Risico Inventarisatie Onderwijs

Ad Huikeshoven adhuikeshoven at WANADOO.NL
Wed Feb 27 13:26:18 CET 2002


REPLY TO: D66 at nic.surfnet.nl

 
Democraten!
 
Houdt het hoofd koel en de vuist op tafel bij het lezen van de volgende
brief van Klaas de Vries (PvdA):
http://www.minbzk.nl/contents/pages/00014635/onderzoek_BVD_brf_TK_02_02.
pdf 
en het rapport van de BVD:
http://www.minbzk.nl/contents/pages/00014635/democratische_rechtsorde_en
_islamitisch_onderwijs_2-02.pdf.pdf 
Naar mijn stellige indruk gaat dit rapport niet verder dan een eerste
risico inventarisatie. 
 
Artikel 1 van de Grondwet luidt:
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk
behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke
gezindheid, ras, geslacht of op welke rond dan ook, is niet toegestaan.
 
Artikel 23 van de Grondwet luidt:
1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de
overheid en, voor wat bij de wet
aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de
bekwaamheid en de zedelijkheid van
hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.
3. Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst
of levensovertuiging, bij de wet
geregeld.
4. In elke gemeente wordt van overheidswege voldoend openbaar algemeen
vormend lager onderwijs
gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij de wet te stellen
regels kan afwijking van deze
bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs
gelegenheid wordt gegeven.
5. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de
openbare kas te bekostigen onderwijs te
stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het
bijzonder onderwijs betreft, van de
vrijheid van richting.
6. Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig
geregeld, dat de
deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder
onderwijs en van het openbaar
onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met
name de vrijheid van het bijzonder
onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der
onderwijzers geëerbiedigd.
7. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet
te stellen voorwaarden voldoet,
wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare
kas bekostigd. De wet stelt de
voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar
en voorbereidend hoger
onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend.
8. De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan
de Staten-Generaal.
 
Toch opmerkelijk dat:
1.                   Deze Risico Inventarisatie Onderwijs zich heeft
beperkt tot het Islamitisch Bijzonder Onderwijs.
2.                   Deze Risico Inventarisatie Onderwijs door de
Binnenlandse Veiligheidsdienst is uitgevoerd in plaats van door de
Onderwijsinspectie.
 
Het eerste punt lijkt IMHO – is dat ook echt zo? – op het eerste gezicht
strijdig met de wetten en regelingen die uitvoering geven aan de
bepaling van Artikel 1 van de Grondwet, het tweede punt lijkt IMHO – is
dat ook echt zo? – op het eerste gezicht strijdig met de wetten en
regelingen die uitvoering geven aan de bepalingen van Artikel 23 van de
Grondwet.
 
Dag PvdA! Dag Klaas de Vries! Dag Melkert! Dag Karin Adelmund! Dááággggh
goedkope verkiezingsstunt van de PvdA.
 
Bij deze wil ik de BVD hartelijk bedanken voor het uitvoeren van een
eerste risico-inventarisatie in het Islamitisch Bijzonder Onderwijs.
 
Met vriendelijke groeten,
 
Ad Huikeshoven
Vondelstraat 33
2513 EN  's-Gravenhage
telefoon/fax +31(070)3608510
 
Bijlagen:
 
