Europese vrouwen, Indo-vrouwen, huwelijkspolitiek: integratieperikelen in de 16e en 17e eeuw

Hein van Meeteren heinwvm at CHELLO.NL
Thu Sep 23 13:33:02 CEST 2004


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

De eerste kennismaking tussen zeelieden en VOC was niet zelden het werk
van een vrouw. Voor het werven van compagniesdienaren werd gebruik
gemaakt van ronselaars, ook wel zielverkopers genaamd. Dit waren vaak
vrouwen die de toekomstige zeeman onderdak boden in een logement en hem
voorzagen van scheepsuitrusting. In ruil hiervoor diende de aanstaande
compagniesdienaar de twee maanden gage, die hij van de VOC ontving bij
het tekenen van zijn contract, af te staan. Dit was echter niet
voldoende om de rekening te voldoen. Daarom diende hij eveneens een
schuldbrief te ondertekenen. Hiermee kon de logementhoud(st)er na
verloop van tijd geld innen bij de VOC. Aan de handel in deze
schuldbrieven, 'ceelen', dankten de zielverkoopsters en zielverkopers
hun naam. Zielverkoopsters waren vaak zelf getrouwd met een zeeman.

Binnen het logement waren niet zelden, ondanks het wettelijk verbod,
prostituees aanwezig. Vaak waren dit jonge meisjes van tussen de 19 en
25 jaar. Veel van hen waren werkzaam in de plaatselijke
textielnijverheid en door het lage loonpeil gedwongen een bijverdienste
te zoeken. Een groot aantal van de prostituees was, evenals de
zeelieden, afkomstig uit het buitenland. Zowel zielverkoopsters als
prostituees kwamen met compagniesdienaren in aanraking uit economische
noodzaak. Hoe veel anders was dit voor vrouwen die vrijwillig voor een
huwelijk vertrokken naar de Oost.


Vrouwen voor de Oost

De eerste vrouwen die naar de Oost gingen, in 1609, bevonden zich in de
vloot van de eerste gouverneur-generaal, Pieter Both. Het ging om 36
vrouwen, waarvan de meesten op Ambon terecht kwamen. Later zouden er
meer volgen, in de eerste decennia soms in groepsverband. Die laatsten
waren vaak afkomstig uit de stedelijke spinhuizen en van geringe komaf.
In de Republiek hadden zij een contract gesloten met de VOC waarbij zij
zich verplichtten tot een verblijf in de Oost en het sluiten van een
huwelijk. In ruil hiervoor ontvingen zij een gratis overtocht, kleding
en een bruidsschat.

Gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen verzette zich tegen de komst
van 'compagniesdochters' van laag allooi. Diverse malen verzocht Coen de
Heren XVII ongetrouwde meisjes te zenden met een degelijke opvoeding. In
zijn streven naar 'zedelijkheid' in de nederzettingen van de VOC
trachtte hij tevens een eind te maken aan het concubinaat. Dit gebruik,
waarbij Europeanen een slavin uitkozen tot 'bijzit', kwam veelvuldig
voor. De pogingen van Coen hadden echter weinig succes. Hoewel in 1620
een verbod op het houden van concubines werd uitgevaardigd bleef deze
ongeoorloofde vorm van samenleven populair onder compagniesdienaren en
kolonisten.

Het falen van de bevolkingspolitiek van Coen gaf mede aanleiding tot
kritiek op de aanpak. Er werden zowel sociale als economische en
'biologische' bezwaren tegen het zenden van blanke vrouwen geuit. Zo
zouden Europese vrouwen er bij hun echtgenoot steeds op aandringen te
repatriëren. Daarnaast kostte hun overkomst de VOC geld. Verder werden
blanke vrouwen ongeschikt geacht voor een leven in de tropische hitte.
In dit verband werd niet zelden gewezen op het geringe aantal kinderen
dat zij baarden.

Tegelijkertijd werd het pleidooi voor huwelijken met Aziatische en
Euraziatische vrouwen steeds sterker. Bij huwelijken met vrouwen ter
plekke zou de Compagnie geen kosten hebben. Tevens zouden kinderen van
gemengde afkomst beter tegen het klimaat bestand zijn en zouden de
vrouwen eerder geneigd zijn in de Oost te blijven. Na 1630 drong het ook
tot de Heren XVII door dat een dergelijk beleid beter was. De Portugezen
hadden in hun overzeese bezittingen wat dat betreft al het voorbeeld
gegeven. Compagniesdochters werden dus niet meer uitgezonden.


Aziatische en Indo-Europese vrouwen

De overkomst van blanke vrouwen bleef dus beperkt tot de echtgenotes en
dochters van de hogere rangen van het personeel, waarvoor de Heren XVII
dispensatie hadden verleend. Huwelijken met Aziatische vrouwen werden nu
positiever beoordeeld. Het doel was om in de nederzettingen van de VOC
een loyale burgerbevolking te creëren. Onder de kolonisten waren
aanvankelijk vooral de Portugees sprekende slavinnen, afkomstig uit
Coromandel en Malabar, geliefd. Een huwelijk met deze slavinnen kon
echter niet zomaar gesloten worden. De relaties tussen Europese mannen
en Aziatische vrouwen werden gaandeweg nader gereguleerd en in 1642
opgenomen in de Statuten van Batavia. Later werden deze nog aanmerkelijk
uitgebreid.

Compagniesdienaren van lage rang hadden voor een huwelijk toestemming
nodig van hun superieuren. Wanneer de toekomstige bruid een slavin was
moest haar vrijheid gekocht worden en het aankoopbedrag vooruit betaald.
Indien de VOC dit moest voorschieten werd het in termijnen afgetrokken
van de gage van de bruidegom. De vrouw diende christelijk te zijn; zo
niet dan diende zij gedoopt te worden in de protestantse kerk, waarbij
ze een nieuwe christelijke naam kreeg. De vrouw was ook verplicht om
Nederlands te leren, maar daar kwam in de praktijk weinig van terecht.
Met het huwelijk verwierf de bruid ook de burgerlijke status van de
echtgenoot. Toch mocht zij niet samen met haar man, na afloop van zijn
contract, naar Europa vertrekken. Vanaf 1639 was het overigens voor alle
met Aziatische of Indo-Europese vrouwen getrouwde compagniesdienaren
verboden te repatriëren. Zij voegden zich na afloop van hun contract dan
ook vaak bij de kolonisten die zich permanent in Azië gevestigd hadden.
In de bevolking van de nederzettingen van de VOC kwamen al spoedig veel
Indo-Europeanen voor. Die werden 'Mestiezen' genoemd; het woord
Indo-Europeaan dateert van na de VOC.

De kinderen uit het gemengd Europees-Aziatische huwelijken verkregen de
Europese status. Zoons van rijke ouders werden vaak op jonge leeftijd
naar de Republiek gezonden voor een opleiding. Kinderen van arme komaf
kregen die kans niet, evenmin als de dochters van de welvarende ouders.
De dochters van de elite bleven in Azië, waar op vroege leeftijd reeds
een huwelijk voor hen werd gearrangeerd. Niet zelden overleefde de vrouw
de man in zo'n huwelijk. Doordat de echtgenote meestal enig erfgenaam
was en dus het gehele vermogen van haar man in handen kreeg waren
dergelijke weduwen een gezochte partij. Huwelijken tussen meisjes uit de
elite en 20 tot 30 jaar oudere mannen waren in Batavia geen
uitzondering. In dergelijke gezinnen was men gewoon in grote weelde en
met een grote staat aan slaven te leven.

**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66 uwvoornaam uwachternaam
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list