leven.
Daar heeft in menig geval de overheid zich kunnen terugtrekken voor het
orgaan der maatschappij. Collectieve contracten tussen arbeiders en
werkgevers kunnen afwijkingen regelen van de wettelijk voorgeschreven
arbeidsduur, bedrijfsverenigingen die arbeiders en werkgevers samen besturen,
treden bij de uitvoering van belangrijke verzekeringswetten in de plaats van
ambtelijke organen. Een voor enkele jaren tot stand gekomen wet maakt de
instelling van bedrijfsraden mogelijk waarin beide partijen de belangen van
hun gemeenschappelijk bedrijf gezamenlijk kunnen behartigen. De tegenwoordige
krisistoestand maakt samenwerking der ondernemers in bedrijfsorganisaties op
allerlei terrein tot een kwestie van lijfs behoud. In het bijzonder op het
terrein van de landbouwkrisismaatregelen vervullen de organisaties een
belangrijke rol. Zo is een nieuwe bedrijfsorganisatie bezig zich met
onweerstaanbare kracht te ontwikkelen.

Voor de politieke partijen is nu de grote vraag: hoe staat u tegenover dit
nieuwe dat komen gaat? Ziet u het komen met vreugde? Wilt u doen wat in uw
vermogen ligt om het te ontwikkelen en in goede banen te leiden? Of staat u
er tegenover met wantrouwen, met afkeer? Gaat uw verlangen terug naar de
tijd die achter ons ligt, naar het tijdperk van de individualistische
economie ? De vrijzinnig-democraten aarzelen niet het antwoord op deze
vragen te geven.

Wij treden het nieuwe dat komen gaat met vertrouwen tegemoet, omdat het
geheel ligt in de lijn van datgene wat naar onze overtuiging de
maatschappelijke ontwikkeling zal moeten brengen. Wij zien er een van de
voorwaarden in die vervuld zullen moeten worden, wil op de droevige tijd die
wij thans doormaken een betere volgen. Doelmatige organisatie zal de
resultaten van het productie-proces kunnen verbeteren, en er toe kunnen
leiden dat meer rechtvaardigheid in de verdeling van het maatschappelijk
inkomen zal worden betracht. Wij geven daarbij onze aandacht aan alle groepen
in de samenleving.

Toenemend inzicht leidt sedert enige tijd al hier en daar tot versteviging
van organisaties in het bedrijfsleven die zich toeleggen op versterking van
de onderlinge samenwerking ter bestrijding van ongebreidelde concurrentie.
Het is voor vele bedrijfstakken geboden dat de leden van de binnen de
bedrijfstakken bestaande organisaties zich nauwer aaneensluiten tot behoud of
versterking van het weerstandsvermogen van de gehele bedrijfstak regels
stellen die meer ordening brengen in de bedrijfstak, iedereen daarbinnen zijn
eigen plaats aanwijzen, en al te scherpe concurrentie onder de
bedrijfsgenoten, die de bedrijven te gronde dreigt te richten, tegengaan. De
bedrijfsgenoten dienen zich naar die regels te voegen.

Dikwijls zal het onmogelijk blijken om alle bedrijfsgenoten te bewegen zich
naar zulke regels te schikken, en vaak zullen deze onwilligen juist diegenen
zijn wier financiele kracht hen in staat stelt om de ongunstige
bedrijfsresultaten langer te verdragen dan hun minder kapitaalkrachtige
bedrijfsgenoten. Dit leidt tot een ongewenste survival of the richest
(overblijven van de rijksten) ten nadele niet alleen van de kleine maar wel
degelijk levensvatbare ondernemingen die het pleit verliezen, maar ook van de
gemeenschap, die zich door verdere vermindering van werkgelegenheid bedreigd
ziet. Bovendien valt voor haar, nadat slechts een beperkt aantal grote
ondernemingen zal zijn overgebleven, te vrezen dat de overgeblevenen zich ten
nadele van de gebruiker tot nauwere samenwerking bij de verkoop van haar
producten ten nutte zal maken.

Op grond van het hierboven aangevoerde zijn de Vrijzinnig-Democraten van
mening dat het voor de overheid aanbeveling verdient om het streven te
bevorderen van die organisaties uit het bedrijfsleven die pogen ordening in
de hierboven bedoelde zin in haar bedrijfstakken teweeg te brengen.