DE DEMOCRATISCHE RECHTSORDE EN
ISLAMITISCH ONDERWIJS
BUITENLANDSE INMENGING EN
ANTI-INTEGRATIEVE TENDENSEN
Binnenlandse Veiligheidsdienst
februari 2002
2
INHOUDSOPGAVE
1 AANLEIDING
........................................................................
........................................3
2 DE BVD-TAAK EN ISLAMITISCH ONDERWIJS
..............................................................4
2.1 Wanneer stelt de BVD onderzoek in?
.......................................................................4
2.2 Anti-integratieve krachten
........................................................................
................5
2.3 Vrijheid van islamitisch onderwijs
........................................................................
.....5
3 INRICHTING ONDERZOEK
........................................................................
...................6
3.1 Centrale onderzoeksvragen
........................................................................
.............6
3.2 Methode van onderzoek
........................................................................
..................6
3.3 Toelichting
onderzoeksvragen........................................................
..........................6
3.3.1 Inmenging vanuit het buitenland
........................................................................
6
3.3.2 Politiek- of radicaal-islamitische
opvattingen.......................................................8
3.3.3 Verstoring van democratische processen
...........................................................8
3.3.4 Tegenwicht
........................................................................
..............................9
3.4 Toespitsing van het onderzoek
........................................................................
.........9
4
ONDERZOEKSRESULTAAT.....................................................
...................................12
4.1
Inleiding...............................................................
.................................................12
4.2 Schets van het islamitische onderwijsveld
...............................................................12
4.3 Inmenging vanuit het buitenland
........................................................................
.....14
4.3.1 Islamitische
gidslanden..............................................................
.....................14
4.3.2 Buitenlandse islamitische fondsen
...................................................................15
4.3.3 Herkomstlanden van islamitische minderheden
................................................16
4.3.4 Buitenlandse islamitische organisaties
.............................................................18
4.3.5
Conclusie...............................................................
........................................18
4.4 Politiek- of radicaal-islamitische opvattingen
...........................................................19
4.5 Belemmering van het integratieproces
....................................................................21
4.6 Tegenwicht
........................................................................
...................................22
5 CONCLUSIE
........................................................................
.......................................25
LIJST VAN
AFKORTINGEN.............................................................
...................................27
3
1 AANLEIDING
De Binnenlandse Veiligheidsdienst heeft reeds enkele malen zijn zorg
uitgesproken over
bemoeienis van politiek-islamitische groeperingen en buitenlandse
mogendheden met het
islamitisch onderwijs in Nederland. Gewezen zij op opeenvolgende
jaarverslagen en een nota
over de politieke islam in Nederland, die in 1998 naar de Tweede Kamer
is gestuurd.
Een rondgang langs onderdelen van de rijksoverheid heeft duidelijk
gemaakt dat er bij anderen
eveneens bezorgdheid heerst over enkele aspecten van het islamitisch
onderwijs, maar ook dat
er in het algemeen een gebrekkig beeld bestaat over hetgeen zich - al
dan niet achter de
schermen - binnen het islamitisch onderwijsveld afspeelt. De
gevoeligheid van de materie vormt
echter een barrière voor beleidsmakers en andere betrokkenen om zelf
nader onderzoek in te
stellen of openlijk uiting te geven aan hun zorg. 1 In de media
verschijnen regelmatig artikelen,
waarin een spanningsveld wordt gesignaleerd tussen ontwikkelingen en
activiteiten in het
islamitisch onderwijs en de in Nederland gehanteerde principes van
tolerantie en nondiscriminatie.
2 Tevens is in de media enkele malen melding gemaakt van pogingen door
buitenlandse organisaties om invloed te verwerven in het islamitisch
onderwijs in Nederland.3
Een en ander heeft de BVD aanleiding gegeven meer gericht onderzoek te
verrichten naar
zaken rond Nederlandse onderwijsinstellingen op islamitische grondslag
(in de rapportage
kortweg aangeduid als islamitisch onderwijs) die nu of op langere
termijn schadelijk kunnen zijn
voor de democratische rechtsorde.
1 Zo maakte VVD-senator prof. dr. H.M. Dupuis begin 2000 bij de
behandeling van de onderwijsbegroting
in de Eerste Kamer gewag van haar zorgen over bepaalde tendensen binnen
het islamitisch onderwijs én
van de ogenschijnlijke onbespreekbaarheid van het onderwerp (Handelingen
Eerste Kamer 14-552, 25-1-
2000). Dat er door de departementen geen specifiek onderzoek naar deze
materie wordt gedaan, blijkt
ook uit de Departementale Inventarisatie Onderzoeken Etnische
Minderheden 2000-2001 van het
Ministerie van Binnelandse Zaken van januari 2002.
2 In 1996 werd in de media (waaronder bijvoorbeeld ANP, 19 december
1996) uitgebreid aandacht
besteed aan een ontslagkwestie rond zeven docenten van de El Inkade
school te Ede, die weigerden te
voldoen aan de islamitische kledingvoorschriften. In datzelfde jaar
ontstond veel ophef rond een
“handdruk-affaire”, waarbij bestuursleden van de islamitische
basisschool te Almere weigerden om de
hand van een vrouwelijke wethouder te schudden. Zie bijvoorbeeld Vrij
Nederland, 5 oktober 1996. Meer
recent kwam de islamitische basisschool Bilal te Amersfoort uitgebreid
in het nieuws. In december 2000
bleek aan leerlingen een video te zijn vertoond afkomstig van de aan de
Palestijnse Hamas gelieerde
stichting Al Aqsa. De video bevatte vooral beelden van de Palestijnse
intifada eind jaren ’80, begin jaren
’90. In oktober 2001 werd in Trouw melding gemaakt van haatdragende
teksten, die zijn verspreid door de
voorzitter van het schoolbestuur van de Amsterdamse As Siddieq. Op 21
december 2001 werd in een
uitzending van NOVA over Al Waqf al-Islami geciteerd uit lesmateriaal
dat gebruikt zou worden in het
islamitisch basisonderwijs.
3 Zo berichtte het weekblad Vrij Nederland in juli 1998 over de
inmenging van de Saoedische stichting Al
Waqf al-Islami in het Nederlandse islamitische onderwijs. Ook in NRC
Handelsblad dd. 23 mei 2001 werd
aan de activiteiten van Al Waqf al-Islami gerefereerd.
4
2 DE BVD-TAAK EN ISLAMITISCH ONDERWIJS
2.1 Wanneer stelt de BVD onderzoek in?
De BVD verzamelt gegevens omtrent organisaties en personen welke door de
doelen die zij
nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het
ernstige vermoeden dat zij een
gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan
wel voor de
veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat.4 Het doel van
deze informatievergaring
is tweeledig. Enerzijds kan de Nederlandse overheid op basis van de
verkregen en
geanalyseerde informatie beleidsmatige of uitvoerende maatregelen nemen
tegen de
betreffende bedreigingen. Anderzijds bevordert de BVD
beveiligingsmaatregelen om het
weerstandsvermogen tegen aantastingen van gewichtige belangen te
vergroten.
Bij de beoordeling van de vraag of de BVD onderzoek in kan stellen naar
bepaalde personen en
organisaties, dient allereerst te worden vastgesteld of er een gewichtig
staatsbelang in het
geding is. Een gewichtig staatsbelang is de democratische rechtsorde.
Deze kan worden
aangetast indien sprake is van:
- heimelijke ontregeling of manipulatie van de politieke besluitvorming
of uitvoering daarvan;
- pogingen om politieke doelen te realiseren met geweld of de dreiging
met geweld;
- aantasting van rechten en vrijheden van personen in Nederland, zoals
verankerd in de
Nederlandse grondwet en in verschillende internationale verdragen.
De grondwettelijke rechten en vrijheden verdienen enige toelichting. In
de Nederlandse
grondwet (art. 1 t/m 23) zijn diverse zogenaamde ‘klassieke’ en
‘sociale’ grondrechten
opgenomen. Tot de klassieke grondrechten behoren het recht op
gelijkheid, het recht op
politieke vrijheid, het recht op vrijheid van godsdienst, het recht op
persoonlijke vrijheid en de
bescherming van de vermogensrechten. Tot de sociale grondrechten behoren
onder andere het
recht op rechtsbijstand en het recht op vrijheid van onderwijs.5
Niet iedere bedreiging van een gewichtig staatsbelang rechtvaardigt
BVD-handelen. Zo wordt
ook meegewogen of sprake is van een systematische of structurele
bedreiging met heimelijke
of onoorbare middelen en in hoeverre het maatschappelijk
weerstandsvermogen tekort schiet
om aan het betreffende risico het hoofd te bieden.
4 Art. 8 lid 2a WIV (Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten).
5 Zie bijvoorbeeld Van Der Pot – Donner: Handboek van het Nederlandse
Staatsrecht. Deventer, W.E.J.
Tjeenk Willink, 2001 (14e druk).
5
2.2 Anti-integratieve krachten
Binnen het hierboven geschetste kader verricht de BVD reeds geruime tijd
onderzoek naar
personen en organisaties die doelbewust de integratie van etnische
minderheden in de
Nederlandse samenleving trachten tegen te gaan, of wier activiteiten als
effect hebben dat het
integratieproces wordt verstoord. Hier is sprake van een inbreuk op de
democratische
rechtsorde, zeker wanneer deze personen en organisaties op al dan niet
strafbare (bijvoorbeeld
discriminatoire) wijze individuen in Nederland belemmeren in het
uitoefenen van hun
grondwettelijke rechten en vrijheden. Op termijn kunnen dergelijke
activiteiten leiden tot een
polarisatie tussen bevolkingsgroepen, met alle gevaren van dien voor de
maatschappelijke
cohesie. Om die reden wordt vanouds bijvoorbeeld scherp gelet op
uitingsvormen van fascisme
en rechts-extremisme. 6
Naast deze tegenkrachten van autochtone zijde bij de totstandkoming van
de multi-etnische
samenleving, stuit de BVD bij de uitoefening van zijn taak evenwel ook
op tegenkrachten van
en binnen de allochtone doelgroepen van het integratiebeleid. 7 Voor wat
betreft de
moslimgemeenschappen zijn deze tegenkrachten dikwijls terug te voeren op
politiek -
islamitische of zelfs radicaal-islamitische opvattingen, of op pogingen
van buitenlandse
organisaties en mogendheden om invloed te verwerven in deze
moslimgemeenschappen.
2.3 Vrijheid van islamitisch onderwijs
Vrijheid van onderwijs is in Nederland een gekoesterd grondrecht. Het
bestaan van
Nederlandse scholen op islamitische grondslag als zodanig past volledig
binnen de
democratische rechtsorde. Het ontstaan van islamitische scholen is in
feite, evenals het
ontstaan van diverse andere islamitische instellingen in de Nederlandse
samenleving, een
ontwikkeling die inherent is aan het emancipatieproces dat islamitische
gemeenschappen in
Nederland doorlopen. De oprichting van islamitische scholen wordt door
sommigen wellicht
betreurd, maar deze ontwikkeling kan niet worden afgewezen alleen op
grond van het argument
dat dit de maatschappelijke cohesie zou aantasten en daarmee wellicht de
samenleving in
gevaar brengt. Ook de sterk verzuilde Nederlandse samenleving van
decennia geleden vormde
in zichzelf geen bedreiging voor de democratische rechtsorde.
Met nadruk zij dan ook vermeld dat dit onderzoek niet is ingesteld om te
achterhalen of het
islamitisch onderwijs als zodanig een bedreiging vormt voor de
democratische rechtsorde.
Gekeken wordt wel of personen of organisaties dit onderwijs misbruiken
voor oneigenlijke
doelen. Dat de aandacht in dit kader specifiek uitgaat naar onderwijs,
heeft ook te maken met