Er dient daarbij voor te worden gewaakt dat zo weinig mogelijk geraakt wordt
aan de toch al zo sterk ingekrompen bewegingsvrijheid van het bedrijfsleven.

Aan de ter sanering van bepaalde daarvoor in aanmerking komende
bedrijfstakken te ontwerpen regelingen dient de eis te worden gesteld,

       dat zij opkomen uit het bedrijfsleven zelf en
       de instemming genieten van de grote meerderheid
       der bedrijfsgenoten.

Het mag dus niet de bedoeling zijn deze regelingen door de overheid
zelfstandig te doen samenstellen en aan noodlijdende bedrijfstakken op te
leggen. Wel zal het op de weg van de overheid liggen de aan haar voorgelegde
regelingen te toetsen, en nadat zij aan die regelingen haar goedkeuring zal
hebben verleend, om de algemene uitvoering daarvan met haar sanctie en steun
mogelijk te maken, tenzij de organisaties uit het bedrijfsleven in staat
zijn, deze taak zelf te bewerkstelligen. Toezicht van de overheid op de
uitvoering blijft ook dan echter geboden, opdat de belangen der gemeenschap
(in het bijzonder die van de verbruikers) niet worden geschaad.

De overheid moet niet overgaan tot goedkeuring van door het bedrijfsleven aan
haar voorgelegde saneringsregelingen, voordat haar is gebleken dat eventuele
opponerende bedrijfsgenoten niet meer dan een kleine minderheid vormen, en
dat billijkerwijze tegen de zin van deze oppositie mag worden gehandeld.
Dikwijls zal het onvermijdelijk zijn dat de bedrijfsgenoten zich door het in
werking treden van de regeling aanvankelijk zekere opofferingen hebben te
getroosten ten bate van de gezamenlijke bedrijfstak. Er moet voor worden
gewaakt dat die opofferingen binnen redelijke grenzen blijven en volkomen
rechtvaardiging vinden in de voordelen voor de gezamenlijke bedrijfsgenoten
die van de saneringsvoorschriften verwacht mogen worden.

De overheid zal daarbij tevens moeten toezien dat als gevolg van de nauwere
samenwerking binnen de bedrijfstak de grote bedrijven zich niet zozeer weten
aaneen te sluiten dat de kleinere, voor zover die een gezonde grondslag en
levensvatbaarheid bezitten, hun bestaansmogelijkheid verliezen. Anderzijds
mag echter de hier beoogde ordening van bepaalde bedrijfstakken niet worden
gebruikt om ondernemingen die niet voldoende levensvatbaar zijn kunstmatig in
leven te houden ten nadele van de verbruiker.

Het zal steeds de voorkeur verdienen de leiding van de overheid zodanig op te
vatten dat de eigenlijke

       uitvoering der regeling in handen wordt gelaten
       van de organisaties uit het bedrijfsleven zelf
       onder toezicht van een daartoe geschikt orgaan
       van de overheid.

Grote betekenis hebben de vrijzinnig-democraten altijd gehecht aan het
staatkundig beleid met betrekking tot de overzeese gewesten, in het bijzonder
aan dat met betrekking tot

       Ned. Indie.

Het beleid dat door hen ten aanzien van Indie is voorgestaan, is doortrokken
van dezelfde geest als hun staatkundig streven in het algemeen. Rekening moet
echter worden gehouden met de toestanden en verhoudingen in het grote
eilandengebied, met zijn verscheidenheid van bevolkingsgroepen die zo sterk
verschillen met die van het moederland.

De verhouding tussen Nederland en Indie, ontstaan uit de drang naar
winstbejag en gedurende geruime tijd dienstbaar gemaakt aan de belangen van
het moederland, is geleidelijk, sinds de vestiging van een democratisch
staatsbestel in Nederland, geworden tot een staatkundige band onder
Nederlandse leiding, die tot doel heeft de belangen van beide gebieden
gelijkelijk te behartigen.

Het beleid in Indie moet daarom gericht zijn op de ontwikkeling van de
verschillende bevolkingsgroepen, zowel cultureel als sociaal en economisch,
met inachtneming van eigen aard en wezen van deze bevolkingsgroepen, en op
hun harmonische samenwerking.

De medewerking van Westerse, in het bijzonder van Nederlandse krachten en
kapitaal is aan die ontwikkeling in hoge mate ten goede gekomen, zowel op het
gebied van de rechtszekerheid, de volksgezondheid en het onderwijs als op
economisch gebied. Daarbij is echter aan de eigen opvattingen en geaardheid
van de bevolking herhaaldelijk te kort gedaan.

Verschil in economische toerusting en kennis tussen de leiding der grote
bedrijven en de inheemse arbeidskrachten, gevoegd bij het feit dat
organisaties van de krachten die voor hun belangen kunnen opkomen niet of
nauwelijks bestaan, legt aan de overheid in lndie in sterkere mate dan in
Nederland de plicht op machtsmisbruik te voorkomen en de totstandkoming van
behoorlijke arbeidsvoorwaarden te bevorderen. Tevens dient de
zelfwerkzaamheid van de bevolking op economisch gebied zo veel mogelijk te
worden aangemoedigd en gesteund.

Bevordering van de economische samenwerking tussen Nederland en Indie kan aan
de belangen van beide gebiedsdelen ten goede komen.

De vrijzinnig-democraten zijn van oordeel dat de ontwikkeling van het
Indische eilandenrijk en van zijn bewoners het best wordt bevorderd wanneer
vertegenwoordigers van de verschillende bevolkingsgroepen, voorzover deze
daarvoor geschikt zijn, worden geroepen tot medezeggenschap in de behartiging
van de belangen zowel van plaatselijke en gewestelijke gemeenschappen als van
die van Nederlands Indie als geheel.

Langs deze weg moet worden gestreefd naar een geleidelijke ontwikkeling van
Indie tot volledig zelfbestuur binnen het Nederlandse staatsverband, waardoor
ten bate van beide gebiedsdelen hun eigen aard en karakter het best tot hun
recht kunnen komen.

Ook op het terrein van de internationale staatkunde eist de democratie de
heerschappij van het recht. De verhoudingen tussen de volkeren mogen niet
worden beheerst door de macht van het geweld, doch recht en vertrouwen
behoren de grondslagen te zijn van de samenleving, zowel in het eigen land
als in de betrekkingen tot andere volken.

Onder de verse indruk van de verschrikkelijke jaren 1914-1918 heeft men
uitgeroepen dat deze oorlog de laatste zou moeten zijn, en men voelde
levendig dat het enige middel om dat doel te bereiken de organisatie van een
internationale rechtsorde zou zijn. Wilson, de president van de Amerikaanse
Republiek, had daarom zijn denkbeeld ontworpen van de Volkenbond. Deze
Volkenbond zou alle volken van de aarde moeten omvatten. Hij zou de
vreedzame beslechting van geschillen door rechtspraak, arbitrage of
bemiddeling tot plicht moeten stellen en hij zou moeten beschikken over
middelen om het recht te handhaven, wanneer een van zijn leden zijn
machtsmiddelen wilde gebruiken om zichzelf te verschaffen wat hij meende te
moeten opeisen.

Het is toch in de samenleving van de volken wezenlijk niet anders dan in de
samenleving van de burgers van hetzelfde volk.

De rechtsorde waarin de burgers leven, dankt haar bestaan aan de wetenschap
dat er organen zijn die ertegen waken dat ons onrecht geschiedt.
Eigenrichting is in die samenleving verboden. Wij mogen ons niet zelf recht
verschaffen, als wij menen dat een van onze medeburgers ons iets onthoudt dat
ons toekomt. De ordelijke burger schikt zich daarin met vreugde, enerzijds
omdat hij weet dat hij zich over onrecht kan beklagen bij de rechter, die
naar beste weten in eerlijke overtuiging zal trachten hem recht te doen
wedervaren, anderzijds omdat het hem bekend is dat diezelfde rechtsorde hem
op zijn beurt veiligheid verzekert, omdat zij ook zal beletten dat anderen
zichzelf hun recht ten koste van hem zullen verschaffen.

Het is echter ook duidelijk dat de rechtsorde niet zonder machtsmiddelen kan
zijn. Zij kan alleen blijven bestaan als haar leden de zekerheid bezitten dat
zij in staat is om haar wil dwingend op te leggen aan degene die niet bereid
is zich er vrijwillig naar te gedragen. In de geordende staat is de betekenis
van die machtsmiddelen echter vooral gelegen in haar preventieve kracht. Een
rechtsorde is beter verzekerd naarmate de politie minder van haar
machtsmiddelen gebruik hoeft te maken. In die gevallen waarin het
machtsmiddel gebruikt moet worden, is het echter een wapen in dienst van het
recht. Zo is het geweld van de ambtenaar van poli tie evenzeer geweld als het
geweld van de misdadiger, maar het grote zedelijke verschil tussen beide is
dat het eerste dient om het recht te handhaven, terwijl het laatste erop is
gericht dat recht te verstoren.