het gegeven dat op scholen een belangrijke basis wordt gelegd voor de
toekomst van de
democratische rechtsorde. Als anti-democratische, intolerante of
discriminerende denkwijzen in
het onderwijs worden verspreid, dan tast dit de wortels van de
democratische rechtsorde aan.
6 Ook in opeenvolgende beleidsnotities is racisme en discriminatie
aangeduid als de grootste bedreiging
van het integratieproces. Zie bijvoorbeeld de Rapportage
Integratiebeleid Minderheden 2001 (RIEM),
Kamerstukken II, 2001-2002, 28 006, blz. 49-56.
7 In een brief aan de Tweede Kamer over het Integratiebeleid 1999-2002
besteedde de Minister voor GSI
ruim aandacht aan het bestaan van dergelijke tegenkrachten (10 december
1999, TK 1999-2000, 26 333,
nr. 13).
6
3 INRICHTING ONDERZOEK
3.1 Centrale onderzoeksvragen
Het onderzoek is ingericht ter beantwoording van de volgende
onderzoeksvragen:
1. In welke mate en op welke wijze trachten islamitische gidslanden,
buitenlandse islamitische
fondsen, overheden van herkomstlanden of politiek-islamitische
organisaties invloed te
verwerven op het islamitisch onderwijs in Nederland?
2. In welke mate zijn personen en organisaties die politiek-islamitische
en/of radicaalislamitische
opvattingen zijn toegedaan actief binnen islamitische
onderwijsinstellingen, en
in welke mate en op welke wijze worden deze opvattingen aan de
leerlingen uitgedragen?
3. In welke mate sturen personen en organisaties die bemoeienis hebben
met het islamitische
onderwijs doelbewust aan op het tegengaan van de integratie van moslims
in de
Nederlandse samenleving?
4. In welke mate zijn het islamitisch onderwijsveld en de Nederlandse
overheid in staat om
tegenwicht te bieden aan ontwikkelingen binnen het islamitisch onderwijs
die strijdig zijn
met of zelfs een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en
de personen of
organisaties die hiervoor verantwoordelijk zijn?
3.2 Methode van onderzoek
Het onderzoek is verkennend van aard geweest, en vooral ingevuld door
over een brede linie
gesprekken te voeren met deskundigen en betrokkenen, onder wie
medewerkers van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OcenW), de
Onderwijsinspectie,
onderwijs- en leerplichtambtenaren in enkele gemeenten en medewerkers
van
onderwijsorganisaties. Tevens zijn diverse docenten, directeuren en
oud-directeuren van
islamitische scholen benaderd. Daarnaast zijn bestaande contacten van de
BVD over het
onderwerp bevraagd. De BVD heeft geen minderjarigen in het onderzoek
betrokken. Om geen
onnodige onrust te veroorzaken is slechts een voorzichtige poging
ondernomen om in contact
te komen met ouders van kinderen op islamitische scholen. Deze poging
heeft weinig relevante
informatie opgeleverd. De ingewonnen informatie is vervolgens geplaatst
naast de reeds
vergaarde informatie in het kader van de reguliere aandacht van de BVD
voor radicale
islamitische personen en organisaties.
Vrijwel alle gesprekspartners waren zeer bereidwillig om met iemand van
de BVD van
gedachten te wisselen over het islamitisch onderwijs. Enkele
respondenten toonden zich
opgelucht eens met derden over dit onderwerp te kunnen spreken. De
respondenten toonden
begrip voor de specifieke vragen en beschreven over het algemeen op een
open en
zelfkritische wijze de problemen waarmee zij in de dagelijkse praktijk
geconfronteerd worden.
3.3 Toelichting onderzoeksvragen
3.3.1 Inmenging vanuit het buitenland
De eerste onderzoeksvraag is geformuleerd om inzicht te verkrijgen in de
mate waarin vanuit
het buitenland wordt getracht invloed te verwerven in het islamitisch
onderwijsveld in
Nederland. In de onderzoeksvraag wordt daarbij gespecificeerd naar
organisaties en
mogendheden. Deze behoeven hier enige toelichting.
7
Islamitische gidslanden trachten voor zichzelf een leidende positie te
verwerven in de
islamitische wereld. Zij spannen zich in om de politiek-islamitische
geloofsovertuiging die binnen
dit land officieel wordt aangehangen, in het buitenland uit te dragen.
De belangrijkste
islamitische gidslanden zijn Libië, Saoedi-Arabië en Iran.
Onder buitenlandse islamitische fondsen wordt hier verstaan
niet-staatgebonden, charitatieve
organisaties die geld doneren ten behoeve van de verspreiding van een
politiek-islamitische
geloofsrichting.
Herkomstlanden van islamitische minderheden in Nederland behoeven op
zich weinig
toelichting. De beïnvloedingsactiviteiten die zij ontplooien zijn vooral
gericht op het behoud van
de loyaliteit jegens het herkomstland en het voorkomen van de
ontwikkeling van politieke en/of
politiek-religieuze overtuigingen die een bedreiging kunnen vormen voor
de eigen
staatsinrichting.
Politiek-islamitische organisaties verschillen onderling sterk wat
betreft de geloofsovertuiging
die zij uitdragen en de activiteiten die zij ontplooien. Zij hebben met
elkaar gemeen dat zij er in
meer of mindere mate voor pleiten bepaalde islamitische regels en
voorschriften geldig te
verklaren voor de gehele samenleving. Deze organisaties kunnen echter
weer sterk van elkaar
verschillen in de wijze waarop zij dit doel nastreven. Sommige
organisaties betonen respect
voor democratische besluitvormingsprocessen, maar andere zijn niet
afkerig van onwettige
acties. Enkele harde kernen tonen zich zelfs voorstander van het plegen
van geweld om hun
politiek-religieuze doelen te verwezenlijken. Politiek-islamitische
organisaties die langs
ondemocratische en/of gewelddadige weg hun doelen nastreven worden in
dit rapport
aangeduid als radicaal-islamitisch.
De onwenselijkheid van inmenging van vreemde mogendheden en
politiek-islamitische
organisaties in het onderwijs is grotendeels gekoppeld aan de vrijheid
van onderwijs en van
godsdienst. Mits daartoe aantoonbare behoefte bestaat en mits het
onderwijs voldoet aan
enkele inhoudelijke en kwalitatieve eisen, is elke groepering in
Nederland gerechtigd eigen
onderwijsinstellingen op te richten. Zij dient onbelemmerd in staat
gesteld te worden een
bepaalde geloofsovertuiging en/of stelsel van normen en waarden aan de
eigen kinderen uit te
dragen, uiteraard binnen de grenzen die de wet aangeeft. De Nederlandse
overheid dient zich
in principe afzijdig te houden van elke inmenging in de
levensovertuiging die op een school
wordt uitgedragen.
Externe inmenging door derden is ongewenst wanneer deze plaats vindt om
redenen die zelf in
strijd zijn met de Nederlandse democratische rechtsorde. Een voorbeeld
daarvan zou kunnen
zijn een overheid van een herkomstland van een islamitische gemeenschap
die de loyaliteit en
de banden van hun voormalige ingezetenen in Nederland zoveel mogelijk in
stand tracht te
houden, en daarmee de volwaardige participatie van deze gemeenschap in
de Nederlandse
samenleving bedoeld of onbedoeld belemmert. Als ander voorbeeld kan
gelden een situatie
waarin een buitenlandse islamitische organisatie invloed tracht te
verwerven in het Nederlandse
islamitische onderwijs, met als doel politiek-islamitische denkbeelden
te verspreiden die
aanzetten tot haat of onverdraagzaamheid jegens andersgelovigen of de
westerse
samenleving.
8
Tot slot is inmenging door vreemde mogendheden en politiek -islamitische
organisaties in het
islamitisch onderwijs in Nederland ook onwenselijk omdat dit evidente
schade toe kan brengen
aan de beeldvorming rond het islamitisch onderwijs. De recente ophef in
de media over het
vertonen van een Hamasvideo op een school in Amersfoort en over het
gebruik van een zwaar
politiek getinte kalender op een school in Almere, laten zien hoe
kwetsbaar islamitische scholen
op dit punt zijn. Een eventuele toename van de argwaan ten opzichte van
het islamitische
onderwijs kan op zichzelf ook een belemmering vormen voor de acceptatie
(en daarmee ook de
integratie) van de islamitische gemeenschappen in de samenleving.
3.3.2 Politiek- of radicaal-islamitische opvattingen
De tweede onderzoeksvraag is met name geformuleerd om inzicht te
verkrijgen in de mate
waarin personen of organisaties van politiek-islamitische of
radicaal-islamitische signatuur die
onderdeel uitmaken van moslimgemeenschappen in Nederland zich tevens
(of: juist)
manifesteren in het islamitisch onderwijs. Onder een
politiek-islamitisch gedachtegoed wordt
verstaan een politiek streven om de inrichting van de samenleving (in
ieder geval op
onderdelen) in overeenstemming te brengen met de voorschriften van de
eigen islamitische
geloofsrichting. Hier kan sprake zijn van een spanningsveld met de
uitgangspunten van de
democratische rechtsorde, als een daadwerkelijke invoering van bepaalde
voorschriften een
beperking van de vrijheden van andersdenkenden tot gevolg zouden hebben.
Van een
aantasting van de democratische rechtsorde is ook in die situatie nog
steeds geen sprake,
indien dit politieke streven gepaard gaat met de bereidheid deze
doelstellingen op
democratische wijze te verwezenlijken.
Van strijdigheid met en zelfs bedreiging van de democratische rechtsorde
is wel sprake indien
uitgedragen wordt dat de Nederlandse democratische rechtsorde (geheel of
op onderdelen) niet
strookt met de eigen religieuze opvattingen en daarom (zonodig met
gewelddadige middelen)
bestreden dient te worden. Dergelijke standpunten kunnen worden
aangetroffen onder leden
van - in Nederland overigens zeer kleine - radicaal-islamitische
groeperingen als de Egyptische
Islamitische Jihad (EIJ) en de Algerijnse Groupe Salafiste pour la
Prédication et le Combat
(GSPC).
Het feit dat personen van politiek-islamitische of zelfs
radicaal-islamitische signatuur deel
uitmaken van een schoolbestuur, heeft overigens niet noodzakelijkerwijs
tot gevolg dat op de
betreffende school in enige mate overtuigingen worden uitgedragen die
strijdig zijn met de
democratische rechtsorde of onderliggende principes van tolerantie,
non-discriminatie en
integratiebevordering. De kans daarop is dan echter niet denkbeeldig. Om
een betrouwbaar
antwoord te verkrijgen op de vraag in hoeverre dergelijke onwenselijke
overtuigingen op
islamitische schoolinstellingen ook daadwerkelijk worden uitgedragen is
in principe directe
waarneming op de schoolinstellingen noodzakelijk, maar daar is in dit
onderzoek van afgezien.
3.3.3 Verstoring van democratische processen
De derde onderzoeksvraag is met name geformuleerd om inzicht te
verkrijgen in de mate
waarin en de wijze waarop personen en organisaties binnen het
islamitische onderwijs op
heimelijke wijze het integratiebeleid van de Nederlandse overheid
trachten te ontregelen of te
manipuleren. Hier kunnen twee mogelijke situaties worden geschetst.
In de eerste plaats is het mogelijk dat personen en organisaties die
onderdeel uitmaken van de
islamitische gemeenschappen in Nederland en actief zijn binnen het
islamitisch onderwijs, het
9
integratieproces van moslims in de Nederlandse samenleving afwijzen en
stelselmatig weigeren
aan het integratieproces mee te werken. Dit neemt vooral onwenselijke
vormen aan indien aan
leerlingen zou worden uitgedragen dat zij geen gebruik zouden moeten
maken van hun
grondwettelijke rechten en vrijheden. Hier dient echter een zorgvuldig
onderscheid te worden
gehanteerd met situaties waarin leerlingen binnen het islamitisch
onderwijs in enige mate
worden afgeschermd van de Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld op basis
van een
afkeuring van waarden en normen in de Nederlandse samenleving die op
zichzelf geen
constituerend onderdeel vormen van de democratische rechtsorde. Hoewel
dit uit oogpunt van
maatschappelijke cohesie kan worden betreurd, vormt dit overwegend
onderdeel van een
legitiem streven om de etnische en/of religieuze identiteit van de eigen
gemeenschap te
behouden.
In de tweede plaats is het mogelijk dat personen en organisaties die
onderdeel uitmaken van de
islamitische gemeenschappen in Nederland en actief zijn binnen het
islamitisch onderwijs, zich
niet slechts een tegenstander tonen van de integratie van moslims in de
Nederlandse
samenleving, maar tevens op heimelijke wijze de politieke besluitvorming
rond - of de uitvoering
van het integratiebeleid ontregelen of manipuleren. Een voorbeeld
daarvan zou kunnen zijn het
voeren van dubbele agenda’s door personen en organisaties binnen het
islamitisch onderwijs in
hun contacten met de Nederlandse overheid. Daarvan is sprake indien zij
tijdens hun contacten
met de Nederlandse overheid de integratie van islamitische
gemeenschappen in de
Nederlandse samenleving zeggen te onderschrijven en daaraan mee te
willen werken, terwijl zij
zich in de islamitische schoolinstellingen waarin zij actief zijn juist
een tegenstander van
integratie tonen.
3.3.4 Tegenwicht
De vierde onderzoeksvraag is met name geformuleerd om de ernst in te
kunnen schatten van
zaken die plaatsvinden in het islamitisch onderwijs en een bedreiging
vormen voor de
democratische rechtsorde. De ernst van de problematiek is immers niet
slechts afhankelijk van
de aard en de omvang van een bedreiging, maar ook van het vermogen van
burgers om
daaraan tegenwicht te bieden. Dat geldt ook voor ontwikkelingen en
activiteiten van personen
en organisaties binnen het islamitisch onderwijs. De mate waarin deze
ontwikkelingen of
activiteiten een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde is
mede afhankelijk van
de mate waarin betrokkenen in en rond het islamitisch onderwijsveld
(waaronder de
Nederlandse overheid) in staat zijn om deze bedreigingen te signaleren,
ter discussie te stellen
en eventueel tegenmaatregelen te treffen.
Inzicht in de mate waarin de Nederlandse overheid in staat is om
tegenwicht te bieden aan
dergelijke problemen in het islamitisch onderwijs dient ook nog een
ander belang. In lijn met
hetgeen in § 2.1 is geformuleerd kunnen onderdelen van de Nederlandse
overheid op basis
daarvan aanknopingspunten worden geboden voor de verdere uitoefening van
de taken die hen
zijn toebedeeld ten aanzien van het islamitisch onderwijs.
3.4 Toespitsing van het onderzoek
Het onderzoek heeft zich uitgestrekt tot onderwijsinstellingen voor
islamitisch basis-, voortgezet-
en hoger onderwijs. Er zijn twee aspecten van het islamitisch onderwijs
die buiten het kader van
het onderzoek zijn geplaatst.
10
In de eerste plaats is er voor gekozen om het onderzoek te beperken tot
regulier islamitisch
onderwijs. Belangrijkste reden daarvoor is dat het regulier islamitisch
onderwijs grotendeels
door de Nederlandse overheid wordt betaald. Anders dan bij niet
-regulier islamitisch onderwijs
kan het uitdragen van anti-democratische of anti-integratieve denkwijzen
binnen het reguliere
islamitische onderwijs betekenen dat met geld van de Nederlandse
overheid het beleid van
dezelfde overheid op heimelijke wijze wordt tegengewerkt.
Het is ook moeilijker om zicht te krijgen op de omvang van het
niet-regulier islamitisch
onderwijs, laat staan zicht te krijgen op de mate waarin daar
ontwikkelingen of activiteiten in
plaatsvinden die strijdig zijn met of een bedreiging vormen voor de
democratische rechtsorde.
Bijna elke moskee in Nederland verzorgt koranlessen voor kinderen.
Hoewel de vorm en inhoud
van de lessen verschillen, kunnen deze lessen enigszins worden
vergeleken met de
zondagscholen in diverse christelijke gemeenten. Ook koranlessen vinden
veelal in het
weekeinde plaats. Er wordt gelezen uit de Koran en men tracht kinderen
delen van de Koran uit
het hoofd te laten leren. In orthodox islamitische gemeenschappen nemen
deze lessen veel tijd
in beslag, waarbij doorgaans tamelijk ouderwetse instructiemethoden
worden gehanteerd. Het
is niet bekend hoeveel kinderen koranles volgen; naar schatting betreft
het een kleine
meerderheid van de moslimkinderen in Nederland in de leeftijdscategorie
van 6 tot 13 jaar.
Vanuit de Turkse islamitische gemeenschap in Nederland is een tiental
internaten opgestart.
Het onderwijs op deze instituten omvat hoofdzakelijk koranlessen en
huiswerkbegeleiding.
Waarschijnlijk telt Nederland ook enkele internaten die door andere
islamitische
gemeenschappen in Nederland zijn opgericht. Het is niet bekend hoeveel
moslimkinderen in
Nederland dergelijke instellingen bezoeken.
Tevens is in Den Haag een niet -reguliere islamitische middelbaar
beroepsopleiding gevestigd.
De opleiding is opgezet door de stichting World Islamic Mission
Nederland (WIMN) en telt
enkele honderden studenten, die daarnaast vaak een reguliere opleiding
volgen. De studenten
zijn veelal van Surinaams-hindoestaanse afkomst.8
In de tweede plaats is geen onderzoek verricht naar islamitische
onderwijsinstellingen in het
buitenland die door in Nederland woonachtige moslimkinderen worden
bezocht. Het bekendste
voorbeeld hiervan is wel de imam-hatip opleiding in Bozyazi in Turkije.
Deze middelbare
imamopleiding kwam tot stand op initiatief van de Turks Islamitische
Culturele Federatie (TICF)9
maar ressorteert onder de Turkse overheid. De school was speciaal
bedoeld voor Turkse
jongeren uit Nederland. In het verleden hebben tientallen leerlingen uit
Nederland de school
bezocht. In een interview in 1997 stelde een voormalige docent van de
opleiding dat aan de
studenten een Turks-nationalistisch wereldbeeld wordt overgedragen, en
dat over
‘Nederlandse’ waarden en normen zeer kritisch wordt gesproken. 10 Het is
niet bekend in
hoeverre de school op dit moment nog in deze vorm functioneert en of
deze school nog wordt
bezocht door kinderen uit Nederland.
8 Zie ook Het Parool, 16 juni 2001.
9 De TICF is de grootste koepel van Turkse moskeeverenigingen in
Nederland. Zij is gelieerd aan de ISN,
de representant van het Turkse Directoraat-Generaal van Godsdienstzaken
Diyanet Isleri Baskanligi
(kortweg Diyanet).
10 Dhr. A. Bodewitz, onder andere in De Volkskrant, 25 juli 1997.
11
Daarnaast sturen sommige moslimouders van Marokkaanse herkomst hun
kinderen voor
kortere of langere tijd voor scholing naar Marokko. Het betreft vooral
jongeren die ouder zijn
dan 13 jaar. Enkele religieuze instituten in Noord-Marokko lijken
speciaal voor dit doel te zijn
opgericht. Daarnaast biedt de Marokkaanse 'Caisse nationale' spaarders
gereduceerde tarieven
aan voor ouders die hun kinderen uit West-Europa op Marokkaanse
internaten plaatsen. Om
hoeveel jongeren het gaat is niet bekend, maar het aantal lijkt de
laatste jaren toe te nemen.
12
4 ONDERZOEKSRESULTAAT
4.1 Inleiding
Vooropgesteld moet worden dat uit het onderzoek naar voren komt dat een
ruime meerderheid
van de islamitische onderwijsinstellingen in Nederland in democratisch
rechtsordelijk opzicht
nauwelijks problemen kent. Op veel scholen wordt de noodzaak benadrukt
om de eigen
etnische en/of religieuze identiteit te behouden. Dit gebeurt op een
wijze die vergelijkbaar is met
de praktijk op andere scholen in het bijzonder onderwijs die
nadrukkelijk invulling geven aan
hun identiteit (zoals bijvoorbeeld het onderwijs op reformatorische
grondslag). Deze aandacht
voor de eigen identiteit is één van de uitvloeisels van de vrijheid van
onderwijs.
Het onderzoek heeft echter wel enkele zorgwekkende aspecten aan het
licht gebracht, die ten
aanzien van een beperkt aantal scholen en instanties zullen worden
behandeld in de volgorde
van de in het vorige hoofdstuk geformuleerde onderzoeksvragen. Daaraan
voorafgaand zal een
korte schets van het islamitisch onderwijsveld worden gegeven.
4.2 Schets van het islamitische onderwijsveld
Al in de jaren zeventig is vanuit de islamitische gemeenschap in
Nederland getracht islamitisch
onderwijs te realiseren. Pas in augustus 1988 zijn de eerste twee
islamitische basisscholen van
start gegaan; vier jaar later waren het er 26. Verschillende gemeenten
hebben getracht de
vestiging van een islamitische basisschool te ontmoedigen. Als de
initiatiefnemers echter aan
kunnen tonen dat er voldoende behoefte bestaat aan een islamitische
basisschool, en er tevens
aan enkele wettelijk gestelde voorwaarden is voldaan, is oprichting van
een islamitische school
zonder meer mogelijk. Eind 2001 telt Nederland 32 islamitische
basisscholen alsmede
ongeveer 10 dependances, die in totaal door ruim 6.000 leerlingen worden
bezocht. Gezien het
– groeiende - aantal moslims dat in principe aanspraak zou kunnen maken
op islamitische
basisonderwijs, is het huidige aantal islamitische basisscholen nog zeer
gering, zeker afgezet
tegen het totaal van vele duizenden basisscholen dat Nederland telt. Het
ligt dan ook voor de
hand dat het islamitisch basisonderwijs in de toekomst verder in omvang
zal toenemen.
Van de islamitische basisscholen is een kleine 30% opgericht vanuit
Turkse gemeenschappen
in Nederland. De inzet vanuit deze gemeenschappen is de laatste jaren
echter afgenomen. Een
groot deel van de Turken in Nederland onderschrijft het standpunt van de
Turkse staat, die het
bestaan van islamitisch onderwijs onwenselijk acht.11 Leden van meer
religieus dan politiek
geörienteerde Turkse gemeenschappen in Nederland lijken islamitisch
onderwijs ook steeds
minder noodzakelijk te achten om de eigen islamitische identiteit te
behouden. Wellicht speelt
tevens een rol, dat het bekleden van een bestuurlijke functie in het
islamitische basisonderwijs
binnen de Turkse gemeenschap verhoudingsgewijs weinig status geeft.
Enkele bestaande
islamitische basisscholen die verbonden zijn (geweest) aan het Turkse
Directoraat-Generaal
11 Zo nemen prominente leden van de aan het Diyanet (zie § 4.3.3)
gelieerde TICF, de koepelorganisatie
van de meeste Turkse moskeeverenigingen in Nederland, het standpunt in
dat islamitische basisscholen
in Nederland niet nodig zijn en dat de moskee in voldoende mate voorziet
in het beleven van het
islamitisch geloof.
13
voor Godsdienstzaken (het Diyanet Isleri Baskanligi of - kortweg -
Diyanet), alsmede scholen
die zijn opgericht door prominente leden van de Turkse Milli Görüs
beweging (zie ook § 4.4),
veranderen de laatste jaren langzaam van etnische samenstelling. De
schoolbestuursleden en
de leerlingen op deze scholen zijn in toenemende mate van niet-Turkse
afkomst. Waarschijnlijk
zal de Turkse presentie in het islamitisch basisonderwijs de komende
jaren nog verder
teruglopen. Het onderwijsklimaat op de basisscholen die vanuit de Turkse
gemeenschap in
Nederland zijn opgericht kan veelal als gematigd worden gekenschetst.
Ongeveer 20% van de islamitische basisscholen is van gemengde signatuur,
waarbij personen
van diverse afkomst zitting hebben in het schoolbestuur. In het geval
van de Stichting
Islamitisch Onderwijsgroep Nederland (ION) is hier zelfs zeer bewust
voor gekozen. Het
initiatief voor een deel van deze scholen gaat overigens uit van moslims
van Surinaamse
herkomst. Deze scholen worden weinig of niet geconfronteerd met zaken
als buitenlandse
inmenging of politiek-islamitische bemoeienis.
Een kleine 40% van de islamitische basisscholen is opgericht vanuit
lokale Marokkaanse
gemeenschappen. De bestuursleden van deze scholen hebben veelal een
conservatieve
islamitische geloofsovertuiging. Enkele van deze scholen worden
ondersteund door islamitische
gidslanden of buitenlandse islamitische fondsen. Het betreft in dat
geval zeer conservatieve
scholen, waar enkele bestuursleden ook sympathie koesteren voor de
radicaal-islamitische
Egyptische Moslimbroederschap. De leerlingen op deze scholen zijn
overwegend van
Marokkaanse afkomst, waarbij het aantal kinderen uit de zogeheten
‘nieuwe minderheden’
(Somaliërs, Soedanezen, Afghanen) duidelijk toeneemt. Verwacht mag
worden dat een
eventuele groei van het aantal islamitische basisscholen vooral het
gevolg zal zijn van
initiatieven daartoe vanuit de Marokkaanse gemeenschap en de genoemde
‘nieuwe
minderheden’. De getalsmatig vaak nog beperkte omvang van plaatselijke
islamitische
gemeenschappen uit ‘nieuwe landen’ vormt overigens wel een belemmering
voor de opname
van een eigen islamitische basisschool in het gemeentelijke schoolplan.
Voorts kent Nederland nog een Surinaams-hindoestaanse islamitische
basisschool, verbonden
met de World Islamic Mission Nederland (WIMN). De WIMN streeft ernaar om
in de komende
jaren nog enkele basisscholen in Nederland op te richten. 12
Tot slot dient nog gewezen te worden op het belang van de Islamitische
Scholen Besturen
Organisatie, kortweg ISBO. Deze islamitische onderwijskoepelorganisatie
neemt in het
islamitisch basisonderwijs een centrale positie in. In het verleden