       Wil de handhaving van de vrede onder alle
       omstandig heden verzekerd zijn, dan is het dus nood-
       zakelijk, dat de rechtsorde alle staten omvat,
       iedere oorlog verbiedt en over de machtsmiddelen
       beschikt om dit verbod te doen naleven.

Men kan zeker niet zeggen dat de Volkenbond, zoals deze in 1919 te Versailles
werd opgericht, aan deze eisen voldeed. Deze bond was niet algemeen: zelfs
Amerika is niet toegetreden, omdat de Amerikaanse Senaat de bekrachtiging
weigerde. Hij verbood niet elke oorlog, maar liet de mogelijkheid open van de
z.g. geoorloofde oorlog: de oorlog die zou mogen worden begonnen nadat een in
het verdrag voorgeschreven bemiddelingsprocedure zou zijn mislukt.

Toch lag er in dit Volkenbondsverdrag een goede kiem, die bij zorgvuldige
behandeling tot een behoorlijke rechtsorganisatie zou kunnen uitgroeien.

De Vrijzinnig-Democraten zijn overtuigd dat

       werkelijk afdoende beveiliging alleen kan worden
       verkregen door de ontwikkeling van een inter-
       nationale rechtsorde, die tot vreedzame
       beslechting van  geschillen verplicht en over de
       middelen beschikt om die beslissing te doen eer-
       biedigen. Collectieve veiligheid is de  enige mogelijk-
       heid om hier resultaat te bereiken. De wereld -
       geschiedenis heeft afdoende bewezen dat men er
       langs de weg van individuele beveiliging niet komt.

Individuele beveiliging betekent dat ieder land tracht zich zo sterk mogelijk
te maken om andere landen te weerstaan. Dit systeem leidt onontkoombaar tot
een onbeperkte opdrijving van de bewapening, omdat het apparaat dat door de
ene staat vanwege zijn beveiliging in het leven wordt geroepen door de andere
staat als een bedreiging wordt gevoeld. Het legt al in vredestijd
ondragelijke lasten op alle volken, het verschaft de zo vurig begeerde
veiligheid niet, omdat het de bewapening wederzijds opjaagt, de onderlinge
spanning vergroot en op een gegeven ogenblik leidt tot een uitbarsting als in
Augustus 1914, die bij de geweldige omvang van het moderne oorlogsapparaat
algemene wederzijdse vernietiging betekent.

       Op het overkrijgen van een systeem van collectieve
       veiligheid moet dus het streven gericht blijven.
       Voor de ontwikkeling van de daarvoor onmisbare
       rechtsorganisatie blijft de Volkenbond het
       aangewezen middel.

Met al zijn gebreken vormt hij de kiem waaruit de betere rechtsorganisatie
kan groeien. Het is een gemakkelijke politiek het volle licht op die gebreken
te werpen, met geringschatting over de Volkenbond en zijn machte loosheid te
spreken, en te bepleiten dat Nederland zich uit de Bond zal terugtrekken.
Erger is het als men, zoals in Nederland van nationaal-socialistische zijde
is geschied, de Bond wil doen verdwijnen om de nationalistische krachten vrij
spel te geven. Onze nationaal-socialisten vonden het een doodgewone zaak dat
Italie Abessinie aanviel. Zij schaarden zich onomwonden aan de zijde van de
overweldiger, aan wie de vrije hand moest worden gelaten. Zij gingen daarbij
zelfs zover dat zij het sturen van een Nederlandse Rode Kruis ambulance ter
verzorging van Abessijnse gewonden afkeurden. Men staat versteld over zoveel
kortzichtigheid. Het afbreken van alles wat er nog aan internationaal recht
over is vormt een grote bedreiging in het bijzonder voor de kleine staten.
Als Italie vrij staat te doen wat het tegenover Abessinië gedaan heeft, staat
het straks iedere andere grote staat vrij hetzelfde te doen tegenover iedere
andere kleine staat.

       Collectieve rechtsbescherming is voor de
       kleine staten een eerste rangs belang.