heeft zij enkele slecht
functionerende islamitische basisscholen ad interim bestuurd (op dit
moment geldt dit voor één
basisschool). De ISBO is niet alleen actief in de ondersteuning van
islamitische scholen, maar
zet zich ook in voor de totstandbrenging van nieuwe scholen. In dat
opzicht is deze koepel
overigens vergelijkbaar met de overige besturenorganisaties in het
funderend onderwijs.
Het islamitisch voortgezet onderwijs in Nederland kent nog een zeer
bescheiden omvang. Sinds
augustus 2000 is in Rotterdam de eerste islamitische middelbare school
in Nederland
gevestigd, de Ibn Ghaldoen school. Bij de oprichting waren
vertegenwoordigers van
verschillende lokale islamitische gemeenschappen in Rotterdam betrokken.
De school is echter
vooral tot stand gekomen door de inspanningen van personen van
Noord-Afrikaanse afkomst
12 Zie bijvoorbeeld ANP, 26 januari 2001.
14
met een conservatief-islamitische geloofsovertuiging. Anders dan bij
islamitische basisscholen
vereist de oprichting van een islamitische middelbare school veel meer
samenwerking tussen
verschillende islamitische gemeenschappen, hetgeen wederzijdse
concessies over de
religieuze boodschap die op de school uitgedragen dient te gaan worden,
noodzakelijk maakt.
Dat is ook gebleken bij de verwezenlijking van een nieuwe islamitische
middelbare school in
Amsterdam, die in augustus 2001 van start is gegaan. Het ISBO is
betrokken geweest bij de
oprichting van beide scholen. Een bestuurslid van de Ibn Ghaldoen school
maakt tevens deel
uit van het bestuur van de ISBO. Waarschijnlijk zal het aantal
islamitische scholen voor
voortgezet onderwijs de komende jaren verder toenemen.
Het islamitisch hoger onderwijs bevindt zich nog in een vroege
ontwikkelingsfase. De meeste
opleidingen en initiatieven maken onderdeel uit, of werken samen met een
bestaande instelling
voor hoger onderwijs, ook omdat dit enige garantie biedt voor de
financiering van de opleiding.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de HBO-Islamopleiding aan de Educatieve
Faculteit Amsterdam en
de Bijzondere Leerstoel Islam (BLI) die verbonden is aan de Universiteit
van Amsterdam (UvA).
De stichting BLI is na beëindiging van het contract met hoogleraar
Mohammed Arkoun door
geldgebrek in passiviteit vervallen. De SIHO (Stichting Islamitisch
Hoger Onderwijs), een
initiatief tot oprichting van een opleiding voor islamitisch hoger
onderwijs, streeft naar een
samenwerking met een bestaande instelling voor hoger onderwijs. Het
voortbestaan van zowel
de HBO-Islamopleiding als de Bijzondere Leerstoel Islam staat momenteel
ter discussie.
De Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) is een niet door de
Nederlandse overheid erkend
particulier initiatief. De IUR ontvangt ook geen financiering van de
Nederlandse overheid.
Ondanks de financiële problemen waarmee de IUR kampt kende zij tot voor
kort veruit de
grootste studentenpopulatie van alle instellingen voor islamitisch hoger
onderwijs in Nederland.
Recentelijk heeft de IUR echter te kampen gekregen met interne
problemen, die geleid hebben
tot een leegloop naar een nieuw onderwijsinstituut in Schiedam: de
Islamitische Universiteit van
Europa (IUE), geleid door de uit Turkije aangetrokken voormalige rector
van de IUR. Deze
gebeurtenissen vertonen grote gelijkenis met eerdere incidenten rond
initiatieven voor
islamitisch hoger onderwijs in Nederland, die ook schipbreuk liepen door
inmenging vanuit
Turkije. Dergelijke initiatieven worden tot op heden overigens steeds
ontplooid door personen
van Turkse afkomst, een beeld dat afwijkt van het basisonderwijs, waar
Marokkanen de toon
aangeven.
4.3 Inmenging vanuit het buitenland
Ten aanzien van de eerste onderzoeksvraag: 'In welke mate en op welke
wijze trachten
islamitische gidslanden, buitenlandse islamitische fondsen of overheden
van herkomstlanden
van islamitische minderheden in Nederland of politiek -islamitische
organisaties invloed te
verwerven in Nederland via het islamitisch onderwijs?', komen
hoofdzakelijk drie buitenlandse
organisaties in beeld. Het betreft de World Islamic Call Society (WICS),
dat ressorteert onder de
inlichtingendienst van het islamitische gidsland Libië, de Saoedische
Al-Waqf al-Islami en het
Turkse Diyanet.
4.3.1 Islamitische gidslanden
Ten aanzien van inmenging door islamitische gidslanden in het
islamitisch onderwijs in
Nederland is gebleken dat hoofdzakelijk het Libische overheidsapparaat
zich op dit terrein
manifesteert. Vanuit andere islamitische gidslanden, zoals Saoedi-Arabië
en Iran, zijn geen
15
pogingen tot inmenging waargenomen. Wel verstrekt de Saoedische
stichting Al Waqf al-Islami
financiële ondersteuning aan Nederlandse islamitische scholen (zie §
4.3.2), maar deze
stichting is een zogeheten niet gouvernementele organisatie (NGO) en dus
niet verbonden aan
de Saoedische overheid.
De Libische Jamaaiyya al-Dawa al Islamiyya, beter bekend als de World
Islamic Call Society
(WICS), is een instrument van de Libische inlichtingendienst, de
External Security Organization
(ESO). De WICS heeft wereldwijd inmiddels ongeveer honderd vestigingen
geopend. De
missionarissen die naar de vestigingen worden gestuurd geven invulling
aan het uitdragen van
het islamitisch appèl zoals Libië dat voor ogen staat. De Libische
overheid - en daarmee de
WICS - hangt een specifiek Libisch politiek -islamitisch gedachtegoed
aan, gebaseerd op het
zogenaamde 'Groene Boekje' van het Libische staatshoofd Kadhafi.
De vestigingen van de WICS verlenen ondersteuning aan (onder meer)
islamitische
organisaties en aan de bouw van moskeeën. Vanuit deze vestigingen worden
ook de politieke
en religieuze standpunten van de Libische overheid uitgedragen. In
sommige landen vormen de
vestigingen van de WICS zelfs de enige officiële vertegenwoordiging van
de Libische overheid.
De WICS is in Nederland gevestigd in de Al Dawa moskee te Utrecht. Tot
in 1999 fungeerde
Hadi Nowesri Ahmed Ali tegelijkertijd als hoofd van deze WICS -vestiging
en als imam van de Al
Dawa moskee. Hadi Nowesri toonde zich tijdens zijn verblijf in Nederland
een uitgesproken
tegenstander van de integratie van moslims in de Nederlandse
samenleving.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de WICS -vestiging in Utrecht uitgebreide
financiële
ondersteuning heeft verleend aan het islamitisch basisonderwijs in
Nederland en dat tevens
sprake is van personele banden tussen de organisatie en enkele
islamitische basisscholen.
Gezien de geloofsovertuiging die de WICS uitdraagt en gezien de
standpunten die Hadi
Nowesri tijdens zijn verblijf in Nederland verkondigde, mag
verondersteld worden dat de
bemoeienis van de organisatie met islamitische onderwijsinstellingen in
Nederland mede tot
doel had om de integratie van de moslimgemeenschap in Nederland te
belemmeren.
De WICS heeft zich ondanks aanzienlijke financiële donaties niet
ontwikkeld tot een grote
invloedsfactor in het islamitisch basisonderwijs in Nederland. De
organisatie lijkt bij haar
bemoeienis met het Nederlandse islamitische onderwijsveld niet gewerkt
te hebben vanuit
helder omlijnde doelstellingen. Waarschijnlijk werd de steun vooral
gegeven om daarmee
invloed te verwerven binnen de islamitische gemeenschap in Nederland.
Nadat Hadi Nowesri in 1999, op aangeven van de BVD, Nederland werd
uitgewezen, zijn de
activiteiten van de WICS, ook op het terrein van het islamitisch
onderwijs, drastisch afgenomen.
4.3.2 Buitenlandse islamitische fondsen
Ten aanzien van inmenging door buitenlandse islamitische fondsen komt
hoofdzakelijk de
stichting Al Waqf al-Islami in beeld. Al Waqf al-Islami is een vanuit
Saoedi-Arabië gefinancierde
stichting, die activiteiten ontplooit ter verbreiding van de 'zuivere
geloofsleer' onder moslims.
Onder de 'zuivere geloofsleer' verstaat de stichting het wahhabisme, dat
zijn weerslag vindt in
een zeer orthodox politiek-religieus wereldbeeld en dat van een
duidelijke intolerantie getuigt
jegens liberale moslims, joden en christenen.
16
Al Waqf al-Islami beschikt sinds 1988 over een kantoor in Nederland. De
organisatie bezit hier
enkele moskeeën en geeft financiële ondersteuning aan verschillende
islamitische
basisscholen. De stichting spreekt in eigen publicaties over vier
basisscholen. Er zijn geen
activiteiten waargenomen vanuit Al Waqf al-Islami ten behoeve van het
islamitisch voortgezet of
hoger onderwijs.
Om verschillende redenen moet de invloed van Al Waqf al-Islami op het
islamitisch
basisonderwijs in Nederland niet worden overschat. Allereerst ligt daar
een interne crisis binnen
Al Waqf Nederland aan ten grondslag, veroorzaakt door persoonlijke
conflicten, slecht bestuur
en (waarschijnlijk) financieel mismanagement. Enkele bestuursleden van
Al Waqf al-Islami
Nederland lijken hun persoonlijke belangen en drijfveren te hebben laten
prevaleren boven de
doelstellingen en belangen van de stichting.
Ten tweede bemoeien de bestuursleden van Al Waqf al-Islami zich weinig
met de inhoudelijke
aspecten van de door de stichting ondersteunde basisscholen. Zij
beschikken ook niet over de
expertise en de bestuurlijke kwaliteit om deze scholen adequaat te
beoordelen op het behaalde
resultaat.
Ten derde maken bij enkele van de door Al Waqf al-Islami ondersteunde
basisscholen
personen deel uit van het schoolbestuur die het wahhabitisch
gedachtegoed wellicht niet
onwelgevallig zijn, maar die hun eigen machtspositie duidelijk stellen
boven de belangen van Al
Waqf al-Islami, en ten dele ook financiële ondersteuning verkrijgen van
andere organisaties.
Daarbij zijn de door de stichting ondersteunde basisscholen erkend door
de Nederlandse
overheid, en de salarissen en voorzieningen van deze scholen worden door
de Nederlandse
overheid bekostigd. Deze scholen zijn in financieel opzicht dan ook niet
echt afhankelijk van Al
Waqf al-Islami.
Tot slot betekent het feit dat Al Waqf al-Islami een Saoedische
stichting is in de praktijk een
duidelijke belemmering voor het verwerven van invloed op de islamitische
gemeenschappen in
Nederland. In Nederland verblijven weinig moslims uit Saoedi-Arabië en
de stichting verleent
vooral ondersteuning aan met name armlastige en nog niet
geïnstitutionaliseerde islamitische
gemeenschappen van andere origine. Als deze gemeenschappen eenmaal eigen
instituties
hebben opgericht is er voor hen weinig reden om de banden met Al Waqf
al-Islami in stand te
houden. Dit geldt reeds in overwegende mate voor de Marokkaanse
gemeenschap.
Tevens oefent Al Waqf al-Islami ondanks zijn zeer orthodoxe
geloofsopvattingen weinig
aantrekkingskracht uit op moslims in Nederland, zelfs niet op de meer
orthodoxe en radicale
krachten. Het feit dat Al Waqf al-Islami zich als Saoedische stichting
onthoudt van kritiek op de
diplomatieke relaties tussen het Saoedische koningshuis en het Westen,
waaronder de VS, is
hieraan in belangrijke mate debet. Moslims van radicaal-islamitische
signatuur, zeker degenen
die niet de Saoedische nationaliteit bezitten, accepteren deze in hun
ogen tegenstrijdige
houding vaak niet en keren Al Waqf al-Islami op den duur de rug toe.
Sinds het midden van de jaren negentig is de invloed van de stichting op
de orthodoxe
islamitische gemeenschappen in Nederland dan ook langzaam afgenomen.
Daar komt nog bij
dat het budget van de Nederlandse vestiging van Al Waqf al-Islami sinds
1995 substantieel is
verkleind.
4.3.3 Herkomstlanden van islamitische minderheden
Voor wat betreft de herkomstlanden van islamitische minderheden in
Nederland, tracht met
name Turkije, via het Diyanet, invloed te verwerven in het Nederlandse
islamitische onderwijs.
Hoewel duidelijk in mindere mate, kunnen ook vanuit Marokkaanse
overheidskringen
beïnvloedingspogingen worden waargenomen.
17
De Turkse staat is officieel seculier, en de Turkse overheid spant zich
actief in om een
scheiding van geloof en staat te handhaven. Het belangrijkste instrument
voor het handhaven
van deze scheiding is het Diyanet. Het Diyanet ontplooit sinds het einde
van de jaren zeventig
ook activiteiten in West-Europa, als reactie op de geconstateerde
invloed van oppositionele
politiek-islamitische bewegingen onder de Turkse migranten. In Nederland
worden belangen
van de officiële Turkse staatsislam behartigd door de Islamitische
Stichting Nederland (ISN).
Alle functionarissen van de ISN worden benoemd door de Turkse overheid
en de voorzitter van
de organisatie is een attaché op de Turkse ambassade. 13
De ISN spande zich twintig jaar geleden als eerste in om islamitisch
godsdienstonderwijs op
Nederlandse basisscholen te verwezenlijken. 14 Ongetwijfeld stond de
organisatie daarbij voor
ogen controle op dit godsdienstonderwijs uit te oefenen. Omdat de
totstandkoming van het
godsdienstonderwijs in Nederland op zich liet wachten, richtte de ISN
rond 1990 via de door
haar gecontroleerde Islamitische Stichting Nederland voor Onderwijs en
Opvoeding (ISNO) drie
islamitische basisscholen op. Eén van deze drie scholen is inmiddels
gesloten. In het bestuur
van een tweede school hebben momenteel vooral moslims zitting van
niet-Turkse afkomst.
Om verschillende redenen is de bemoeienis van de ISNO met het
islamitisch basisonderwijs
sinds die begintijd sterk afgenomen. Ten eerste heeft de ISNO
verscheidene tegenslagen
ondervonden. Zo werden enkele verzoeken tot oprichting van nieuwe
islamitische basisscholen
niet gehonoreerd door de betreffende lokale overheden. 15 Daarnaast
ontbeert de ISNO de
benodigde onderwijs-expertise. De activiteiten van het Diyanet zijn
gewoonlijk niet gerelateerd
aan onderwijszaken. In Turkije is onderwijs een aangelegenheid van het
Ministerie van
Onderwijs en niet van het Diyanet. Voorts blijkt de representant van het
Diyanet in Nederland,
de ISN, te centralistisch gestructureerd om flexibel in te kunnen spelen
op lokale initiatieven die
kunnen leiden tot de oprichting van een islamitische basisschool.
Belangrijker is echter dat het Diyanet momenteel van mening lijkt te
zijn dat het bestaan van
islamitische onderwijsinstellingen niet bevorderlijk is voor de
verbreiding van een seculiere
staatsopvatting. De organisatie lijkt te vrezen dat de primaire
identiteitsreferentie van Turkse
kinderen op islamitische basisscholen verschuift van hun ‘Turks-zijn’
naar hun ‘moslim-zijn’. Het
Diyanet concentreert zich momenteel dan ook niet meer zozeer op het
verwerven van invloed in
het islamitisch basisonderwijs, maar op het tegenwerken van het bestaan
ervan.
Het Diyanet mengt zich daarentegen actief in het islamitisch hoger
onderwijs in Nederland. Ter
bevordering van integratie is de Nederlandse overheid voorstander van
een Nederlandse
imamopleiding. Dit zou er toe kunnen leiden dat imams in de toekomst in
Nederland worden
opgeleid en zich ook minder verbonden voelen met hun land van herkomst.
Tot nu toe zijn
vrijwel alle imams in Turkse moskeeën in Nederland in Turkije opgeleid.
Zij verblijven hier
slechts tijdelijk (ten hoogste vier jaar), zijn als gedetacheerden
onderworpen aan het Turkse
recht en ontvangen hun salaris uit Ankara. Niet alleen voelen deze imams
zich hierdoor sterk
13 Zie ook T. Sunier: Islam in Beweging. Turkse Jongeren en Islamitische
Organisaties. Amsterdam, Het
Spinhuis, 1996. Pp. 64-67.
14 Zie ook N. Landman: Van Mat tot Minaret. De institutionalisering van
de islam in Nederland. Amsterdam,
VU Uitgeverij, 1992. Pp. 263-264.
15 Id., pp. 265-269.
18
verbonden met Turkije en leggen zij aan het Diyanet verantwoording af
over hun activiteiten in
Nederland, de meeste van hen dragen conform de wens van de Turkse
overheid ook een
seculiere staatsopvatting uit.
Uit het handelen van de organisatie valt op te maken dat het Diyanet
plannen voor een imamopleiding
in Nederland beschouwt als een bedreiging voor zijn controle op de
Turkse
gemeenschap in Nederland. Het Diyanet vreest dat dergelijke opleidingen
bijdragen aan een
groei van politiek -islamitische geloofsovertuigingen binnen de Turkse
gemeenschap. Uit het
onderzoek is gebleken dat het Diyanet beïnvloedingsactiviteiten
ontplooit ten aanzien van alle
huidige initiatieven in Nederland die gericht zijn op het oprichten van
een imam-opleiding.
Initiatieven waarop geen controle verkregen kan worden, tracht het
Diyanet tegen te werken.
De BVD heeft de afgelopen jaren reeds enkele malen gewaarschuwd tegen de
controle die het
Diyanet uitoefent op de Turkse gemeenschap in Nederland. Een aanzienlijk
deel van de Turkse
ingezetenen van Nederland lijkt echter niet bijzonder afkerig van deze
inmenging. Zij stellen
zich loyaal op naar de Turkse staat en koesteren Turks-nationalistische
gevoelens. De invloed
van het Diyanet op de Turkse Islamitische Culturele Federatie (TICF), de
koepelorganisatie van
het merendeel van de Turkse moskeeverenigingen in Nederland, is in hun
ogen geenszins
onwenselijk.
De BVD beschikt over weinig aanwijzingen dat de Marokkaanse overheid
actief invloed tracht
uit te oefenen op het islamitisch onderwijs in Nederland. Wel heeft de
BVD informatie
ontvangen dat in het verleden vanuit Marokkaanse overheidskringen op
oneigenlijke wijze -
maar tevergeefs - is getracht een aanstelling van een hun onwelgevallige
Marokkaanse docent
aan een Nederlandse hogere onderwijsinstelling tegen te houden.
4.3.4 Buitenlandse islamitische organisaties
Uit het onderzoek is gebleken dat vanuit politiek-islamitische
organisaties invloed wordt
uitgeoefend op het islamitisch onderwijs in Nederland. Ondanks het feit
dat de wortels van deze
organisaties buiten Nederland liggen, kan toch niet echt gesproken
worden van buitenlandse
inmenging, omdat het initiatief tot deze bemoeienis vooral uitgaat van
de in Nederland
gevestigde leden van deze politiek-islamitische groeperingen. De rol die
politiek-islamitische
organisaties spelen in het Nederlandse islamitische onderwijsveld wordt
om die reden
behandeld in § 4.4, waar nader aandacht wordt besteed aan politiek- of
radicaal-islamitische
opvattingen in en rond het islamitische onderwijs.
4.3.5 Conclusie
Uit het onderzoek is gebleken dat verschillende buitenlandse
organisaties invloed hebben
weten te verwerven in en rond het islamitisch onderwijs in Nederland.
Het betreft hoofdzakelijk
de Libische World Islamic Call Society (WICS), de Saoedische NGO Al-Waqf
al-Islami en het
Turkse Directoraat-Generaal voor Godsdienstzaken, het Diyanet. Deze
inmenging is om
verschillende redenen ongewenst.
In lijn met hetgeen in de hoofdstukken twee en drie van dit rapport is
geformuleerd, is deze
inmenging ongewenst vanaf het moment dat deze bemoeienis de uitoefening
van de
grondwettelijk verankerde vrijheid van onderwijs belemmert. Conform de
grondwet onthoudt de
Nederlandse overheid zich van inmenging in de levensbeschouwing die
binnen islamitische
onderwijsinstellingen in Nederland aan de leerlingen wordt overgedragen.
In lijn daarmee
19
dienen ook buitenlandse mogendheden en organisaties zich te onthouden
van
beïnvloedingspogingen op het islamitische onderwijsveld in Nederland.
Als beperking van de grondwettelijke vrijheid van onderwijs kan naar
voren worden gebracht dat
deze niet mag worden misbruikt om activiteiten te ontplooien of
opvattingen uit te dragen die in
zichzelf strijdig zijn met of schadelijk zijn voor de democratische
rechtsorde. Gebleken is dat
zowel de doelstellingen als de ontplooide activiteiten van de World
Islamic Call Society, de
stichting Al-Waqf al-Islami en het Diyanet schadelijk zijn voor de
Nederlandse democratische
rechtsorde. Hoewel zij verschillen in hun motieven, kunnen de
activiteiten van genoemde drie
organisaties een belemmerend effect kunnen hebben op de integratie van
moslims in de
Nederlandse samenleving.
Hoewel in ieder geval de Turkse Diyanet een aanzienlijke invloed
uitoefent op het islamitisch
hoger onderwijs in Nederland, blijkt tegelijkertijd uit het onderzoek
dat in het algemeen de
invloed van genoemde organisaties op het islamitisch onderwijs in
Nederland van beperkte
betekenis is. Zo hebben zij in het islamitisch basisonderwijs slechts in
beperkte mate een
machtsbasis weten te creëren. Dit is mede het gevolg van de financieel
onafhankelijke positie
waarin islamitische schoolinstellingen zich bevinden als zij eenmaal
zijn erkend door de
Nederlandse overheid. De onafhankelijkheid van islamitische
schoolbesturen heeft in
democratisch rechtsordelijk opzicht echter ook een keerzijde, waarop in
§ 4.5 nader zal worden
ingegaan.
4.4 Politiek- of radicaal-islamitische opvattingen
Ten aanzien van de tweede onderzoeksvraag: 'In welke mate zijn personen
en organisaties die
politiek-islamitische en/of radicaal-islamitische opvattingen zijn
toegedaan actief binnen
islamitische onderwijsinstellingen en in welke mate en op welke wijze
worden deze opvattingen
aan de leerlingen uitgedragen?', komen verschillende islamitische
organisaties in beeld,
waaronder de Turkse Milli Görüs beweging (MG), de World Islamic Mission
Nederland (WIMN)
en de Egyptische Moslimbroederschap.
De Turkse Milli Görüs beweging (MG) is de grootste politiek
-islamitische organisatie in
Nederland. De organisatie telt in Nederland meer dan 30.000 leden. In
Nederland is zij min of
meer uiteengevallen in twee organisaties: de meer behoudende Nederlandse
Islamitische
Federatie (NIF) in Schiedam en de wat vooruitstrevender Milli Görüs
Noord-Nederland, met als
centrum Amsterdam. Beide organisaties weten zich verbonden met het
Europese hoofdkwartier
van de beweging in Keulen, de AMGT. De MG streeft weliswaar naar een
politieke vertaling van
islamitische voorschriften, maar heeft in de Nederlandse context altijd
respect betoond voor
democratische besluitvormingsprocedures. Hoewel de organisatie zelf geen
duidelijk
omschreven onderwijsbeleid voert, zijn toch zeker zes van de
islamitische basisscholen in
Nederland opgericht op initiatief van individuele leden van de lokale
MG-centra. Ook op het
terrein van islamitisch hoger onderwijs worden vanuit de MG initiatieven
ontplooid. Daarbij vindt
wel samenwerking tussen leden van lokale MG-gemeenschappen plaats, maar
men handelt
niet aan de hand van centraal binnen de organisatie overeengekomen
beleid. Op islamitische
scholen met een MG-signatuur doen zich uit oogpunt van de democratische
rechtsorde
nauwelijks problemen voor.
20
De stichting World Islamic Mission Nederland (WIMN) speelt een marginale
rol in het
islamitische onderwijsveld. De WIMN streeft echter naar een uitbreiding
van het aantal aan de
organisatie verbonden schoolinstellingen. De organisatie kan in feite
niet als een politiekislamitische
organisatie worden bestempeld. Van de ere-voorzitter van de organisatie,
de in
Pakistan verblijvende Sjah Ahmad Noorani Siddiqi, zijn wel diverse
intolerante uitlatingen en
gedragingen bekend. Zo heeft hij in de jaren zeventig in Pakistan aan de
wieg gestaan van het
verboden verklaren en vervolgen van de Ahmadiyya-beweging, een
vrijzinnige islamitische
geloofsrichting die volgens Siddiqi actief bestreden dient te worden. Er
zijn echter geen
aanwijzingen dat op of rond WIMN-onderwijs dergelijke intolerante
opvattingen een rol spelen.
Van ruim 20% van de islamitische basisscholen beschikt de BVD over
aanwijzingen dat zij in
enige mate financiële ondersteuning hebben ontvangen van de Saoedische,
radicaalislamitische
stichting Al Waqf al Islami en/of personen in hun bestuur hebben die
sympathiseren
of zelfs contacten onderhouden met radicale politiek-islamitische
organisaties als de Egyptische
Moslimbroederschap en de Palestijnse Hamas. Deze bestuursleden van
radicaal-islamitische
signatuur zijn overwegend van Noord-Afrikaanse herkomst.
Het feit dat leden van een schoolbestuur radicaal-islamitische
overtuigingen zijn toegedaan
en/of zich een tegenstander betonen van de integratie van moslims in de
Nederlandse
samenleving, betekent overigens niet automatisch dat op de betreffende
school ook
overtuigingen worden uitgedragen die strijdig zijn met de democratische
rechtsorde of
onderliggende principes als tolerantie en non-discriminatie.
Uit het onderzoek zijn weinig aanwijzingen naar voren gekomen dat
‘reguliere’ leerkrachten een
radicaal-islamitische geloofsrichting aanhangen. Dat de meeste
leerkrachten van autochtone
herkomst zijn speelt hierbij zeker een rol. Het valt niet uit te sluiten
dat dit beeld met de groei