Waar dit zo is, is het een volstrekte noodzakelijkheid dat ook de kleine
staten naar de mate van hun krachten meewerken om die collectieve
rechtsbescherming te doen slagen. Zij moeten hun weermacht zo inrichten dat
deze in een stelsel van collectieve beveiliging mee haar aandeel leveren kan.
Blijven zij daarmee in gebreke, dan kunnen er in het geheel van
veiligheidsmaatregelen lacunes ontstaan die bedenkelijk zijn voor de
veiligheid in het algemeen en voor die van de kleine staat in het bijzonder.
Wij zullen zeker niet beweren dat deze wijze van beveiliging door
samenwerkende nationale weermachten ideaal is. Veel beter zou een systeem
zijn waarhij de veiligheid werd gewaarborgd door een internationale macht,
die ter beschikking stond van een boven alle staten gesteld internationaal
orgaan. Daarvoor is helaas de wereld nog niet rijp en zal zij ook in de
naaste toekomst nog niet rijp worden. Men moet de toestanden nemen zoals zij
zijn en zich voorlopig tevreden stellen met de samenstelling van nationale
weermachten. Het vrijzinnig-democratisch program vordert dan ook, dat
Nederland zijn weermacht met het oog op dit doel zal organiseren.

De grote betekenis van die weermacht zal dan zijn dat zij een instrument is
in dienst van de vrede. Men dient goed te begrijpen dat internationale
militaire sancties, als zij in de praktijk moeten worden toegepast, altijd
oorlog zullen betekenen; en over de gevolgen van een oorlog in deze moderne
tijd zal niemand zich enige illusie kunnen maken. Alles moet er dus op worden
gericht te voorkomen dat het tot de toepassing van die sancties zal komen. Er
is daarvoor geen beter middel dan een stelsel van collectieve
veiligheidsmaatregelen, dat zo sterk en zo doelmatig is dat niemand het zal
wagen dat stelsel te doorbreken. Persoonlijke en financiele middelen die in
dienst van zo' n stelsel worden gesteld, worden niet aangewend ten dienste
van de oorlog doch ten dienste van de vrede. Zij vormen een onderdeel van een
waarlijk pacifistische politiek.

Zo neemt in onze strijd voor een beter en rechtvaardiger wereld de strijd
voor de vrede een eerste plaats in. Getrouw aan zijn aloude pacifistische
standpunt wenst de Vrijzinnig-Democratische Bond dat Nederland waar mogelijk
zal meewerken aan de verwezenlijking van een internationale rechtsorde die
een vreedzame beslissing van de geschillen tussen de volken tot plicht stelt,
en dat Nederland bereid zal zijn naar de mate van zijn krachten bij te dragen
tot de instandhouding, voor wat zijn deel betreft, van het

       machtsapparaat dat de handhaving van die
       rechtsorde moet waarborgen. Zo strijden wij voor
       een internationale democratie, die de oorlog als
       middel om een geschil tot oplossing te brengen als
       een misdaad veroordeelt, en waarvan het einddoel
       blijft een beperking van alle nationale weermachten
       tot datgene wat nodig is ter handhaving van binnen-
       landse orde en rust en ter medewerking aan inter-
       nationale rechtsbescherming.

Wil men de beginselen der vrijzinnig-democraten tenslotte kort samenvatten,
dan strijden zij

       voor de politieke democratie, die aan het
       volk zijn recht waarborgt om over zijn eigen lot
       te beschikken;

       voor de economische democratie die een
       ieder in de maatschappij de plaats verschaft
       waarop zijn gaven en talenten hem los van
       geboorte en stand recht geven;

       voor de internationale democratie, die de oorlog
       als middel om een geschil tot oplossing te
       brengen als een misdaad veroordeelt, en wier
       einddoel is het tot stand brengen van een
       internationale rechts orde, waarin conflicten
       op vreedzame wijze worden  opgelost en welke
       over de macht beschikt haar beslissingen
       door ieder te doen eerbiedigen.

--------

Noot De tekst uit 1937 is qua inhoud en opmaak ongewijzigd, behalve dat
bepaalde woorden en zegswijzen zijn gemoderniseerd. <Thans formuleren wij het
niet meer aldus> is bijvoorbeeld geworden: <Tegenwoordig formuleren wij het
niet meer op die manier>. <Dikwerf> is veranderd in <dikwijls>, <gij> in <u>,
<doch> in <maar>, en vele komma's zijn geschrapt (dp).

--------
(c) 1937 VDB
(c) 2008 Stichting Waterland

**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list