van het aantal islamitische leerkrachten zal veranderen. Interessant in
dit kader is overigens dat
de enkele autochtone Nederlandse leerkrachten die zich tot het
islamitisch geloof hebben
bekeerd een orthodoxere geloofsleer lijken te bepleiten dan veel
leerkrachten die het
islamitische geloof van huis uit hebben meegekregen.
De vraag of op islamitische schoolinstellingen deze onwenselijke
opvattingen worden
uitgedragen, kan op basis van het verrichtte onderzoek slechts in
beperkte mate worden
beantwoord. Het onderzoek is vooral uitgevoerd door gesprekken te voeren
met betrokkenen in
en rond het islamitische onderwijsveld. Er is geen onderzoek verricht op
de islamitische scholen
zelf. Gedurende het onderzoek zijn enkele gevallen naar voren gekomen
waarbij sprake lijkt te
zijn geweest van het expliciet uitdragen van intolerante,
discriminatoire, anti-democratische of
anti-integratieve standpunten aan leerlingen. Op basis van het onderzoek
kan echter niet op
valide wijze worden vastgesteld in hoeverre het ‘slechts’ incidenten
betreft.
Concluderend kan gesteld worden dat bij ongeveer 20% van de islamitische
basisscholen
personen betrokken zijn die in verband gebracht kunnen worden met een
radicaal politiekislamitisch
gedachtegoed. Deze scholen hebben (financiële) steun ontvangen van de
zeer
orthodoxe politiek-islamitische stichting Al Waqf al-Islami en/of leden
in het schoolbestuur die
sympathie koesteren voor of zelfs banden onderhouden met
radicaal-islamitische organisaties.
21
4.5 Belemmering van het integratieproces
Ten aanzien van de derde onderzoeksvraag: 'In welke mate sturen personen
en organisaties
binnen het islamitische onderwijs doelbewust aan op het tegengaan van de
integratie van
moslims in de Nederlandse samenleving?', kon worden vastgesteld dat de
meeste van deze
scholen en de daarbij betrokken bestuursleden uitgaan van de
integratiegedachte. Uit het
onderzoek kwam echter ook naar voren dat er personen en organisaties in
dit veld actief zijn,
die integratie van moslims in de Nederlandse samenleving trachten te
belemmeren, of wier
activiteiten dit effect hebben.
In § 4.3 is reeds gewezen op de activiteiten van het Turkse Diyanet, de
Libische World Islamic
Call Society (WICS) en de Saoedische stichting Al-Waqf al-Islami, die
een integratiebelemmerend
oogmerk of effect hebben. Uit het onderzoek komt daarnaast naar voren
dat in
het islamitisch basisonderwijs enkele personen van radicaal-islamitische
signatuur, die tevens
deel uitmaken van een schoolbestuur, een minstens zo grote belemmering
vormen voor het
integratieproces als bovengenoemde buitenlandse organisaties. Op de
scholen waar zij een
bestuursfunctie vervullen, paren zij hun radicaal-islamitische
overtuiging aan een grote inzet en
persoonlijkheid. In hun nadrukkelijke bemoeienis met de gang van zaken
op de school - onder
meer gericht op een zeer strikte naleving van islamitische waarden en
normen - vertonen
enkele van deze bestuursleden intimiderend gedrag naar leerlingen,
autochtone docenten,
directieleden en zijdelings betrokken professionals. Hun streven blijkt
er tevens op gericht de
integratie van de islamitische minderheden in de Nederlandse
samenleving, alsmede het
integratiebeleid van de Nederlandse overheid, tegen te werken.
De machtsbasis van deze bestuursleden is stevig verankerd, omdat het
schoolbestuur het
bevoegd gezag vormt van de school en deze personen zich in het bestuur
hebben omringd met
gelijkgestemde, dan wel minder mondige personen. De negatieve invloed
van deze enkelingen
strekt zich vaak ook niet alleen uit tot de betreffende school. In hun
ambitie hebben deze
personen ook andere bestuursfuncties binnen het islamitische
onderwijsveld weten te
verwerven, bijvoorbeeld binnen de Islamitische Scholen Besturen
Organisatie (ISBO).
Bij dit overigens kleine aantal schoolbestuursleden spelen politiek
-religieuze opvattingen,
alsmede de overtuiging dat de identiteit van de eigen gemeenschap
behouden dient te blijven,
een belangrijke rol. Uit het onderzoek komt echter duidelijk naar voren
dat dit niet hun enige
overweging is. Deels handelen zij ook uit persoonlijke machts- en
statusoverwegingen of zelfs
eigen financieel gewin. Zij dragen binnen de eigen gemeenschap uit dat
de eigen identiteit van
de gemeenschap behouden dient te blijven, mede om de macht en status van
de
bestuursfunctie die zij bekleden verder te vergroten.
Een voorbeeld van hun etnisch-religieuze, maar ook persoonlijke machts-,
status- en financiële
overwegingen vormt het uitgaven- en inkomstenbeleid. Conform het
Nederlandse
onderwijsbestel kunnen schoolbesturen het financieel beleid van een
school in aanzienlijke
mate vorm geven. In § 4.3 is reeds gesteld dat islamitische basisscholen
de financiële
ondersteuning van buitenlandse organisaties als de stichting Al-Waqf
al-Islami eigenlijk niet
nodig hebben. Enkele scholen, waarvan personen met radicaal-islamitische
overtuigingen
zitting hebben in het bestuur, nemen deze gelden toch aan, bijvoorbeeld
om vervoer voor
leerlingen te bekostigen (hetgeen niet door de Nederlandse overheid
wordt vergoed). Sommige
schoolbestuursleden lijken deze gelden als persoonlijke inkomsten te
beschouwen, ook in het
22
bewustzijn dat zij als schoolbestuur weinig te vrezen hebben van de
buitenlandse donateurs.
De voornaamste financiering van de school, vanuit de Nederlandse
overheid, blijft immers
gegarandeerd. Als bevoegd gezag van de school zijn deze bestuursleden
tevens in staat
geestverwanten aan te nemen in de functie van bijvoorbeeld conciërge,
chauffeur of
schoonmaker, hetgeen hun machtsbasis en status in de eigen gemeenschap
verder doet
toenemen.
Uit het onderzoek is daarbij gebleken dat dergelijke
radicaal-islamitische leden van
schoolbesturen in staat zijn lokale overheden, de onderwijsinspectie en
het ministerie van
OCenW een vertekenend beeld voor te spiegelen van zichzelf, hun
overtuigingen - mede ten
aanzien van de integratie van de islamitische gemeenschappen in de
Nederlandse samenleving
- en het klimaat op de school. Enkele personen in het islamitische
onderwijsveld blijken
daarmee in staat een dubbele agenda te voeren in hun contacten met
Nederlandse
overheidsfunctionarissen. Zij zijn niet slechts pleitbezorgers van het
islamitisch onderwijs in het
volstrekt legitieme bewustzijn van het grondwettelijke recht van
onderwijs en de behoefte tot
behoud van de eigen identiteit, maar bevorderen het maatschappelijke
isolement van de eigen
gemeenschap. Zij doen dit enerzijds vanuit een politiek -religieuze,
anti-democratische
overtuiging maar anderzijds ook om er persoonlijk beter van te worden.
Het Nederlandse
onderwijsstelsel stelt hen in staat om in een vrij onmondige gemeenschap
relatief eenvoudig
een machtspositie te verkrijgen als lid van een schoolbestuur, en
vrijwel volledig naar eigen
goeddunken invulling te geven aan deze verantwoordelijkheid. De
afwezigheid van tegenwicht
met betrekking tot deze personen wordt overigens in § 4.6 nader
besproken.
De BVD beschikt voorts over aanwijzingen dat verschillende
godsdienstleraren en docenten
Onderwijs Allochtone en Levende Talen (OALT) op islamitische
basisscholen politiekislamitische
of zelfs radicaal-islamitische opvattingen huldigen en zich een fel
tegenstander
betonen van integratie. Veel OALT-docenten stellen zich daarnaast
negatief op naar de
Nederlandse overheid. Zij voelen zich miskend omdat het OALT sinds 1998
overwegend buiten
de reguliere lesuren (en vaak ook buiten het schoolgebouw) is geplaatst.
Sommigen
beschouwen deze wijziging als een bewijs dat de Nederlandse overheid
geen waarde hecht
aan het behoud van de culturele en religieuze identiteit van
islamitische minderheden.
Concluderend kan gesteld worden dat een beperkt aantal personen en
organisaties in het
islamitisch onderwijs in Nederland activiteiten ontplooien die er
doelbewust op gericht zijn, of als
effect hebben dat het integratieproces van moslims in de Nederlandse
samenleving wordt
belemmerd.
4.6 Tegenwicht
Uit het onderzoek komt naar voren dat ouders, personeel maar ook de
Nederlandse overheid
vaak moeilijk tegenwicht kunnen bieden aan in democratische
rechtsordelijk opzicht
onwenselijke situaties in of rond sommige islamitische scholen. Dit komt
het meest pregnant
naar voren waar het betreft de enkele in § 4.5 behandelde islamitische
basisscholen waar
bestuursleden van radicaal-islamitische signatuur zorgen voor een
intimiderende en intolerante
sfeer, hetgeen een maatschappelijk isolement van de leerlingen en de
overige bij de school
betrokken personen in de hand werkt.
23
In de eerste plaats blijkt binnen de betreffende basisscholen weinig
tegenwicht te kunnen
worden geboden. De ouders zouden in verweer kunnen komen, bijvoorbeeld
via de
medezeggenschapsraad, maar blijken dit in de praktijk niet te doen. De
BVD beschikt daarbij
over signalen dat op enkele basisscholen de medezeggenschapsraad
doelbewust niet wordt
geïnformeerd en/of door het bestuur wordt gevuld met onmondige of
kritiekloze ouders en
docenten. Kritische docenten en directieleden, die op dergelijke
basisscholen met grote
frequentie het veld ruimen, overwegen soms wel een juridische procedure
tegen het
schoolbestuur, maar zetten dit niet door, bijvoorbeeld omdat zij een
andere baan hebben
gevonden of omdat zij voor zichzelf een punt achter de affaire willen
zetten. Doordat zij
belemmerd worden in hun taakuitoefening, is het soms ook voor zijdelings
aan de school
verbonden professionals, zoals schoolverpleegkundigen, tandartsen en
leerplichtambtenaren,
moeilijk om zorgelijke situaties waar te nemen en eventueel aan te
kaarten.
In de tweede plaats blijkt ook de islamitische
onderwijskoepelorganisatie ISBO niet goed in
staat om dergelijke misstanden aan te pakken. In de tien jaar dat zij nu
bestaat is de ISBO
duidelijk geprofessionaliseerd, maar ook in het bestuur van de ISBO
zitten naast leden met een
positieve grondhouding tegenover integratie en emancipatie ook enkele
personen van radicaalislamitische
signatuur. De interne machtsverhoudingen zijn echter zodanig, dat zij
een
belemmering vormen voor een open en vruchtbare discussie over de positie
die het islamitisch
onderwijs in dient te nemen in de Nederlandse samenleving. Onder een
dominerende invloed
van radicaal-islamitische krachten binnen het bestuur stelt de ISBO zich
niet slechts op als een
overkoepelende en dienstverlenende instantie, maar ook als een
zelfstandige speler in de
islamitische onderwijsarena. Het gevolg hiervan is dat de nadruk primair
wordt gelegd bij een
verdere uitbreiding van het aantal islamitische schoolinstellingen,
reden waarom elke interne
discussie over zorgwekkende aspecten van enkele islamitische scholen
doelbewust de kop
wordt ingedrukt.
De Nederlandse overheid tot slot blijkt tot nu toe weinig zicht te
hebben op de machtsgeoriënteerde
activiteiten van enkele schoolbestuursleden van radicaal-islamitische
signatuur,
juist ook omdat het deze bestuursleden zelf zijn die zich opwerpen als
de contactschakel bij
uitstek tussen de instelling en de Nederlandse overheid. Deze
bestuurders in het islamitische
onderwijsveld weten verschillende onwenselijke situaties in het
islamitisch basisonderwijs,
alsmede binnen de ISBO, voor de Nederlandse overheid te versluieren.
Anders dan bij
gebleken financieel mismanagement of onderwijskundige tekortkomingen,
beschikt de
Nederlandse overheid ook over weinig concrete mogelijkheden om op te
treden tegen aspecten
binnen het islamitisch onderwijs die schadelijk zijn of zelfs een
bedreiging vormen voor de
democratische rechtsorde.
De andere zijde van de medaille is, dat het Nederlandse onderwijsbestel
in zichzelf een
duidelijke barrière blijkt te vormen voor buitenlandse inmenging in het
islamitische onderwijs.
Het onderwijsbudget van elke buitenlandse organisatie die invloed tracht
te verwerven in het
islamitisch onderwijs in Nederland valt in het niet bij de financiële
ondersteuning van de
Nederlandse overheid aan door haar erkende islamitische
onderwijsinstellingen. Tenzij
buitenlandse organisaties reeds over een aanzienlijke machtsbasis in de
Nederlandse
moslimgemeenschappen beschikken, is vanwege deze financieringsmethodiek
de
onafhankelijkheid van besturen van islamitische onderwijsinstellingen
redelijk gewaarborgd.
24
Hoewel dit buiten het kader van het onderzoek viel, is tijdens het
verrichten van het onderzoek
tevens gebleken dat de Nederlandse overheid over weinig mogelijkheden
beschikt om te
voorkomen dat personen van politiek-islamitische of
radicaal-islamitische signatuur, en/of
personen die de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving
doelbewust trachten te
belemmeren, als docent functioneren in het godsdienstonderwijs of het
OALT.
Godsdienstleraren worden door het schoolbestuur ingeschakeld zonder
tussenkomst of
bemoeienis van de Nederlandse overheid. Vanwege het principe van
scheiding van kerk en
staat houdt de onderwijsinspectie ook geen toezicht op godsdienstlessen.
Daarmee zijn deze
lessen grotendeels aan het oog van de Nederlandse overheid onttrokken.
Ook overige leden
van het docentencorps blijken weinig zicht te hebben op hetgeen wordt
uitgedragen tijdens
godsdienstlessen.
Sinds 1998 subsidiëren lokale overheden het OALT-onderwijs. Zij
beschikken vrijwel niet over
de expertise om te bepalen of de aanstelling van een bepaalde
OALT-docent uit democratisch
rechtsordelijk oogpunt wellicht onwenselijk is. Overigens beperkt zich
dit probleem rond OALTdocenten
niet tot het islamitisch onderwijs: zij geven immers ook les op
niet-islamitische
scholen. De Onderwijsinspectie besteedt op dit moment feitelijk alleen
aandacht aan deze vorm
van onderwijs voorzover die plaatsvindt onder schooltijd en onder
verantwoordelijkheid van een
schoolbestuur. Dat betreft alleen de OALT-lessen in de vorm van
taalondersteuning aan de
onderbouw van het basisonderwijs. De lessen buiten schoolverband
onttrekken zich
grotendeels aan het zicht van de Inspectie. Wellicht zal dit met de
nieuwe inspectiewijze van
integraal schooltoezicht enigszins veranderen. Anderzijds beschikt de
Inspectie over weinig
vertaalcapaciteit, waardoor de inspectie van dergelijke lessen
problematisch zal blijven.
Tot slot is uit het onderzoek nog gebleken dat verschillende
instellingen voor islamitisch hoger
onderwijs moeite hebben om tegenwicht te bieden aan de
beïnvloedingsactiviteiten van het
Turkse Diyanet. Zo zullen de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)
en andere initiatieven op
het terrein van islamitisch hoger onderwijs, tot het moment dat zij
worden erkend en (mede)
gefinancierd door de Nederlandse overheid, onvermijdelijk blijven kampen
met financiële
problemen. Tot die tijd blijft het voor dergelijke instellingen een
reële optie om eventuele
voorwaarden die donoren zoals het Turkse Diyanet stellen voor financiële
ondersteuning, te
aanvaarden. Initiatieven op het gebied van islamitisch hoger onderwijs
waarbij samenwerking
plaatsvindt met bestaande instellingen voor hoger onderwijs, blijken
duidelijk minder kwetsbaar.
Concluderend kan worden gesteld dat vaak moeilijk tegenwicht geboden kan
worden aan
situaties in of rond het onderwijs die mogelijk schadelijk zijn voor de
democratische rechtsorde.
Dit heeft met name betrekking op de enkele islamitische basisscholen
waar enkele
bestuursleden van radicaal-islamitische signatuur zorgen voor een
intimiderend en intolerant
onderwijsklimaat. Zowel ouders, personeelsleden, zijdelings betrokken
professionals als de
islamitische onderwijskoepelorganisatie ISBO en de Nederlandse overheid
blijken in deze
gevallen in onvoldoende mate in staat om deze misstanden te signaleren,
aan te kaarten en
aan te pakken. Tevens zijn er weinig aangrijpingspunten om tegenwicht te
bieden aan
islamitische godsdienstleraren en OALT-docenten die
radicaal-islamitische overtuigingen
koesteren en/of zich een uitgesproken tegenstander betonen van het
integratiebeleid van de
Nederlandse overheid. Daarnaast blijken bestaande instellingen voor en
initiatieven tot
islamitisch hoger onderwijs die niet door de Nederlandse overheid worden
gefinancierd moeilijk
tegenwicht te kunnen bieden aan buitenlandse beïnvloedingsactiviteiten.
25
5 CONCLUSIE
Uit het BVD-onderzoek naar aspecten van het islamitisch onderwijs komt
naar voren dat in en
rond een ruime meerderheid van de islamitische schoolinstellingen in
Nederland zich weinig
zaken voordoen die schadelijk zijn voor de democratische rechtsorde. Wel
wordt op de meeste
islamitische scholen de noodzaak uitgedragen om de eigen religieuze of
ook etnische identiteit
te behouden, gekoppeld aan een zekere mate van afkeuring van aspecten
van de Nederlandse
samenleving, maar dit is op zichzelf niet illegitiem.
Op basis van het onderzoek kunnen echter wel enkele aspecten van het
islamitisch onderwijs
worden onderscheiden die mogelijk schadelijk zijn voor de democratische
rechtsorde. Zo blijkt
uit het onderzoek dat verschillende buitenlandse organisaties, handelend
vanuit nationaalpolitieke
of politiek-religieuze overwegingen, deels op heimelijke wijze invloed
hebben
verworven in het islamitische onderwijsveld in Nederland. Dit is
onwenselijk omdat dit een
belemmering vormt voor het onafhankelijk uitoefenen van de
grondwettelijke vrijheid van
onderwijs door leden van de islamitische gemeenschap in Nederland en
schadelijk is voor het
integratiebeleid.
Tegelijkertijd blijkt ook uit het onderzoek dat verschillende factoren
een dam opwerpen tegen
uitbreiding van de invloed van deze buitenlandse organisaties. Gewezen
zij op de
financieringswijze van het Nederlandse onderwijs en de moeilijk
aantastbare positie van
schoolbesturen. Het feit dat de Nederlandse overheid, vanaf het moment
dat de
onderwijsinstelling is erkend, zorgdraagt voor bijna alle voorzieningen
en de salarisbetalingen
aan het personeel, maakt dat islamitische scholen de financiële
ondersteuning van bijvoorbeeld
islamitische gidslanden en islamitische fondsen eigenlijk niet nodig
hebben. Daarnaast is de
positie van schoolbesturen in het Nederlandse onderwijsstelsel zo sterk
dat besturen van
erkende islamitische schoolinstellingen feitelijk zelf uitmaken in
hoeverre buitenlandse
organisaties invloed weten te verwerven op hun school. Enkele
islamitische scholen in
Nederland zijn wel door buitenlandse organisaties opgericht, maar indien
leden van het
schoolbestuur andere (persoonlijke) belangen laten prevaleren boven de
belangen van de
betreffende buitenlandse organisatie, beschikken deze buitenlandse
organisaties over weinig
mogelijkheden om hun invloed te laten gelden.
Een tweede zorgelijk aspect in het islamitisch onderwijs is de
aanwezigheid van radicaalislamitische
overtuigingen onder leden van schoolbesturen. Uit het onderzoek komt
naar voren
dat ruim 20% van de islamitische basisscholen (financiële) steun heeft
ontvangen van de zeer
orthodoxe politiek-islamitische stichting Al Waqf al-Islami en/of leden
in het schoolbestuur heeft
die sympathiek staan tegenover of zelfs banden onderhouden met
radicaal-islamitische
organisaties als de Palestijnse Hamas of de Egyptische
Moslimbroederschap. Het onderzoek
geeft overigens geen inzicht in de mate waarin deze leden van
schoolbesturen hun radicaalislamitische
overtuigingen ook op de betreffende scholen uitdragen.
Een derde zorgelijk aspect in het islamitisch onderwijs, dat direct
verband houdt met het vorige
punt, betreft de cumulatie van problemen die enkele
radicaal-islamitische schoolbestuursleden
op hun scholen veroorzaken. Sommige van hen handhaven orthodoxe
islamitische regels op
een dermate rigide wijze dat een beklemmende, intimiderende sfeer
ontstaat. Uit het onderzoek
blijkt in die gevallen dat de machtige positie die schoolbesturen
innemen in het Nederlandse
26
onderwijsstelsel ook een keerzijde heeft. Deze enkele
radicaal-islamitische
schoolbestuursleden lijken, voortkomend uit religieuze, maar ook
persoonlijke macht- en
statusoverwegingen en financieel eigengewin, doelbewust een belemmering
van de integratie
van de islamitische minderheden in de Nederlandse samenleving na te
streven, alsmede van
het op integratie gerichte overheidsbeleid. Aan dergelijke situaties
(die zich overigens slechts
op een beperkt aantal scholen manifesteren) blijkt noch de directe
omgeving, noch de
Nederlandse overheid op adequate wijze tegenwicht te kunnen bieden. Dat
de Nederlandse
overheid moeilijk tegenwicht kan bieden, wordt ten dele ook veroorzaakt
door de heimelijkheid
van dergelijke situaties, waarbij de betreffende schoolbestuursleden een
gunstiger beeld van de
school en hun persoonlijke overtuigingen schetsen dan in werkelijkheid
het geval is.
Uit het onderzoek is gebleken dat zeer weinig reguliere leerkrachten op
islamitische
schoolinstellingen radicaal-islamitische overtuigingen koesteren.
Daarbij moet in aanmerking
worden genomen dat het aanbod van moslimleerkrachten op de arbeidsmarkt
nog zeer klein is
en er derhalve nog weinig moslimleerkrachten op deze scholen werkzaam
zijn. Het ligt voor de
hand dat het aantal moslimleerkrachten in de toekomst aanmerkelijk zal
toenemen. Ten
aanzien van enkele islamitische scholen bestaat de kans dat daarmee ook
de maatschappelijke
afzijdigheid verder zal toenemen.
De BVD heeft diverse signalen ontvangen dat in het godsdienstonderwijs
en het OALT
verschillende personen werkzaam zijn die zich een fel tegenstander
betonen van de integratie
van islamitische minderheden in de Nederlandse samenleving of zelfs
radicaal-islamitische
overtuigingen zijn toegedaan. De verantwoordelijke onderdelen van de
Nederlandse overheid
beschikken op dit moment noch over de middelen, noch over de expertise
om hieraan
tegenwicht te bieden.
27
LIJST VAN AFKORTINGEN
Al-Waqf Al-Waqf al-Islami; een vanuit Saoedi-Arabië gefinancierde zeer
orthodox -
islamitische zendingsorganisatie.
BVD Binnenlandse Veiligheidsdienst
Diyanet Diyanet Isleri Baskanligi; het Turkse Directoraat-Generaal van
Godsdienstzaken.
EIJ Egyptische Islamitische Jihad; een Egyptische gewelddadige
radicaalislamitische
organisatie.
ESO External Security Organization; de Libische inlichtingendienst.
GSPC Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat; een Algerijnse
gewelddadige radicaal-islamitische organisatie.
ION Islamitische Onderwijsgroep Nederland; een bestuur van enkele
islamitische
basisscholen in Rotterdam.
ISBO Islamitische Scholen Besturen Organisatie; de koepelorganisatie van
islamitische schoolinstellingen in Nederland.
ISN Islamitische Stichting Nederland; de representant van het Diyanet in
Nederland,
die het merendeel van de Turkse moskeeën in Nederland in eigendom heeft.
ISNO Islamitische Stichting Nederland voor Onderwijs en Opvoeding; een
bestuur van
enkele islamitische basisscholen, gelieerd aan de ISN.
IUE Islamitische Universiteit van Europa.
IUR Islamitische Universiteit Rotterdam; een niet door de Nederlandse
overheid
erkende instelling voor islamitisch hoger onderwijs.
MG Milli Görüs beweging; een Turkse politiek-islamitische organisatie,
gelieerd aan
de kort geleden verboden Turkse Fazilet Partij.
NGO Non-gouvernementele organisatie.
28
OALT Onderwijs voor Allochtone en Levende Talen; ingesteld door de
Nedelandse
overheid in 1998 als opvolger van het OETC.
SIHO Stichting Islamitisch Hoger Onderwijs; initiatief van voornamelijk
enkele
personen van Turkse afkomst tot oprichting van een islamitische
instelling voor
hoger onderwijs.
TICF Turkse Islamitische Culturele Federatie; de grootste
koepelorganisatie van
Turkse moskeeverenigingen in Nederland.
WICS Worlds Islamic Call Society; een islamitische zendingsorganisatie
die ten
nauwste verbonden is aan de Libische inlichtingendienst.
WIMN World Islamic Mission Nederland; een Surinaams-hindoestaanse
islamitische
organisatie.
 
 

**********
Dit bericht is verzonden via de informele D66 discussielijst (D66 at nic.surfnet.nl).
Aanmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SUBSCRIBE D66
Afmelden: stuur een email naar LISTSERV at nic.surfnet.nl met in het tekstveld alleen: SIGNOFF D66
Het on-line archief is te vinden op: http://listserv.surfnet.nl/archives/d66.html
**********



More information about the D66 mailing list